ECLI:NL:RBLIM:2023:7109

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
C/03/321812 KG ZA 23/322
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van bezoekverbod aan partner in verpleeghuis

In deze zaak vordert de vrouw, hierna te noemen [eiseres], de opheffing van de belemmeringen die door de Stichting Meandergroep Zuid-Limburg (hierna: Meander) worden opgeworpen bij het bezoeken van haar partner, [naam], die verblijft in verpleeghuis [naam verpleeghuis]. De vrouw legt haar vordering ten grondslag aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De voorzieningenrechter heeft op 5 december 2023 uitspraak gedaan in kort geding. De vordering van [eiseres] wordt afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zeggenschap over het ontvangen van bezoek bij de mentor van [naam] ligt. De mentor heeft aangegeven dat bezoek van [eiseres] op dit moment onwenselijk is, en dit standpunt is door [eiseres] onvoldoende onderbouwd weersproken. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep op het recht op gezinsleven niet zwaar genoeg weegt om het bezoekverbod te doorbreken. De vrouw heeft niet aangetoond dat haar partner, [naam], behoefte heeft aan haar bezoek, en de mentor heeft geen aanleiding gezien om het verbod op te heffen. De proceskosten worden aan [eiseres] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/321812 / KG ZA 23-322
Vonnis in kort geding van 5 december 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen,
tegen
STICHTING MEANDERGROEP ZUID-LIMBURG,
te Landgraaf,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Meander
advocaat: mr. S. Zoroufi Azar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10,
- de op 5 oktober 2023 ontvangen akte aanvullende gronden en producties met de nagekomen producties 11 en 12 van [eiseres] ,
- de ten behoeve van de mondelinge behandeling door Meander in het geding gebrachte producties 1 tot en met 14,
- de e-mail van mr. Gelissen van 11 oktober 2023, inhoudende de mededeling, samengevat, dat de zaak tegen [naam mentor 1] (handelend onder de naam [handelsnaam] , hierna: [naam mentor 1] ) als ingetrokken kan worden beschouwd,
- de mondelinge behandeling van 12 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarbij de zaak vier weken is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om, zo mogelijk, een regeling te treffen,
- de pleitnota van Meander,
- het bericht van mr. Gelissen van 9 november 2023, inhoudende de mededeling dat partijen er niet in zijn geslaagd om een minnelijke regeling te treffen en het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [naam] (hierna: [naam] ) verblijft sinds enkele jaren in verpleeghuis [naam verpleeghuis] te [plaats] (hierna: [naam verpleeghuis] ), dat onder de verantwoordelijkheid van Meander valt. [naam verpleeghuis] levert op de patiënt afgestemde psychogeriatrische hulp aan mensen met het syndroom van Korsakov.
2.2.
[naam] en [eiseres] zijn niet getrouwd en hebben, in de periode vóór [naam] opname in [naam verpleeghuis] , nooit samengewoond. [eiseres] beschouwt zich niettemin als de partner/levensgezel van [naam] .
2.3.
Na diens opname in [naam verpleeghuis] is [eiseres] gedurende enige tijd zeer regelmatig op bezoek gekomen bij [naam] , dit met instemming van de begeleiders van [naam] in [naam verpleeghuis] . De laatsten hebben [eiseres] enige tijd betrokken bij de zaken rondom [naam] opname en behandeling. [naam] heeft, met toestemming van zijn begeleiders, ook van tijd tot tijd enkele dagen doorgebracht bij [eiseres] .
2.4.
[eiseres] heeft Meander/ [naam verpleeghuis] bij e-mail van 4 augustus 2021 bericht dat zij geen telefonisch of ander contact met [naam] wil en kan hebben (prod. 9 van Meander). Zij heeft als reden daarvoor gegeven dat zij zelf ook in een hulpverleningstraject zit en dat zij de contacten met [naam] mentaal niet meer aankan.
2.5.
In mei 2022 heeft [eiseres] [naam] weer bezocht in [naam verpleeghuis] en heeft zij contact opgenomen met de inmiddels benoemde mentor van [naam] , de heer [naam mentor 2] (hierna: [naam mentor 2] ).
2.6.
[naam mentor 2] heeft [eiseres] bij e-mail van 27 mei 2022, onder meer, als volgt bericht (prod. 10 Meander):
‘Bij deze laat ik u weten dat u niet op bezoek mag gaan bij [naam] te [naam verpleeghuis] .
Dit zorgt voor grote onrust bij [naam] en in overleg met het verzorgend personeel is het beter dat u [naam] met rust laat.
