ECLI:NL:RBLIM:2023:618

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
ROE 22/2644 en ROE 22/2490
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de verbouwing van een kantoor naar zes zelfstandige woningen met betrekking tot parkeerplaatsen en brandveiligheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de omgevingsvergunning voor het omzetten van een kantoor naar zes zelfstandige woningen beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft op 26 januari 2023 uitspraak gedaan op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde R. Scholten, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht als verweerder. De vergunninghouder, die de aanvraag voor de omgevingsvergunning heeft ingediend, is eigenaar van het pand waar de verbouwing plaatsvindt.

De voorzieningenrechter concludeert dat de ruimtelijke impact van het bouwplan in voldoende mate is beoordeeld door verweerder. Ondanks dat niet voldaan is aan de CROW-richtlijnen voor parkeerplaatsen, heeft verweerder gemotiveerd dat dit in redelijkheid geen reden is om de omgevingsvergunning niet te verlenen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd met betrekking tot het aantal benodigde fietsparkeerplaatsen. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat er minimaal 15 fietsparkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd, terwijl in het bestreden besluit slechts ruimte voor 12 is opgenomen.

De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het betreft voorwaarde 8, die betrekking heeft op de fietsparkeerplaatsen, en bepaalt dat deze voorwaarde moet worden aangepast naar 15 fietsparkeerplaatsen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er inmiddels op het beroep is beslist. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed en ook een proceskostenvergoeding van € 1.674,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van omwonenden bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral als het gaat om de impact op de leefomgeving en de naleving van parkeernormen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22/2644 en ROE 22/2490
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam 1] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: R. Scholten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht(verweerder)
(gemachtigden: Van Aalst en Ostendorf).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam 2]uit [plaatsnaam] (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de omgevingsvergunning van vergunninghouder voor het omzetten van een kantoor naar zes zelfstandige woningen. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Verweerder heeft de aanvraag van vergunninghouder om een omgevingsvergunning met het besluit van 14 april 2022 (primaire besluit) verleend. Met het bestreden besluit van
15 september 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft hierop bij brief van 10 januari 2023 schriftelijk gereageerd en daarbij een notitie overgelegd. Op dezelfde datum heeft zij aanvullende gronden van beroep ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van verweerder, vergunninghouder en [naam 3] en [naam 4] namens vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder is eigenaar van het pand aan de [adres 1] in [plaatsnaam] . In dit pand is een kantoor gevestigd. Eiseres woont in de woning aan de [adres 2], gelegen naast het pand van vergunninghouder. Op 31 januari 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van het kantoor naar zes zelfstandige woningen met een gebruiksoppervlakte van 32.8 m² tot 91,4 m² en het verrichten van interne wijzigingen (hierna: het bouwplan). De woningen zijn bestemd voor expats, kenniswerkers, starters en eenoudergezinnen en bestaan uit vier sociale huurwoningen en twee midden huur woningen. Het bouwplan is in strijd met de in het bestemmingsplan “Heer-Scharn” (bestemmingsplan) opgenomen bestemming ‘kantoor’, omdat wonen binnen deze bestemming niet is toegestaan.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en handelen in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 9 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) afgeweken van het bestemmingsplan, omdat de woonvorm past binnen het woonmilieu in Scharn en geen onevenredige toename van druk op het woongenot van omwonenden wordt verwacht. Bij het bestreden besluit is verweerder, onder toevoeging van twee voorwaarden en aanvulling van de motivering, bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de omgevingsvergunning voor de zes woningen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Ter zitting heeft eiseres haar, in de brief van 10 november 2022 onder punt 6 genoemde, beroepsgrond ‘Voorwaarde studentenbewoning’, laten vallen. Dat betekent dat deze grond niet langer ter beoordeling voorligt.
4. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond en voorziet zelf in de zaak
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ruimtelijke impact
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de toegestane wijziging in het gebruik van kantoor naar zes woningen een enorme impact op de directe omgeving heeft. Eiseres vreest geluidsoverlast als gevolg van de bewoning van het pand en vraagt zich of in hoeverre er voorzieningen worden getroffen, bijvoorbeeld in de vorm van isolatie, om overlast te beperken dan wel weg te nemen. Voorts is niet inzichtelijk waar eventuele afvalcontainers worden geplaatst en of hier ruimte voor is. Eiseres is van mening dat verweerder niet, dan wel onvoldoende, de ruimtelijk impact heeft beoordeeld.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de ruimtelijke impact van het bouwplan in voldoende mate beoordeeld. Zowel in het primaire- als bestreden besluit heeft verweerder getoetst of het bouwplan vanuit stedenbouwkundig oogpunt verantwoord is. In de omgevingsvergunning is gemotiveerd waarom het wegvallen van het kantoor ten behoeve van gestapelde woningen passend is; de woonfunctie past binnen de structuur van de (woon)wijk, de gestapelde woonfunctie past op de hoeksituatie, het pand was ooit een hoeve en heeft een betere uitstraling dan een leegstaand pand. Ook is aangegeven dat de bestaande verkeerssituatie niet belemmert wordt en het dagelijks ritme van de bewoners vergelijkbaar is met de bewoners van de omliggende woningen. Tevens is in het bestreden besluit ingegaan op de geluidsbelasting, zonlicht, schaduwwerking en privacy. Voor wat betreft het geluid heeft verweerder aangegeven dat de geluidsbelasting van het verkeer een reeds aanwezige factor is die door anders gebruik van het pand niet zal veranderen en het bewonen van het pand en het daarbij behorende ritme niet anders is dan de omliggende woningen. Blijkens de toelichting bij de aanvraag, die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, is rekening gehouden met een akoestisch gunstige indeling, zullen de vensters en de dakconstructie inclusief dakramen voorzien worden van een bepaalde isolatiewaarde en wordt de ventilatie geregeld middels mechanische aan- en afvoer. Eiseres heeft de gevreesde geluidsoverlast niet nader geconcretiseerd, maar enkel gesteld dat zij hiervoor vreest. In het bestreden besluit is opgenomen dat de benodigde ruimte voor opslag van huisvuil inpandig aanwezig is en zal bij goed gebruik niet leiden tot de gevreesde stankoverlast. Ter zitting is door vergunninghouder nogmaals bevestigd dat elke woning in het berghok van de kelder een eigen container krijgt, zodat geen vuilcontainers buiten geplaatst hoeven te worden en dat deze één maal per twee weken worden opgehaald. Deze containers van 0,5 m² zijn per kelder ingetekend op de van de omgevingsvergunning deel uitmakende tekening (nummer BA_100). Per woning is een aparte kelder aanwezig. Behalve een vergunningvrije dakkapel zijn er in ruimtelijke zin geen aanpassingen aan het pand, waardoor geen sprake is van minder lichtinval of bezonning op de naastgelegen woningen en percelen. Het betoog slaagt niet.
Parkeerplaatsen auto’s
7. Eiseres stelt voorts dat de tekening geen blijk geeft van een juiste weergave op schaalgrootte, omdat realisatie van de noodzakelijke parkeerplaatsen met in achtneming van de voorgeschreven maatvoering in feite niet mogelijk is. Dit wordt bevestigd door de notitie ‘Parkeren [adres 1] te [plaatsnaam] ’ van De Baan verkeersadvies van 7 december 2022 (hierna: notitie), waaruit blijkt dat maatvoering van zowel de parkeervlakken als het wegdek niet voldoen aan de vigerende richtlijnen en het binnenterrein niet voldoende plek biedt voor het parkeren van een zestal auto’s. Dit nog los van het feit dat voor de bewoner van [adres 3] tevens een parkeerplaats aanwezig moet zijn
8. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat op eigen terrein zes bruikbare parkeerplaatsen aanwezig zijn, zodat de aanvraag voldoet aan de parkeernorm.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat voor het bouwplan zes parkeerplaatsen nodig zijn. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de op eigen terrein reeds aanwezige zes parkeerplaatsen niet voldoen aan de NEN 2443 norm en de maten voor het parkeer- en wegvak als opgenomen in de CROW-richtlijn. Evenmin is betwist dat de NEN 2443 norm voor parkeervoorzieningen niet van toepassing is, omdat sprake is van een capaciteit van minder dan 20 personenauto’s.
9.1.
Dat - zoals door eiseres niet onderbouwd is gesteld - de voorste parkeerplaats een parkeerplaats is waarvan de bewoner van [adres 3] vergunninghouder is, volgt de voorzieningenrechter niet, omdat ter zitting onbetwist is gebleken dat geen parkeervergunning is verleend voor deze parkeerplaats en vergunninghouder geen afspraken heeft met buurtbewoners over het mogen parkeren op één van de parkeerplaatsen. Dit betekent dat geen betekenis toekomt aan het in de notitie gestelde dat zodoende in feite 7 auto’s geparkeerd moeten worden.
