ECLI:NL:RBLIM:2023:6619

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
ROE 21/ 1538
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningaanpassing op basis van de Wmo 2015 met toepassing van verhuisprimaat en toekenning verhuiskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een woningaanpassing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke door het college was afgewezen. Het college stelde dat een verhuizing naar een andere woning, die al geschikt was of eenvoudig geschikt te maken, een goedkopere en adequatere oplossing bood. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de rechtbank oordeelde dat het college de afwijzing van de aanvraag voor woningaanpassing mocht handhaven, omdat er voldoende beschikbare en passende woningen binnen de gemeentegrenzen waren. De rechtbank heeft daarbij de belangenafweging van het college gevolgd, waarbij het college had onderbouwd dat er binnen een jaar geschikte woningen beschikbaar waren. Eiseres kreeg wel een schadevergoeding toegewezen wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de door het college toegewezen verhuiskostenvergoeding van € 1.540,00 een passende maatwerkvoorziening was, gezien de hoge kosten van de woningaanpassing die tussen de € 30.000,00 en € 40.000,00 lagen. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres en heeft de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 1.500,00, verdeeld over het college en de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1538

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

2 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hoogendonk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem, het college

(gemachtigden: M.L.A. Senden-Mayntz en N.A.L.C. Damoiseaux).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2020 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen, omdat een verhuizing naar een andere woning die al geschikt voor eiseres is of eenvoudig geschikt te maken is, een goedkopere adequatere oplossing is. Het college heeft een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten toegekend van € 1.540,00.
Bij besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. De rechtbank heeft door toepassing van de informele bestuurlijke lus het college de gelegenheid geboden om aannemelijk te maken dat er woningen beschikbaar en passend waren voor eiseres.
Naar aanleiding hiervan heeft het college op 26 mei 2023 een lijst met beschikbare koop- en huurwoningen ingediend die voor eiseres passend worden geacht. Op 26 juni 2023 heeft eiseres een reactie gegeven op deze woningen. Vervolgens heeft het college op 17 juli 2023 gereageerd op de standpunten van eiseres.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 2 november 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de echtgenoot van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaar het beroep gegrond en laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,00;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,00 en een bedrag van € 30,04 aan reis- en verblijfskosten aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college tot vergoeding van de immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 500,00;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,00;
- veroordeelt het college en de Staat, ieder voor de helft, in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 418,50 vanwege het verzoek om schadevergoeding.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De Wmo 2015 bepaalt dat het college een maatwerkvoorziening verstrekt ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die eiseres ondervindt. [1] Dat mag ook een financiële maatwerkvoorziening zijn in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Dit is vaste jurisprudentie. [2]
3. Het college heeft een verhuisprimaat opgenomen in artikel 8, eerste lid, van het beleid. [3] In het tweede lid van deze bepaling is opgenomen wanneer dit verhuisprimaat niet wordt toegepast. Dat is onder meer het geval als niet binnen een jaar een geschikte woning beschikbaar komt waar eiseres naar toe kan verhuizen en als die woning zich niet binnen de gemeentegrenzen van [woonplaats] bevindt.
4. Het is vaste jurisprudentie dat het college een verhuisprimaat mag toepassen en dat dit niet in strijd met de Wmo 2015 is. [4] Dit laat onverlet dat steeds de vraag moet worden beantwoord of met de toepassing van dit primaat in een concreet geval een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt geleverd. Die vraag kan alleen worden beantwoord op grond van onderzoek naar de beperkingen van eiseres en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden, waaronder de kosten van de aanpassing van de eigen woning en de daadwerkelijke beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen andere woningen. Het college zal deze feiten en omstandigheden moeten inventariseren en een belangenafweging moeten maken.
5. Niet in geschil is dat eiseres in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van haar beperkingen in de zelfredzaamheid. Evenmin is in geschil dat een verhuiskostenvergoeding de goedkoopste maatwerkvoorziening is en dat de aanpassing van de woning ongeveer € 30.000,00 tot € 40.000,00 kost.
