ECLI:NL:CRVB:2018:2602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
17/3821 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening Wmo 2015 en verhuiskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het college van burgemeester en wethouders van Veendam een aanvraag voor woningaanpassingen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) heeft afgewezen. Appellante, die lijdt aan nachtelijke epileptische aanvallen, verzocht om aanpassingen in haar woning, waaronder een toilet op de eerste verdieping en andere voorzieningen. Het college heeft echter besloten dat een verhuizing naar een gelijkvloerse woning een goedkopere en adequate oplossing is, en bood een verhuiskostenvergoeding van € 2.000,- aan. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante is in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft gesteld dat de kosten van de gevraagde woningaanpassingen aanzienlijk hoger zijn dan de kosten van de verhuiskostenvergoeding. De Raad bevestigt dat de Wmo 2015 het college de ruimte biedt om de goedkoopste adequate maatwerkvoorziening te verstrekken. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat verhuizen om medische redenen niet mogelijk is, en de Raad concludeert dat de aangeboden verhuiskostenvergoeding een passende maatwerkvoorziening is. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

17.3621 WMO15

Datum uitspraak: 22 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
24 april 2017, 16/2854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Veendam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Dijk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.P. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1966, is bekend met nachtelijke epileptische aanvallen, waarna ze verward, duizelig en slap kan zijn. Het komt voor dat zij zich in die toestand naar de badkamer of naar het toilet op de begane grond begeeft. In verband hiermee heeft zij op
20 januari 2015 bij het college een melding gedaan en heeft zij verzocht om plaatsing van een toilet op de eerste verdieping, een aanpassing van de wastafelkraan en verplaatsing van de verwarming in de badkamer en een traphek. Op 18 maart 2015 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Op diezelfde datum heeft appellante een aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
(Wmo 2015) ingediend in de vorm van de eerder vermelde woningaanpassingen.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 8 juni 2015 de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar een medisch advies van Trompetter en Van Eeden (Treve) van 1 juni 2015. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op verzoek van het college heeft Treve op
18 maart 2016 opnieuw medisch advies uitgebracht.
1.3.
Bij besluit van 13 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat een verhuizing naar een gelijkvloerse woning een goedkoper adequaat alternatief is dan de door appellante gevraagde woningaanpassingen. Appellante kan daarom alleen in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding van € 2.000,-.
1.4.
Naar aanleiding van wat is besproken tijdens de zitting bij de rechtbank heeft het college bij brief van 17 februari 2017 een opgave van de verhuurder van appellantes woning, [verhuurder] , overgelegd. Daaruit volgt dat de kosten van de gevraagde woningaanpassingen worden geschat op € 10.462,35. Bij deze brief is een verklaring gevoegd van [verhuurder] waarin is vermeld dat [verhuurder] appellante binnen vier maanden kan voorzien van een gelijkvloerse woning.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank overwogen dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de woningaanpassing ten minste € 10.000,- gaat kosten. Het college heeft mogen besluiten om appellante niet in aanmerking te brengen voor de woningaanpassing en in plaats daarvan een verhuizing met vergoeding verhuiskosten van € 2.000,- aan te bieden. De wachttijd van vier maanden voor een aangepaste woning is acceptabel te achten. De rechtbank acht de aangeboden verhuizing naar een aangepaste woning dan ook een passende maatwerkvoorziening voor appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het college ten onrechte het verhuisprimaat heeft tegengeworpen. Onder de Wmo 2015 wordt, anders dan onder de Wet maatschappelijke ondersteuning, nagestreefd dat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Dat betekent voor deze zaak dat, om het verhuisprimaat te kunnen toepassen, sprake moet zijn van een absolute wanverhouding tussen de kosten die gepaard gaan met de gevraagde woningaanpassingen en de kosten die verband houden met verhuizen en eventuele aanpassing van de nieuwe woning. Van een dergelijke wanverhouding is niet gebleken. Nu het kostenverschil niet groot is, kunnen in de belangenafweging de wensen van appellante ook zwaarder wegen dan de belangen van het college.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4.1.2.
Artikel 8, vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Veendam 2015 (Verordening) bepaalt dat, als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, het college de goedkoopst adequate voorziening verstrekt.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:702) is een financiële maatwerkvoorziening zoals in dit geval door het college is aangeboden als zodanig niet strijdig met de tekst en het voorzieningenstelsel van de Wmo 2015. Uit artikel 8, vierde lid, van de Verordening vloeit voort dat het college de gevraagde woningaanpassing niet verstrekt indien een verhuiskostenvergoeding goedkoper en – eveneens – adequaat is. Dit zogeheten verhuisprimaat komt als zodanig niet in strijd met de Wmo 2015 (vergelijk de uitspraak van de Raad van 21 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:702). Dit laat onverlet dat steeds de vraag moet worden beantwoord of met de toepassing van dit primaat in een concreet geval een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt geleverd.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid. Evenmin is in geschil dat een verhuiskostenvergoeding de goedkoopste maatwerkvoorziening is.
4.4.
Uit wat appellante heeft aangevoerd volgt niet dat een verhuiskostenvergoeding in haar situatie geen passende bijdrage zou zijn als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Verhuizen naar een gelijkvloerse woning biedt een oplossing voor de beperkingen die appellante ondervindt bij het gebruik van haar eigen woning. Het college heeft onbetwist gesteld dat op afzienbare termijn voor appellante passende woningen in de gemeente [gemeente] beschikbaar zijn. Dat appellante om medische redenen niet zou kunnen verhuizen is niet aannemelijk gemaakt. Dat appellante liever blijft wonen in haar huidige woning maakt, hoe begrijpelijk die wens ook is, niet dat het college, mede gelet op het aanzienlijke kostenverschil tussen de verhuiskostenvergoeding en de kosten van een woningaanpassing, in dit geval niet kon vasthouden aan het verhuisprimaat en de gevraagde woningaanpassing heeft kunnen afwijzen.
4.5.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018.
(getekend) H.J. de Mooij
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

RH