9.2.
De CROW normen zijn adviesnormen, waarvan verweerder gemotiveerd af kan wijken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat, ondanks dat niet voldaan is aan de CROW-richtlijnen, dit in redelijkheid geen reden is om de omgevingsvergunning niet te verlenen. Immers, op grond van verschillende foto’s genomen vanaf 2011 blijkt dat de parkeerplaatsen gebruikt worden, de auto’s goed naast elkaar kunnen worden geparkeerd en elk parkeervak wordt gebruikt. Dat blijkens één foto in de notitie een kleinere auto met de achterzijde ietwat over de verfstreep staat maakt dit niet anders, omdat tegenover deze ene foto meerdere foto’s van verweerder staan waarop te zien is dat grotere auto’s binnen de parkeervakken staan. Voorts heeft vergunninghouder ter zitting aangegeven om, ter voorkoming van overlast, bereidt te zijn om per woning één bepaald parkeervak toe te kennen, waarbij met parkeerbeugels gewerkt kan worden. Het betoog slaagt niet.
Fietsparkeerplaatsen
10. Volgens eiseres dienen minimaal 15 fiets parkeerplekken te worden gerealiseerd. De ruimte voor het stallen van deze 15 parkeerplaatsen is volgens de notitie niet aanwezig. Fietsen aan de buitenzijde zullen met het stuur tegen de gevel staan en aan de andere zijde net naast de schutting uitsteken. Uit het bestreden besluit blijkt niet in hoeverre het op basis van de tekening op schaal mogelijk is de noodzakelijke plaatsen te realiseren. Op die tekening is de kadastrale grens aangehouden en niet de grens van de schutting tussen buren en de binnenplaats, waardoor de werkelijke ruimte voor de fietsen kleiner is dan in het bestreden besluit wordt getoond.
11. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat 12 fietsparkeerplaatsen nodig zijn en dat dit blijkens de door vergunninghouder in bezwaar ingediende tekening mogelijk is wanneer een systeem met enig hoogteverschil wordt toegepast. Om een en ander te verankeren wordt in de omgevingsvergunning de voorwaarde opgenomen: ‘vergunninghouder dient zorg te dragen voor de aanwezigheid van een fietsvoorziening met voldoende ruimte voor de stalling van (tenminste) 12 fietsen op eigen terrein’.
11.1.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat in de berekening van het fiets parkeren geen rekening is gehouden met bezoekers. Hiervoor geldt een norm van 0,5 fietsparkeerplaats per woning waardoor de totale parkeervraag volgens verweerder uitkomt op 15 fietsparkeerplaatsen. Uitgaande van de in het ASVV opgenomen maatvoering is voor de uitvoeringsmogelijkheid laag-hoog voor 15 fietsparkeerplaatsen 5,63 meter lengte nodig. Op basis van de tekening is de lengte van het parkeervak (schuin) ongeveer 6,5 m, zodat voldoende ruimte aanwezig is voor 15 fietsparkeervakken, onder voorwaarde dat een hoog-laag systeem gebruikt wordt. Vergunninghouder heeft een nieuwe tekening overgelegd waarop de 15 fietsparkeerplaatsen zijn ingetekend. Deze tekening is als bijlage gevoegd aan het verweerschrift.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat de opmeting van het binnenterrein in de notitie heeft plaatsgevonden middels een luchtfoto met StreetSmart/Cyclomedia. Ter zitting heeft deskundige [naam 3] desgevraagd verklaard dat de maten van de in het verweerschrift opgenomen tekening fysiek in de praktijk zijn gemeten.Ter plaatse zijn voor de fietsplekken metingen verricht. Overigens is de schaal weergegeven in de legenda, zodat de tekening op schaal is. De voorzieningenrechter hecht meer waarde aan de fysieke meting dat aan de in de notitie verrichte digitale meting. Dat de projectie van de tekening niet juist is vanwege de schutting die over de kadastrale grens is gebouwd, is onvoldoende om aan te nemen dat de fietsplaatsen niet juist zijn ingemeten. Aangezien uit de tekening met de fysieke maatvoering blijkt dat plaats is voor vijftien fietsen, heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt kunnen stellen dat voldoende ruimte aanwezig is voor vijftien fietsparkeerplaatsen, onder voorwaarde dat een hoog-laag systeem gebruikt wordt. Gelet hierop slaagt het betoog van eiseres dat de ruimte voor het stallen van 15 fietsen niet aanwezig is, niet.