Indien u hier geen gehoor aan geeft en probeert binnen te geraken bij [naam] zal ik de rechtbank vragen voor een officieel, door de rechtbank bekrachtigd verbod. (..)’
2.7.
Op 14 juli 2022 heeft [eiseres] [naam] wederom bezocht (prod. 11 Meander).
2.8.
Met ingang van 16 november 2022 treedt [naam mentor 1] (althans [handelsnaam] , hierna in elk geval: de mentor), in opvolging van [naam mentor 2] , op als mentor van [naam] .
2.9.
Omstreeks begin januari 2023 heeft [eiseres] , samen met haar hulpverleenster, contact gezocht met de mentor om te onderzoeken of zij [naam] weer zou kunnen gaan bezoeken. De mentor heeft aanvankelijk de mogelijkheid opengehouden om te bezien of dit haalbaar was en om te bezien welke vorm hieraan eventueel gegeven kon worden, maar is hier ook weer op teruggekomen, omdat [eiseres] zich volgens de mentor niet hield aan afspraken en weer voor onrust met/rondom [naam] in [naam verpleeghuis] zorgde (prod. 12 Meander).
2.10.
De klachtenfunctionaris van Meander heeft [eiseres] bij e-mail van 17 mei 2023, in reactie op een door haar ingediende klacht, bericht dat de klacht van [eiseres] niet-ontvankelijk werd verklaard, omdat zij niet werd beschouwd als een bij de zorgverlening betrokken familielid of naaste (prod. 13 Meander). De klachtenfunctionaris heeft verder aangegeven dat, indien daar aanleiding toe zou bestaan, in afstemming met de mentor, opnieuw gekeken kon worden naar de in het verleden gemaakte afspraken over het (mogen) bezoeken van [naam] .
2.11.
De mentor heeft [eiseres] bij brief van 29 augustus 2023, in reactie op haar verzoek om opheffing van het locatieverbod, als volgt bericht (prod. 6 en 7 dv):
‘Wij hebben van u een verzoek tot opheffing locatieverbod ontvangen voor mevrouw [eiseres] . Wij hebben als mentor nooit een locatie verbod opgelegd. Er is, zover wij op de hoogte zijn, door de vorige mentor een verzoek gedaan om meneer [naam] niet meer te bezoeken. Dit kwam voort uit het feit, dat mevrouw [eiseres] zich niet aan afspraken hield die gemaakt waren in het belang van meneer [naam] . Doordat mevrouw zich niet aan deze afspraken hield, had dit als resultaat dat meneer [naam] zeer onrustig werd door haar bezoeken. Dit is niet in het belang van meneer [naam] .
Sinds wij mentor zijn heeft meneer [naam] niet een keer naar mevrouw gevraagd. Wanneer er navraag gedaan wordt op de afdeling blijkt ook daar meneer [naam] niet te vragen naar mevrouw [eiseres] . Dit maakt dat er geen reden gezien wordt mee te werken aan een omgangsregeling. Wij behartigen de belangen van meneer [naam] . Meneer [naam] heeft nog nooit geuit behoefte te hebben aan bezoeken van mevrouw [eiseres] .’
2.12.
De mentor heeft, naar aanleiding van een hernieuwd verzoek van [eiseres] om [naam] te mogen bezoeken, in een e-mail van 19 juli 2023 aangegeven dat het niet in het belang van [naam] is dat hij wordt bezocht door [eiseres] , nu die bezoeken iedere keer tot veel onrust bij [naam] leiden, en zelfs leiden tot voor hem schadelijk gedrag (prod. 14 Meander).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
Meander veroordeelt tot het per direct, dan wel binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, opheffen van het aan [eiseres] opgelegde verbod om [naam] te bezoeken, al dan niet onder beperkende voorwaarden zoals de voorzieningenrechter die in goede justitie meent te moeten bepalen, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat Meander na betekening van het vonnis nalaat het verbod in te trekken, met een maximum van € 10.000,-, dan wel een dwangsom zoals de voorzieningenrechter die in goede justitie juist acht;
[naam mentor 1] veroordeelt om per direct, dan wel binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, haar medewerking te verlenen aan het door [eiseres] gewenste bezoek aan [naam] door haar toestemming aan dit bezoek te verlenen, al dan niet onder beperkende voorwaarden zoals de voorzieningenrechter die in goede justitie meent te moeten bepalen, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de mentor na betekening van dit vonnis nalaat haar medewerking of toestemming te verlenen, met een maximum van € 10.000,-, dan wel een dwangsom zoals de voorzieningenrechter die in goede justitie juist acht;
met veroordeling van gedaagden in de proceskosten met rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat met het haar opgelegde verbod om haar partner [naam] te bezoeken een inbreuk wordt gemaakt op hun beider recht op
family life, en in elk geval op hun beider recht op
private life.
