Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het besluit van 5 april 2023 heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Aan eiser is (onder meer) met het besluit van 21 september 2022 een uitkering toegekend op grond van de Pw met ingang van 18 januari 2022. Omdat aan eiser vervolgens met het besluit van het UWV van 28 juli 2022 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (een Wajonguitkering) is toegekend met ingang van 31 januari 2022, heeft het college met het besluit van 31 oktober 2022 de aan eiser toegekende bijstandsuitkering ingetrokken per datum toekenning Wajong-uitkering. Dit besluit staat in rechte vast en de rechtmatigheid daarvan ligt hier niet voor. Voorts heeft het college op 3 november 2022 het eerder genoemde terugvorderingsbesluit genomen. Daarbij zijn volgens het college over de periode van 31 januari 2022 tot 1 oktober 2022 twee vorderingen ontstaan. De eerste vordering (hierna ‘vordering 1’) ziet op de periode van 31 januari 2022 tot 1 augustus 2022 en betreft een bedrag ter hoogte van bruto
€ 8.714,04. Deze vordering betreft de reeds met de bruto Wajong-uitkering verrekende bruto bijstand en is eiser niet langer verschuldigd. Eiser heeft daartoe op 4 oktober 2022 een machtiging ondertekend. De tweede vordering (hierna ‘vordering 2’) ziet op de periode van 1 augustus 2022 tot 1 oktober 2022 en betreft een bedrag ter hoogte van netto € 1.983,78. Het college heeft over deze periode bijstand verstrekt, terwijl eiser - zo bleek achteraf - over die periode ook feitelijk al een Wajonguitkering uitgekeerd heeft gekregen. Eiser dient de ten onrechte verstrekte bijstand, verminderd met het nog niet uitgekeerde en dus verrekende vakantiegeld, aan het college terug te betalen.
5. Met het bestreden besluit heeft het college, onder overneming van het advies van de Centrale bezwaarschriften en Klachtencommissie van 21 maart 2023, de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
6. In beroep brengt eiser – samengevat – naar voren dat het besluit niet geldig is. Op de beslismantel ontbreken namelijk de handtekeningen van de collegeleden. Eiser kan dan ook niet vaststellen of het besluit wel juist is genomen. Eiser brengt verder naar voren dat het college ten onrechte de uitkering over de periode van 31 januari 2022 tot 1 augustus 2022 heeft gebruteerd. Het UWV betaalt namelijk in hetzelfde jaar het volledige bedrag netto terug. Door het college kan het bedrag aan loonheffing en de werkgeversheffing verrekend worden met de Belastingdienst. Eiser heeft ook enkel de netto-uitkering ontvangen. Door deze vorm van verrekenen komt eiser € 600,- te kort: netto is de Wajong-uitkering € 100,00 hoger dan de bijstandsuitkering, maar bruto is de Wajong-uitkering gelijk aan de bruto bijstandsuitkering. Dit is vanwege een gunstiger loonbelastings-tarief. Eiser acht dit dan ook onredelijk. Door het college had hier op z’n minst rekening mee gehouden moeten worden. Overigens was het college op de hoogte van eisers Wajong-uitkering. Dat het college de uitkering doorbetaald heeft, is dan ook aan het college te wijten. In ieder geval is de uitbetaling van de maand september aan het college te wijten nu de uitkering op 4 oktober 2022 nog steeds niet uitbetaald was. Eiser betoogt verder dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien. Eiser heeft een aantal maanden geen inkomen ontvangen omdat hij niet door de bezwaarlijke en moeilijke aanvraagprocedure kwam. Daarnaast is eiser door de war. Hij ontvangt niet voor niets een Wajong-uitkering. Eiser heeft heel veel stress ervaren in de maanden dat hij geen inkomen had.
7. De rechtbank is niet gebleken dat het besluit niet door de bevoegde personen is genomen. Het is de rechtbank ook niet duidelijk welke handtekening precies ontbreekt; in de bij de rechtbank ingediende stukken zijn alle besluiten en adviezen van één of meer handtekeningen voorzien. Overigens heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank meer belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, dan bij een eventuele vernietiging op dit formele punt. De rechtbank gaat dan ook over tot een inhoudelijke beoordeling van het besluit.