12.1.
Eiseres heeft nog aangevoerd dat aan parkeerruimte voor brommers en scooters geen aandacht is geschonken. Eiseres heeft daarmee echter gesteld noch onderbouwd dat (ook) om die reden niet aan de geldende parkeernormen is voldaan. Hierin is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen reden gelegen voor verweerder om de vergunning niet te kunnen verlenen.
12.2.
Het betoog van eiseres dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven slaagt. Immers, niet langer is betwist dat 15 fiets parkeerplekken vereist zijn, terwijl in het bestreden besluit de voorwaarde is opgenomen dat ruimte voor de stalling van (tenminste) 12 fietsen op eigen terrein aanwezig dient te zijn. Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Uitweg garage
13. Gelet op wat eiseres heeft gesteld over de (fiets)parkeerplaatsen is zij van mening dat de uitweg vanuit haar garage feitelijk onmogelijk wordt gemaakt.
14. Volgens verweerder wijzigt de toegankelijkheid van de garage van eiseres niet, omdat het aantal, de ligging en grootte van de parkeerplaatsen niet wijzigt. De omgevingsvergunning heeft derhalve geen invloed op de bereikbaarheid.
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat blijkens de omgevingsvergunning het aantal, de ligging en grootte van de auto parkeerplaatsen niet wijzigt. Dit wordt door partijen niet betwist. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de uitweg vanuit de garage van eiseres niet verandert door het besteden besluit en het gebruik daarvan derhalve niet feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. De fiets parkeerplaatsen worden gerealiseerd voorbij de garage van eiseres direct naast het pand van vergunninghouder. De beroepsgrond slaagt niet.
Brandveiligheid
16. Eiseres stelt zich vervolgens op het standpunt dat onvoldoende aandacht is besteed aan het beoordelen van de brandveiligheid. Er zijn geen vluchtroutes vanaf de verdiepingen, zoals wettelijk verplicht voor appartementsgebouwen. Ook de twee vluchtroutes op de begane grond zijn niet gemarkeerd. De vluchtroute wordt beperkt of gebarricadeerd door mogelijk fietsen, airco’s, warmtepompen en vuilniszakken of afvalcontainers. Voorts is het pand voorzien van hardhouten vloeren en een centrale houten hoofdtrap. Volgens eiseres neemt de kans op brand toe door meerdere individuele bewoners ten opzichte van een kantoor.
Vluchtroute
17. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
17.1.
De voorzieningenrechter zal een inhoudelijke bespreking van het betoog dat ziet op de naleving van eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan vluchtroutes, achterwege laten. Hiertoe verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraken van de Afdeling van bijvoorbeeld 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:298 en 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1832, waarin is overwogen dat het artikel uit het Bouwbesluit 2012 dat betrekking heeft op eisen aan vluchtroutes, ertoe strekt dat men veilig kan vluchten uit een gebouw. Dit betekent dat dit artikel kennelijk niet de belangen van eiseres, die geen bewoner of gebruiker is van het gebouw waarvoor die eisen gelden, beoogt te beschermen. Gelet hierop kan het beroep van eiseres op het Bouwbesluit 2012 niet leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar.
Brandveiligheid
18. De voorzieningenrechter overweegt dat de brandveiligheidsregels uit het Bouwbesluit 2012 strekken tot bescherming van de belangen van eigenaren en gebruikers van de gebouwen waarvoor die eisen gelden en eigenaren en gebruikers van belendende gebouwen (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1832 en 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:298). Daarbij is van belang dat de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit volgens de nota van toelichting (Stb. 2011, 416, blz. 146) uitdrukkelijk alleen het voorkomen van slachtoffers en het voorkomen van uitbreiding van een brand naar een ander perceel ten doel hebben (zie de uitspraak van de Afdeling van de 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2542). Dit brengt met zich dat de normen van het Bouwbesluit 2012 over de beperking van uitbreiding van brand én beperking van het ontwikkelen van brand en rook mede strekt tot de bescherming van de belangen van eiseres. Hieruit volgt dat artikel 8:69a van de Awb niet aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond in de weg staat.