3.3.
Meander voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
Vordering 2 (de mentor)
4.2.
Uit de door mr. Gelissen bij aanvang van de mondelinge behandeling gegeven toelichting, alsook de op 11 oktober 2023 - zijnde de dag vóór de mondelinge behandeling - verstuurde e-mail van mr. Gelissen (zie rov. 1.1.), volgt dat de procedure tegen [naam mentor 1] vóór de zitting is ingetrokken. Mr. Gelissen heeft in verband hiermee aangevoerd dat hij, kennelijk, de verkeerde partij heeft gedagvaard, namelijk de eenmanszaak en niet de B.V. Kennelijk zijn de activiteiten van [naam mentor 1] inmiddels ondergebracht in de B.V.
Wat hier ook van zij, door de (tijdige) intrekking van de procedure ten aanzien van [naam mentor 1] behoeft de vordering onder 2 geen behandeling. De voorzieningenrechter beschouwt de vordering als zijnde ingetrokken.
Vordering 1 (Meander)
4.3.
[eiseres] vordert opheffing van het (door Meander) aan haar opgelegde verbod om [naam] te bezoeken. [eiseres] heeft niet gesteld dat ten aanzien van haar sprake is van een daadwerkelijke ontzegging van de toegang tot [naam verpleeghuis] door Meander (en evenmin dat sprake is van een uitdrukkelijk verbod om [naam] te bezoeken van de zijde van de mentor).
De voorzieningenrechter begrijpt de (resterende) vordering aldus, dat [eiseres] vordert dat Meander, waar het gaat om het bezoeken van [naam] door [eiseres] , eventuele belemmeringen van haar kant opheft.
Volgens [eiseres] wil [naam] dat zij hem bezoekt en heeft [naam] ook belang bij deze bezoeken. In zoverre is zijn recht op
(extended) family life, althans
personal lifeop grond van artikel 8 EVRM in het geding. [eiseres] heeft ook een eigen belang bij het opheffen van het bezoekverbod, althans het opnieuw verlenen van toegang tot [naam] . Hij is immers haar partner/levensgezel. In zoverre is ook haar recht op
(extended) family life, althans
personal lifein het geding.
Door [eiseres] een bezoekverbod op te leggen, althans onbelemmerd bezoek niet mogelijk te maken, handelt Meander volgens [eiseres] onrechtmatig jegens haar en maakt Meander ook misbruik van haar bevoegdheid.
4.4.
Meander voert als verweer aan dat het de mentor is die de belangen van [naam] behartigt waar het betreft de jegens hem te verlenen zorg en, in verband daarmee, zijn omgang met anderen. Daar vallen volgen volgens Meander ook de beslissingen onder over de bezoeken van [eiseres] aan [naam] in [naam verpleeghuis] . Meander volgt naar eigen zeggen op punten als deze de mentor. Zij is het, inhoudelijk gezien, eens met de mentor, omdat haar standpunt wordt ondersteund door de eigen ervaringen en waarnemingen van de medewerkers van [naam verpleeghuis] (prod. 5, 6 en 11 van Meander).
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij in het midden laat of [eiseres] zich op dit moment - als partner/levensgezel van [naam] - kan beroepen op (zijn en) haar recht op
(extended) family lifeen
personal life. [eiseres] heeft haar stelling over de aard van haar relatie met [naam] tot op heden niet deugdelijk onderbouwd. Anderzijds heeft Meander niet betwist dat [eiseres] in de periode na de opname van [naam] door [naam verpleeghuis] intensief is betrokken bij de behandeling van [naam] , dat zij deze destijds vaak en lang heeft bezocht in [naam verpleeghuis] en dat [naam] destijds ook is toegestaan om [naam verpleeghuis] te verlaten, om enige tijd bij [eiseres] te verblijven. Dat was in de periode voordat [naam mentor 2] werd benoemd tot (eerste) mentor, toen Meander/ [naam verpleeghuis] in veel opzichten de vrijheid had om naar eigen inzicht te handelen.
De geschetste gang van zaken zou erop kunnen duiden dat [naam verpleeghuis] [eiseres] heeft gezien als de partner/levensgezel van [naam] . Daarvan uitgaande vormt het bericht van [eiseres] aan Meander/ [naam verpleeghuis] van 4 augustus 2021 (zie rov. 2.4.) geen aanwijzing dat geen (of niet langer) sprake is van een affectieve relatie tussen [naam] en [eiseres] , maar eerder een aanwijzing vóór het bestaan ervan, in die zin dat [eiseres] aangeeft waarom zij in de voorziene toekomst anders zal handelen dan ‘normaal’ (als het ware een
time outneemt).
