ECLI:NL:RBLIM:2023:5497

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
10321389 \ CV EXPL 23-463
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in het kader van een bijzondere overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eisende partij], h.o.d.n. [handelsnaam 1], en [gedaagde partij], h.o.d.n. [handelsnaam 2], in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [belanghebbende]. De eisende partij vorderde betaling van openstaande facturen voor verleende diensten in het kader van een bezwaarprocedure tegen een beslissing van het CBR. De eisende partij had de werkzaamheden uitgevoerd op verzoek van [belanghebbende], die via het Juridisch Loket was doorverwezen naar de eisende partij. De eisende partij had twee facturen gestuurd, maar [belanghebbende] had deze niet betaald, ondanks meerdere aanmaningen.

De gedaagde partij, als beschermingsbewindvoerder, voerde aan dat [belanghebbende] in een problematische schuldensituatie verkeert en daardoor niet in staat is de facturen te betalen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij tekort was geschoten in de nakoming van de verbintenis, aangezien er schriftelijk opdracht was verstrekt aan de eisende partij en de werkzaamheden waren uitgevoerd. De vordering tot betaling van de openstaande facturen werd toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente.

De kantonrechter wees de verklaring voor recht af, omdat deze geen toegevoegde waarde had. De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10321389 \ CV EXPL 23-463
Vonnis van de kantonrechter van 13 september 2023
in de zaak van:
[eisende partij] , h.o.d.n. [handelsnaam 1],
zaak doende in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
in persoon procederend,
tegen:
[gedaagde partij],
h.o.d.n. [handelsnaam 2] , in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [belanghebbende] ,
zaak doende in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna [eisende partij] , [gedaagde partij] en [belanghebbende] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 31 januari 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] exploiteert een advocatenkantoor. Op 19 april 2021 is [belanghebbende] via het Juridisch Loket naar [eisende partij] doorverwezen om haar bij te staan in een bezwaarprocedure tegen een beslissing van het CBR. [belanghebbende] heeft op 2 juni 2021 schriftelijk (productie 5 bij dagvaarding) aan [eisende partij] bevestigd dat zij de bezwaarschriftprocedure namens haar kon opstarten.
2.2.
[eisende partij] heeft voor de uit te voeren werkzaamheden een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Deze toevoeging is afgewezen, met het gevolg dat [belanghebbende] de facturen voor de diensten van [eisende partij] zelf diende te betalen. Dit is meermaals door [eisende partij] aan [belanghebbende] bevestigd.
2.3.
Voor de verrichte werkzaamheden heeft [eisende partij] op 30 juni 2021 aan [belanghebbende] een factuur voor een bedrag van € 2.543,37 doen toekomen. [belanghebbende] is niet tot betaling van deze factuur overgegaan, ook niet nadat [eisende partij] haar diverse betalingsherinneringen heeft gestuurd. Op 23 november 2021 heeft [eisende partij] de in artikel 6:96 lid 6 BW bedoelde aanmaning aan [belanghebbende] met betrekking tot deze factuur doen toekomen.
2.4.
Op 3 maart 2022 heeft [eisende partij] aan [belanghebbende] een tweede factuur doen toekomen, voor een bedrag van € 1.543,71. Ook deze factuur heeft [belanghebbende] niet voldaan, ondanks diverse betalingsherinneringen van [eisende partij] . Op 28 april 2022 heeft [eisende partij] de in artikel 6:96 lid 6 BW bedoelde aanmaning aan [belanghebbende] met betrekking tot deze tweede factuur doen toekomen.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 6 mei 2022 is [gedaagde partij] met ingang van 16 mei 2022 benoemd tot beschermingsbewindvoerder van [belanghebbende] . Op 22 november 2022 is door [gedaagde partij] een stabilisatieovereenkomst met de Kredietbank Limburg gesloten in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) en is het traject inzake de minnelijke schuldregeling opgestart.
2.6.
In het kader van dit traject heeft de Kredietbank Limburg op 24 februari 2023 een betalingsvoorstel aan [eisende partij] – en aan de andere schuldeisers van [belanghebbende] – gestuurd. Het voorstel hield in: een betaling van € 612,50 ter finale kwijting, zijnde 14,99% van het totaalbedrag aan openstaande facturen. De vordering van [eisende partij] vertegenwoordigt 18,76% van de totale schuldenlast van [belanghebbende] . [eisende partij] is niet akkoord gegaan met het voorstel van de Kredietbank Limburg.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- een verklaring voor recht dat [gedaagde partij] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenis en dat [gedaagde partij] gehouden is de openstaande facturen te voldoen;