18.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in het bestreden besluit in voldoende mate is ingegaan op de brandveiligheid. Niet betwist is dat blijkens de tekening iedere woning een zelfstandig brandcompartiment is en dat er brandwerende deuren zijn. De toezichthouder kan hierop toezien tijdens de uitvoering en oplevering. De brandweer komt via de voordeur aan de voorzijde het pand binnen, zodat zij geen mogelijke hinder zullen ondervinden van de fietsen die aan de achterzijde staan. Eiseres heeft hier enkel tegenover gesteld dat het pand is voorzien van hardhouten vloeren en een centrale houten hoofdtrap. Gesteld noch gebleken is dat dit in strijd is met het Bouwbesluit 2012. Niet onderbouwd is waarom het pand niet brandveilig zou zijn. Het betoog slaagt niet.
Verwarmingssysteem
19. Eiseres stelt zich op het standpunt dat tot dusver onduidelijk is welk verwarmingssysteem er komt. Nauwkeurige informatie is nodig om te controleren of aan alle normen is voldaan.
20. De voorzieningenrechter overweegt dat het verwarmingssysteem geen onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning en vergunning vrij is. Een warmtepomp is niet aangevraagd (staat niet op de tekening) en ligt derhalve niet ter beoordeling voor. Zij zal deze grond dan ook niet beoordelen. Dat neemt niet weg dat het systeem aan bepaalde regels dient te voldoen. Indien eiseres van mening is dat niet voldaan wordt aan deze regels, kan zij een verzoek tot handhavend optreden indienen bij verweerder.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond, omdat, gelet op overweging 12.2, het bestreden besluit ten aanzien van het aantal fietsparkeerplaatsen in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. Met het oog op finale geschilbeslechting ziet de voorzieningenrechter aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. De voorzieningenrechter acht dat mogelijk, nu uit al het voorgaande volgt dat het bestreden besluit enkel ten aanzien van het aantal fietsparkeerplaatsen gebrekkig is, dat vast is gesteld dat er op grond van de geldende parkeernormen (minimaal) 15 fietsparkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd en is geoordeeld dat uit de door verweerder overgelegde tekening en meting volgt dat er voldoende ruimte is om deze 15 fietsparkeerplaatsen met een hoog-laag systematiek te realiseren. Niet aannemelijk is verder dat derden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.
21.1.
De voorzieningenrechter zal daarom het bestreden besluit, voor zover dat de voorwaarde 8 (met bijbehorende tekening) inzake de fietsparkeerplaatsen betreft, vernietigen.
21.2.
De voorzieningenrechter zal, in het kader van het zelf voorzien, bepalen dat in voorwaarde 8 van de omgevingsvergunning ‘12’ wordt vervangen door ‘15’, zodat die voorwaarde als volgt komt te luiden:
“8. vergunninghouder dient zorg te dragen voor de aanwezigheid van een fietsvoorziening met voldoende ruimte voor de stalling van (tenminste) 15 fietsen op eigen terrein.”
Dit deel van de uitspraak treedt derhalve in de plaats van voorwaarde 8 van de omgevingsvergunning.
22. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat is beslist op het beroep en de voorzieningenrechter zelf in de zaak voorziet.
23. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht in de beroepszaak aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
23.1.
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het inschakelen van De Baan Verkeersadvies als deskundige. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek af. Daarvoor is doorslaggevend dat de beroepsgrond die slaagt en waardoor het beroep gegrond is – te weten dat er in 15 in plaats van 12 fietsparkeerplaatsen moet worden voorzien – reeds voor het overleggen van de notitie door De Baan Verkeersadvies door eiseres naar voren is gebracht en door verweerder in het verweerschrift is onderschreven. De deskundige heeft geen toelichting gegeven over (aspecten van) beroepsgronden die slagen. Daarom oordeelt de voorzieningenrechter dat de kosten voor het inschakelen van een deskundige in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking komen. [1]
23.2.
Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, is er in de voorlopige voorzieningszaak geen reden voor een vergoeding van het griffierecht. Verder zijn er ook geen andere kosten gemaakt die vergoed kunnen worden

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat voorwaarde 8 betreft;
- bepaalt dat voorwaarde 8 als volgt komt te luiden:
“vergunninghouder dient zorg te dragen voor de aanwezigheid van een fietsvoorziening met voldoende ruimte voor de stalling van (tenminste) 15 fietsen op eigen terrein.”
- bepaalt dat deze uitspraak voor wat betreft voorwaarde 8 aldus in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 januari 2023.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:94.