4.6.
Een kort geding als het onderhavige leent zich niet om, voor zover dat al mogelijk en wenselijk is, de precieze aard van de relatie tussen [eiseres] en [naam] te ontleden. Uitgaande, vooralsnog, van de eigen stellingen van [eiseres] over haar relatie met [naam] , overweegt de voorzieningenrechter dat hij, met Meander, van oordeel is dat de zeggenschap over het al dan niet bezoeken van [naam] in [naam verpleeghuis] , als dat oordeel verband houdt met zijn gezondheid en welbevinden, op dit moment bij de mentor ligt.
De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat de beslissing over het al dan niet bezoeken van [naam] uitsluitend verband houdt met zijn eigen positie en dat geen sprake is van een situatie waarin Meander wil optreden in haar eigen belang of dat van de gezondheid en/of veiligheid van haar medewerkers. Dat sprake is (of is geweest of naar verwachting zou kunnen zijn) van een dergelijke situatie, waarin Meander zelfstandig beslissingsbevoegd is, is gesteld noch gebleken.
4.7.
In deze zaak is de mentor niet (langer) gedaagd. Niet betwist is dat de mentor het bezoeken van [naam] door [eiseres] op dit moment onwenselijk acht. [eiseres] heeft niet gesteld, laat staan deugdelijk onderbouwd gesteld, waarom Meander die bezoeken niettemin mogelijk zou moeten maken. Reeds om deze reden kan van toewijzing van de (resterende) vordering jegens Meander geen sprake zijn.
4.8.
Aanvullend verdient opmerking dat [eiseres] niet deugdelijk onderbouwd heeft gesteld waarom de huidige beslissing van de mentor - waar het de belangen van [naam] betreft - onjuist is.
In verband met dit laatste volgt uit het verhandelde ter zitting (en de gedingstukken) dat het huidige standpunt van de mentor kennelijk is gebaseerd op de gang van zaken in de afgelopen periode (sinds begin 2021), toen (zoals gesteld door Meander: volgens de mentor) de begeleiders en de hulpverlening van [naam] zou zijn gebleken dat op de bezoeken van [eiseres] steeds veel onrust bij [naam] volgde, en toen ook zou zijn gebleken dat [eiseres] afspraken over de duur en de inrichting van haar bezoeken aan [naam] niet nakwam (prod.
5 en 6 van Meander). Hierdoor zou bij de mentor (en, afgeleid daarvan, bij Meander) het vertrouwen in [eiseres] , daar waar het het handelen in het belang van [naam] betreft, zijn aangetast. Verder zou een rol spelen dat volgens de mentor (daartoe geïnformeerd door de medewerkers van [naam verpleeghuis] ) door [naam] niet naar [eiseres] wordt gevraagd (zie prod. 7 [eiseres] ).
[eiseres] heeft gesteld dat [naam] juist wel naar haar vraagt. De voorzieningenrechter laat dit verder in het midden, ook omdat door Meander is gesteld dat [naam] , gelet op zijn gezondheidssituatie, (de gevolgen van) bepaalde keuzes niet kan overzien, hetgeen door [eiseres] niet is weersroken en de voorzieningenrechter ook aannemelijk voorkomt.
4.9.
Afgezet tegen dit alles legt de stelling van [eiseres] dat het juist wél in het belang van [naam] - en zijn recht op
(extended) family lifeen
personal life- is dat zij hem bezoekt, onvoldoende gewicht in de schaal. Op basis daarvan kan, nog afgezien van wat in het voorgaande is gezegd over de doorslaggevende positie van de mentor, de vordering van [eiseres] jegens Meander hoe dan ook niet worden toegewezen.
Dat wordt niet anders als tevens wordt gelet op [eiseres] eigen (veronderstelde) recht op
(extended) family lifeen
personal lifemet [naam] . [eiseres] kan niet verlangen dat dat wordt beschermd, desnoods ten koste van de gezondheid en de andere belangen van [naam] .
4.10.
De (resterende) vordering jegens Meander zal, gelet op het voorgaande, worden afgewezen.
De proceskosten
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Meander worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00.
4.12.
Met betrekking tot de gevorderde nakosten overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst af het gevorderde,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Meander tot op heden begroot op € 1.755,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken door mr. I.M. Etman op 5 december 2023.
cb