6. Uit wat eiseres heeft aangevoerd volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat een verhuiskostenvergoeding in haar situatie geen passende bijdrage zou zijn. Verhuizen naar een andere woning, die voldoet aan het programma van eisen, biedt daarom een oplossing voor de beperkingen die eiseres ondervindt bij het gebruik van de woning.
7. Daarbij is van groot belang dat het college in beroep onderbouwd heeft gemotiveerd dat er binnen een tijdsbestek van één jaar voor eiseres passende woningen beschikbaar zijn. [5] Die periode is gelegen vanaf het moment van het bestreden besluit, want op dat moment heeft het college een volledige heroverweging van het primair besluit uitgevoerd. Dit betekent dat naar de periode van april 2021 tot april 2022 moet worden gekeken. Tijdens de zitting op 11 mei 2023 is met partijen afgesproken dat vanwege praktische redenen wordt gekeken naar de periode vanaf één jaar voor de datum van die zitting, namelijk van mei 2022 tot mei 2023. Met partijen is besproken dat deze periode representatief is en er is toen ook niet aangevoerd dat die periode niet representatief zou zijn. De rechtbank heeft geen reden om te denken dat de periode van mei 2022 tot mei 2023 niet representatief is. Te meer nu uit het door het college verstrekte overzicht van geschikte huurwoningen blijkt dat er beschikbare en passende huurwoningen waren vanaf 2019.
8. De stelling van eiseres dat het college in het verweerschrift heeft gesteld dat de eigen leefomgeving is beperkt tot de kern van [woonplaats] , volgt de rechtbank niet. Daarbij komt dat eiseres tijdens de zitting op 11 mei 2023 heeft aangegeven dat zij breder naar geschikte woningen heeft gekeken, zelfs in België. Verder heeft eiseres aangegeven dat haar sociale netwerk verspreid is en breder is dan alleen de kern van [woonplaats] . Dat eiseres veel hulp krijgt van haar buren en dat zij daar altijd een beroep op kan doen is begrijpelijkerwijs heel prettig, maar vindt de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat de eigen leefomgeving is beperkt tot de kern van [woonplaats] . Daarbij speelt ook een rol dat de buren van eiseres geen mantelzorger zijn, zoals door eiseres ter zitting is toegelicht. Bovendien stelt het beleid van het college dat het verhuisprimaat niet wordt toegepast voorzover de geschikte of gemakkelijk geschikt te maken woning waar naartoe kan worden verhuisd, zich buiten de gemeentegrenzen bevindt. Die gemeentegrenzen zijn niet beperkt tot de kern van [woonplaats] . De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in dit geval van af te wijken.
Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de door het college geselecteerde huurwoningen voldoen aan het programma van eisen. Er is geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat dit niet het geval zou zijn. Het college heeft het programma van eisen voorgelegd aan drie woningbouwverenigingen. Daarop hebben de woningbouwverenigingen
vervolgens woningen geselecteerd die aan het gestelde programma van eisen voldoen en het college daarvan een overzicht verstrekt. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat geselecteerde woningen met een bovenverdieping niet aan het programma van eisen voldoen, omdat in die woningen een trap aanwezig is. Het programma van eisen moet volgens de rechtbank niet zo geïnterpreteerd worden dat er geen bovenverdieping aanwezig mag zijn. Waar het om gaat is dat alle basisvoorzieningen op de begane grond aanwezig zijn en dat die voorzieningen voor eiseres bereikbaar en te gebruiken zijn. Dat een aantal geselecteerde woningen een bovenverdieping heeft, maakt daarom nog niet dat die woningen niet aan het programma van eisen voldoen. Bovendien is er geen aanleiding om te veronderstellen dat er in die woningen geen basisvoorzieningen op de begane grond aanwezig zouden zijn. Daarbij is van belang dat het college het programma van eisen heeft voorgelegd aan de woningbouwverenigingen en dat op basis daarvan woningen geselecteerd zijn die aan het programma van eisen voldoen (zie ook hiervoor). De rechtbank is het met het college eens dat dit niet anders is bij de eigen woning van eiseres, wanneer die zou worden aangepast, omdat deze woning ook een bovenverdieping heeft.