8. De in het besluit van 3 november 2022 opgenomen vordering 1 is het resultaat van de op dat moment reeds plaatsgevonden verrekening tussen de door het college verstrekte bruto bijstand en de door het UWV toegekende, maar nog niet uitbetaalde, bruto Wajonguitkering. Volgens het college wordt deze verrekening beheerst door de “Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen” van de Belastingdienst en niet door de regels van de Pw. Op basis van die rekenregels zijn het UWV en het college verplicht om de uitkeringen bij de verrekening te bruteren, daar kan het college niet omheen. Eiser meent dat deze gang van zaken niet juist is en wijst erop dat brutering in het kader van de Pw pas plaatsvindt nadat het lopende jaar reeds is verstreken, hetgeen in zijn geval nog niet zo was. Deze beroepsgrond slaagt.
9. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een vrij recente uitspraak uitgelegd welke stappen dienen te worden genomen in een geval als deze, waarbij er sprake is van verrekening tussen een vordering van een college op een betrokkene, met een vordering van diezelfde betrokkene op het UWV.Artikel 60a, tweede lid, van de Pw biedt voor zo’n verrekening de grondslag.Uit de tekst van dat artikel volgt dat pas kan worden verrekend nadat de bijstand is teruggevorderd.De terugvordering kan worden gebaseerd op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw.Als het college vervolgens gebruik maakt van de bevoegdheid van artikel 60a, tweede lid, van de Pw, kan dat in het terugvorderingsbesluit of in een aparte brief aan een belanghebbende worden meegedeeld. Hierbij gaat het dan dus om de mededeling dat de vordering zal worden betaald door middel van verrekening met een vordering van betrokkene op het UWV, of iets met die strekking. Direct na of tegelijkertijd met het nemen van het terugvorderingsbesluit kan het college aan het UWV verzoeken het bedrag van de terugvordering aan het college te betalen. De correspondentie tussen het UWV en het college gaat verder buiten de betrokkene om en is jegens de betrokkene ook niet op rechtsgevolg gericht.Dat achter de schermen het college en het UWV op instructies van de Belastingdienst de rekenregels in acht dienen te nemen, neemt de rechtbank daarbij voor kennisgeving aan. Deze rekenregels gelden namelijk voor het college en het UWV onderling en beheersen niet de vordering van het college op eiser. Dat doet de Pw. Mogelijk bepalen de rekenregels wel de feitelijke verrekening door het UWV, maar dat valt buiten de omvang van dit geding. Het is namelijk aan het UWV om een belanghebbende te informeren over deze feitelijke verrekening. Ook hiertegen kan een belanghebbende rechtsmiddelen aanwenden, en wel jegens het UWV.
10. Uit het voorgaande volgt dat om te kunnen verrekenen er eerst een vordering op eiser dient te bestaan. Deze vordering ontstaat op het moment dat het terugvorderingsbesluit wordt genomen. Anders dan het college stelt, is de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand gedurende het lopende jaar altijd een nettobedrag. De Pw gaat immers uit van nettobedragen. Op grond van artikel 58, vijfde lid, van de Pw kan het college het teruggevorderde bedrag wel bruteren na het lopende kalenderjaar. Dat is hier niet aan de orde. Gelet hierop heeft het college de vordering die zij op eiser heeft in het terugvorderingsbesluit dus ten onrechte gebruteerd. Ook heeft het college in het terugvorderingsbesluit ten onrechte het resultaat van de verrekening opgenomen. De rechtbank zal het bestreden besluit op dit punt vernietigen en het college opdragen voor deze periode een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
11. Niet in geschil is dat het college pas begin oktober 2022 van het UWV het bericht ontving dat eiser in aanmerking was gebracht voor een Wajong-uitkering. Op dat moment had het college de bijstand over de maanden augustus en september 2022 al uitbetaald; ter zitting heeft het college namelijk toegelicht dat zij bijstand gedurende de lopende maand verstrekt, hetgeen eiser niet heeft betwist.
12. Omdat de Wajonguitkering hoger is dan de bijstand, heeft eiser de bijstand in zijn geheel ten onrechte ontvangen. Eiser had dit zelf moeten melden; het had hem namelijk duidelijk moeten zijn dat hij geen recht meer had op bijstand, zodra hij een Wajonguitkering kreeg. Eiser heeft dit ten onrechte niet gemeld, wat betekent dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college was daarom niet bevoegd, maar
verplichtde ten onrechte verstrekte bijstand in te trekken en van eiser terug te vorderen. Van een belangenafweging is geen sprake.
13. De rechtbank ziet voorts geen dringende omstandigheden op basis waarvan het college van terugvordering had moeten afzien. Dat eiser het geld al heeft uitgegeven en dus niet meer heeft, is geen omstandigheid als hiervoor bedoeld. Ook de overige gestelde omstandigheden zijn geen reden om van terugvordering af te zien.