ECLI:NL:RBLIM:2023:6253

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
ROE 23 / 2209
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de sluiting van een woning wegens aantreffen van drugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de sluiting van de woning van verzoekster. De burgemeester van de gemeente Weert had op 4 september 2023 besloten om de woning van verzoekster voor de duur van zes maanden te sluiten, omdat er een handelshoeveelheid hard- en softdrugs was aangetroffen. Verzoekster, die op dat moment op vakantie was, betwistte de noodzaak en evenredigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom verzoekster een verwijt kon worden gemaakt, aangezien zij niet op de hoogte was van de drugs in haar woning. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting niet evenredig was en schorste het besluit van de burgemeester. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/2209

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert

(gemachtigde: A. Verkroost).

Inleiding

1. Bij besluit van 4 september 2023 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten de woning van verzoekster aan de [adres] te [woonplaats] met ingang van 2 oktober 2023 voor zes maanden te sluiten.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om in verband met het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De burgemeester heeft (op verzoek van de rechtbank) toegezegd de woning van verzoekster niet te zullen sluiten totdat door de voorzieningenrechter uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van de beslissing van de burgemeester om de woning van verzoekster te sluiten voor de duur van 6 maanden.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De formele vereisten
4. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen als is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat de indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste is voldaan, nu verzoekster op 22 september 2023 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het bestreden besluit ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
6. Gelet op de aard van de zaak – een woningsluiting – neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan.
Waar gaat de zaak over?
7. Verzoekster is eigenaresse van de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] . Verzoekster is samen met haar meerderjarige zoons woonachtig op dit adres. Naar aanleiding van een melding bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Politie Limburg op 1 juli 2023 is er besloten om op 2 juli 2023 de woning van verzoekster te doorzoeken. In de bestuurlijke rapportage van 3 juli 2023 staat dat tijdens een onderzoek in de woning op 2 juli 2023 op de begane grond een grote tas is aangetroffen met daarin een zwarte strijkzak. In deze zwarte strijkzak zaten twee grote gripzakken met hennep en diverse kleine gripzakjes met hennep. In de aanbouw zijn er diverse volle en lege gripzakjes met hennep, boterhamzakjes met cocaïne, een weegschaaltje met daarop nog cocaïne en een zakje met hennepgruis aangetroffen. Verder is op de eerste verdieping een leeg sealtje, een vol sealtje met cocaïne alsmede weegschaaltjes met restanten van cocaïne aangetroffen. Op de zolder werd een autosleutel aangetroffen van Mercedes, dit bleek na onderzoek een stroomstootwapen te zijn. In totaal heeft de politie in verzoeksters woning 2102 gram hennep en 79 gram cocaïne heeft aangetroffen.
8. De burgemeester heeft verzoekster op 24 juli 2023 laten weten dat hij het voornemen heeft om de woning te sluiten. Verzoekster heeft haar zienswijze kenbaar gemaakt op 22 augustus 2023 .
9. De burgemeester heeft daarop het bestreden besluit genomen om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. Verzoekster kan zich daarin niet vinden. Op hetgeen zij naar voren heeft gebracht wordt hierna ingegaan.
Toetsingskader
10. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne is vermeld op lijst I van de Opiumwet en hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
11. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het Damoclesbeleid vastgesteld, dat in werking is getreden op 27 juni 2019. In dit beleid staat dat wanneer de burgemeester in het geval van een woning concludeert dat er sprake is van een ernstig geval met betrekking tot soft- en harddrugs en/of voorbereidingshandelingen, er in principe een sluiting van drie maanden volgt. Indien er sprake is van een ernstig geval met betrekking tot harddrugs dan volgt er een sluiting van zes maanden.
12.1.
De burgemeester heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de sluiting van de woning redelijk, noodzakelijk en evenredig is, nu er voldaan wordt aan de criteria voor een ernstig geval volgens het Damoclesbeleid. Er is sprake van een ernstig geval, indien er sprake is van (niet limitatief):
- Grote hoeveelheden drugs (zowel soft- als harddrugs);
- Een combinatie van het voorhanden hebben van softdrugs en harddrugs;
-Een bedrijfsmatig karakter van de geconstateerde inrichting, feiten en omstandigheden;
- Voorgeschiedenis van de betrokkene(n) met betrekking tot drugshandel en/of andere strafbare feiten;
- De aanwezigheid van andere strafbare feiten ter plaatse;
- De aanwezigheid van handelsattributen;
- Er is sprake van overlast en/of aantasting van het woon- en leefklimaat;
- Er is sprake (van een vermoeden) van verwijtbaarheid van de bewoners/betrokkenen.
12. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij dient het toetsingskader zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 28 augustus 2019 [1] (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteengezet, in acht te worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient allereerst beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De sluiting van een woning moet, indien bevoegd genomen, geschikt en noodzakelijk zijn om de beoogde doelen te bereiken en de sluiting dient ook evenredig te zijn. [2]
Bevoegdheid tot sluiting
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster de overtreding van artikel 13b van de Opiumwet, en daarmee de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten, niet betwist. De gronden van verzoekster zijn gericht op de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting.
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
14. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. [3] Uit de overzichtsuitspraak volgt dat onder meer de hoeveelheid aangetroffen drugs en ook de soort drugs daarbij van belang kan zijn. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs.
14.1.
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens.
15. Verzoekster betoogt dat er geen noodzaak is tot sluiting van de woning aangezien er niet in of vanuit de woning in drugs is gehandeld. Verzoekster heeft verklaringen van buurtbewoners overlegd waaruit blijkt dat er geen loop naar de woning is geweest en de woning door verzoekster en haar beide zonen normaal wordt bewoond. Ook zijn er volgens verzoekster bij de politie geen meldingen binnen gekomen van handel uit en rondom de woning. Dat de zoon van verzoekster een antecent zou hebben vanwege bezit van harddrugs is niet relevant voor de vraag of de woning van verzoekster als drugspand heeft gediend. Verzoekster verwijst verder naar het strafvonnis ten aanzien van haar zoon. Uit dit vonnis blijkt volgens verzoekster dat er geen sprake is van feitelijke drugshandel. Ook blijkt uit het vonnis dat er ten aanzien van het vermeende stroomstootwapen geen sprake is van verboden wapenbezit aangezien haar zoon in de veronderstelling verkeerde dat dit een aansteker was, en dat er geen bewijs is van het uitlezen van de telefoon van verzoeksters zoon zodat geen sprake is van een dealerindicatie.
16. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bestuursrecht een ander juridisch kader hanteert dan het strafrecht. Voor zover uit het strafvonnis volgt dat uit het strafdossier niet blijkt dat verzoeksters zoon in drugs heeft gehandeld, betekent dat niet dat de burgemeester op grond van het bestuursrechtelijk toetsingskader géén feitelijke handel in of vanuit de woning kan aannemen. Aan de strafrechtelijke normen en daarmee het strafvonnis kan niet het gewicht worden gehecht dat verzoekster daaraan gehecht wil zien.
16.1.
Het voorgaande neemt niet weg dat uit het vonnis van de strafrechter naar voren komt dat – voor zover reeds relevant – nergens uit blijkt dat de telefoon van verzoeksters zoon is uitgelezen en dat verboden wapenbezit in strafrechtelijke zin niet is komen vast te staan. De burgemeester kan deze omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet ten grondslag leggen aan de noodzakelijkheid van de sluiting. De voorzieningenrechter is desalniettemin van oordeel dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting van de woning genoegzaam heeft gemotiveerd. Er is sprake van een ernstige overtreding gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs. Het gaat bovendien om een combinatie van hard- en softdrugs en er zijn diverse attributen aangetroffen die duiden op feitelijke handel, zoals sealbags en weegschalen met residu. De burgemeester heeft bovendien van belang kunnen achten dat er een melding is binnengekomen bij TCI waarin werd aangegeven dat er mogelijk een ripdeal zou plaatsvinden, hetgeen bij uitstek een aantasting van het woon- en leefklimaat zou betekenen.
16.2.
Dat zou zijn gebleken dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, zoals verzoekster stelt, volgt de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande dus niet. Het ontbreken van overlastmeldingen en de verklaringen van enkele buren zijn in dat kader onvoldoende. Ook de verklaring van de zoon dat hij de drugs (enkel) tijdelijk tegen vergoeding in bewaring heeft genomen acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Te meer nu deze verklaring naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet strookt met de wijze waarop de drugs zijn aangetroffen, namelijk op vier verschillende plekken in de woning waaronder op een bank in de aanbouw, en samen met allerlei (daadwerkelijk gebruikte) handelsattributen zoals weegschalen met residu.
16.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval sprake is van een geval waarin sluiting noodzakelijk is.
Is de sluiting van de woning evenredig?
17. Als de sluiting van de woning noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling in een geval als dit de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang. Wat betreft de mate van verwijtbaarheid is van belang dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden tot gevolg kan hebben dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
18. Verzoekster voert aan dat de sluiting niet evenredig is vanwege een aantal omstandigheden waarmee de burgemeester geen of onvoldoende rekening heeft gehouden. Verzoekster was niet op de hoogte en kon ook redelijkerwijs niet op de hoogte zijn van de aangetroffen drugs nu zij afwezig was vanwege een vakantie in Marokko. Daarnaast werkt verzoekster als verpleegkundige met onregelmatige diensten en lijdt ze aan suikerziekte. Dit brengt met zich mee dat verzoekster om te kunnen functioneren in haar werk een stabiele en rustige omgeving nodig heeft. Indien de woning zal worden gesloten heeft verzoekster geen vervangende woonruimte en dient zij samen met haar andere zoon zich te wenden tot de daklozenopvang.
19. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de sluiting evenredig is. In dit geval had volgens de burgemeester van verzoekster mogen worden verwacht dat zij vanwege de antecedenten van haar zoon, toezicht zou houden op het gebruik van de woning dan wel zou laten houden tijdens haar afwezigheid. Zeker nu verzoekster haar andere zoon niet in de woning aanwezig was. Tevens is de burgemeester van mening dat de drugshandel zich al langere tijd voordeed, nu uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de zoon van verzoekster eind 2022 is aangehouden voor drugsbezit. De drugshandel was vermoedelijk geen incidentele aangelegenheid. Ook is er in een van de afgesloten kamers, waarvan volgens de verklaring van een van de zoons alleen verzoekster de sleutel heeft, cocaïne aangetroffen. Deze drugs waren dan ook al aanwezig alvorens verzoekster naar Marokko is vertrokken. Ten aanzien van de binding met de woning voert de burgemeester aan dat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar suikerziekte of werk ervoor zorgt dat ze afhankelijk is van verblijf in de woning. Ten aanzien van het niet vinden van vervangende woonruimte voert de burgemeester aan dat verzoekster in haar zienswijze geen indicatie heeft gegeven dat vervangende woonruimte ontbreekt. Zodra het duidelijk is geworden bij de burgemeester dat deze problematiek speelde, heeft zij meteen aan de bel getrokken en verzoekster verwezen naar instanties die haar kunnen helpen.
20. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster niet met stukken heeft onderbouwd dat zij suikerziekte heeft en dat niet is gesteld of gebleken dat daardoor een bijzondere binding met de woning bestaat. Dat verzoekster mogelijk gebaat is bij een rustige woonomgeving maakt de sluiting van de woning niet onevenredig. Ook is niet gebleken dat verzoekster geen vervangende woonruimte kan vinden tijdens een sluiting van de woning. Verzoekster heeft haar inspanningen in dat kader niet geconcretiseerd of onderbouwd. Bovendien is ter zitting gebleken dat verzoekster wél de mogelijkheid heeft om een andere woonruimte voor de duur van een jaar te betrekken. Hoewel dat langer is dan de sluiting van 6 maanden betekent dat in elk geval dat verzoekster niet op straat terecht zal komen, zoals zij zelf aangeeft. Bovendien is ter zitting gebleken dat verzoekster niet buiten de gemeente [plaats] naar vervangende woonruimte heeft gezocht en dat zij (nog) geen contact heeft opgenomen met de door de burgemeester aangewezen instantie die haar kan helpen bij het vinden van vervangende woonruimte.
20.1.
In het kader van de verwijtbaarheid stelt de voorzieningenrechter vast dat van enige betrokkenheid van verzoekster bij de overtreding niet is gebleken. De burgemeester heeft dat ook niet betwist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeksters toch een verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat verzoekster op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs, of daarvan op de hoogte had kunnen zijn. Verzoeksters verbleef op het moment dat de drugs in de woning werden gevonden voor vakantie in Marokko. Ter zitting heeft zij verklaard dat ze voor vertrek, zoals altijd, de woning zeer grondig heeft gepoetst en niets bijzonders heeft opgemerkt. Van belang is verder dat er geen indicaties zijn dat er reeds langere tijd drugs aanwezig waren in de woning. Er zijn geen (overlast)meldingen en de melding bij TCI was van één dag voor de doorzoeking. De zoon van verzoekster heeft bij de strafrechter bovendien verklaard dat hij de drugs juist in huis gehaald toen zijn moeder en broer in het buitenland verbleven. Dat uit de aanwezigheid van drugs in de door verzoekster afgesloten logeerkamer blijkt dat dit er al voor haar vakantie heeft moeten liggen, volgt de voorzieningenrechter niet. Te meer nu de zoon van verzoekster bij de politie heeft verklaard dat hij de sleutel van deze kamer wist te liggen en heeft gebruikt. Verzoekster heeft verder met klem weersproken dat zij van de aanhouding van haar zoon in 2022 wegens bezit van harddrugs op de hoogte was en dat blijkt ook nergens uit. De zoon is immers ruim volwassen, is buitenshuis aangehouden en is toen korte tijd in hechtenis gehouden. De burgemeester heeft niet gesteld of onderbouwd hoe verzoekster van deze aanhouding, en daarmee van het antecedent van haar zoon, op de hoogte had kunnen of moeten zijn.
20.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester tegen deze achtergrond niet kunnen volstaan met het algemene uitgangspunt dat verzoekster als hoofdbewoner verplicht is om toezicht te (laten) houden op het gebruik van de woning. De burgemeester heeft daarmee immers niet gemotiveerd welk verwijt verzoekster nu wordt gemaakt en wat in het kader van het toezicht concreet van haar had mogen worden verwacht. Dat de sluiting van de woning (voor de duur van zes maanden) evenredig is, heeft de burgemeester derhalve onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

21. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de burgemeester vooralsnog onvoldoende gemotiveerd dat de sluiting evenredig is. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
22. De voorzieningenrechter ziet verder aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten, omdat het verzoek wordt toegewezen. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het besluit van 4 september 2023 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 oktober 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
2.Zie de evenredigheidsuitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:1911 en ECLI:NL:RVS:2022:1913.