9. Verder heeft eiseres aangevoerd dat niet blijkt wat de staat van de basisvoorzieningen van de door het college geschikt geachte woningen is. Eiseres heeft niet concreet gesteld dat de staat van de basisvoorzieningen niet in orde was en dit ook niet concreet onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de staat van de basisvoorzieningen in de door het college geselecteerde woningen niet in orde zouden zijn. Daarbij speelt een rol dat het voor het grootste deel om huurwoningen gaat, waarbij ervan kan worden uitgegaan dat de woningbouwvereniging zorgdraagt voor de basisstaat van het onderhoud van de woningen.
Conclusie en gevolgen
10. De rechtbank concludeert dat het college de door eiseres aangevraagde woningaanpassing mocht afwijzen en dat het college het verhuisprimaat mocht toepassen. De rechtbank komt tot deze conclusie omdat er in de relevante periode voldoende woningen binnen de gemeentegrenzen van de gemeente [woonplaats] beschikbaar waren. Daarom mocht het college de belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Hierbij is van belang dat er een groot verschil zit tussen de kosten van de woningaanpassing (geraamd op een bedrag van € 30.000,00 tot € 40.000,00) en de door het college toegekende verhuiskostenvergoeding (€ 1.540,00) en dat er veel woningen beschikbaar waren in de relevante periode. Daarnaast heeft het college overige omstandigheden meegewogen, zoals bijvoorbeeld het contact met de buren en de grootte van de tuin voor de honden. Dit alles bij elkaar maakt dat het college de balans in de belangenafweging heeft mogen laten doorslaan ten nadele van eiseres.
10. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Het college heeft het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig voorbereid ten aanzien van de woningen die beschikbaar en passend waren. Daarom is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. Dit betekent dat het college het verhuisprimaat mocht toepassen en mocht volstaan met de toegekende verhuiskostenvergoeding. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding voor de aangevraagde woningaanpassing.
Proceskostenvergoeding
13. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank het college in de gemaakte proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting (met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
13. Verder bepaalt de rechtbank dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,00 en de door eiseres gemaakte reis- en verblijfskosten van € 30,04 vergoedt.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
15. Tot slot heeft eiseres een verzoek om schadevergoeding gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
15.1.
De redelijke termijn voor de behandeling van het beroep inclusief de procedure in bezwaar bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500,– aan immateriële schadevergoeding worden toegekend, waarbij een periode van minder dan een half jaar geacht moet worden ook een periode van een half jaar te bedragen. [6]
15.2.
Voor deze zaak betekent het bovenstaande het volgende.
Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het college op 14 oktober 2020 tot de datum waarop de rechtbank deze uitspraak doet, zijn drie jaar en een maand verstreken (naar boven afgerond). Dit geeft een overschrijding van de redelijke termijn van een jaar en een maand. Een vergoeding van € 1.500,- is gepast.
15.3.
De behandeling door de rechtbank heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 7 juni 2021 tot de mondelinge uitspraak van 2 november 2023 langer dan anderhalf jaar geduurd, namelijk 11 maanden langer. Hieruit volgt dat de overschrijding van (afgerond) 11 maanden aan de rechtbank is toe te rekenen en 2 maanden aan het college. De rechtbank veroordeelt daarom het college tot betaling van € 500,00 aan eiseres en de Staat tot betaling van een bedrag van € 1.000,00.
15.4.
Aanleiding bestaat de Staat en het college, ieder voor de helft, te veroordelen in de proceskosten van eiseres vanwege het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten worden begroot op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 837,- en met wegingsfactor 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.
16. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2023 door
mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van mr.N.H.C. Schroeten, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 14 november 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie voor de volledige tekst: artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1166.
3.Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2019.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2602.
5.Deze voorwaarde volgt uit artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2019.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI8665.