- [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van € 4.087,08, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente, de proces –en nakosten en de executiekosten.
3.2.
[eisende partij] baseert haar vorderingen op nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Zij heeft in opdracht en voor rekening van [belanghebbende] werkzaamheden verricht inzake de bezwaarprocedure tegen de beslissing van het CBR. [gedaagde partij] heeft op haar beurt de verplichting om de hiervoor aan haar in rekening gebrachte kosten te betalen.
[eisende partij] heeft ten aanzien van beide facturen een zgn. veertiendagenbrief gestuurd aan [belanghebbende] . Nu deze niet tot betaling heeft geleid, vordert [eisende partij] ook betaling van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde partij] voert aan dat [belanghebbende] in een problematische schuldensituatie verkeert en vanwege haar nijpende financiële situatie de facturen niet kan betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang in deze procedure, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter begrijpt uit de conclusies van [gedaagde partij] dat zij de verschuldigdheid van de facturen niet betwist. Nu [belanghebbende] schriftelijk opdracht heeft verstrekt aan [eisende partij] en [eisende partij] de opgedragen werkzaamheden heeft uitgevoerd, staat daar aan de zijde van [belanghebbende] (in dit geval: [gedaagde partij] ) de verplichting tot betaling van die werkzaamheden tegenover. Aangezien er geen betaling van de facturen van [eisende partij] heeft plaatsgevonden staat vast dat [gedaagde partij] tekort geschoten is in de nakoming van de verbintenissen die voortvloeien uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. De vordering met betrekking tot de betaling van de achterstallige facturen zal dan ook worden toegewezen.
4.2.
[eisende partij] maakt tevens aanspraak op betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. De aan [belanghebbende] verstuurde aanmaningen voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De in deze aanmaningen genoemde bedragen komen overeen met de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarieven en zullen eveneens worden toegewezen.
4.3.
Hetzelfde geldt voor de gevorderde en niet weersproken wettelijke rente. Deze zal worden toegewezen vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen.
4.4.
Gelet op de toewijzing van bovengenoemde vorderingen en het ontbreken van enige toelichting waarom in dat geval nog een verklaring voor recht van toegevoegde waarde is, heeft [eisende partij] geen belang (meer) bij een toewijzing van de verklaring voor recht.
Dit onderdeel van de vorderingen van [eisende partij] zal dan ook worden afgewezen.
4.5.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten als volgt vastgesteld:
- kosten dagvaarding € 109,33
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde
€ 528,00( 2 x tarief € 264,00)
Totaal € 881,33
4.6.
Er hoeft geen aparte beslissing te worden genomen over de gevorderde nakosten. (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).
4.7.
De vordering tot veroordeling van [gedaagde partij] in de betaling van de executiekosten zal de kantonrechter afwijzen wegens een gebrek aan belang bij zo’n veroordeling. Indien een partij niet voldoet aan een veroordeling in een rechterlijke uitspraak, volgt namelijk uit het systeem van de wet dat deze partij ook de kosten van tenuitvoerlegging van die uitspraak dient te voldoen, indien deze kosten worden gemaakt. Een separate veroordeling tot betaling van die kosten is dan ook overbodig.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen veertien dagen na heden € 2.543,37 inclusief btw aan [eisende partij] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2021 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen veertien dagen na heden € 1.543,17 inclusief btw aan [eisende partij] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot de dag van algehele betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van een totaalbedrag van € 739,18 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot aan dit vonnis begroot op € 881,33,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.
LC