ECLI:NL:RBLIM:2023:7397

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
10787004 CV EXPL 23-4841
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontslag op staande voet en loonvordering van een clubmanager

In deze zaak heeft de kantonrechter in kort geding uitspraak gedaan over een geschil tussen een clubmanager, [eiser], en zijn werkgever, Padelworld Nederland B.V. [eiser] was sinds 3 oktober 2022 in dienst als clubmanager en ontving een bruto maandsalaris van € 3.774,00, aangevuld met vergoedingen. Op 30 oktober 2023 werd hij op staande voet ontslagen, omdat hij zonder toestemming tennislessen gaf en de inkomsten daarvan niet aan Padelworld afdroeg. [eiser] bestreed het ontslag en vorderde in kort geding doorbetaling van zijn loon en vergoedingen.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet onverwijld was gegeven, wat vereist is voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet. De werkgever had onvoldoende voortvarend gehandeld na het ontdekken van de vermeende fraude. De rechter concludeerde dat het ontslag waarschijnlijk niet stand zou houden in een bodemprocedure en dat [eiser] recht had op doorbetaling van zijn loon. De vordering tot loonbetaling werd toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente. Padelworld werd veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

De uitspraak benadrukt het belang van een onverwijlde opzegging bij ontslag op staande voet en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures, vooral in situaties waarin ernstige beschuldigingen worden geuit.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10787004 CV EXPL 23-4841
Vonnis in kort geding van 14 december 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. W.H.B.M. Litjens,
tegen
PADELWORLD NEDERLAND B.V.,
te Hoogerheide,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Padelworld,
gemachtigde: mr. W.M. Engelsman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de productie van Padelworld
- de mondelinge behandeling van 30 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is met ingang van 3 oktober 2022 voor 38 uur per week voor onbepaalde tijd in dienst getreden in de functie van clubmanager voor de vestiging te Kerkrade van Padelworld. Padelworld exploiteert daar een tennis- en padelclub. Het brutosalaris van [eiser] bedraagt laatstelijk € 3.774,00 bruto per maand, te vermeerderen met een telefoonvergoeding van € 20,00 netto en een onkostenvergoeding van € 113,22 netto per maand (totaal: € 133,22). Daarnaast is sprake van een reiskostenvergoeding van € 102,61.
2.2.
In artikel 11 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat onder meer:
Het is werknemer toegestaan tot en met uiterlijk 1 april 2023 tennislessen te geven op dinsdag en woensdag, naast de uren dat hij werkzaam is voor werkgever.
2.3.
Er werden tussen de aanvankelijk leidinggevende, de heer [naam leidinggevende 1] , en [eiser] regelmatig functioneringsgesprekken gehouden over het functioneren van [eiser] . Van die gesprekken zijn verslagen opgemaakt.
2.4.
Op 13 oktober 2023, tijdens een gesprek met zijn nieuwe leidinggevende de heer [naam leidinggevende 2] , werd [eiser] meegedeeld dat hij niet goed functioneerde en dat Padelworld wilde komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [eiser] kreeg een vaststellingsovereenkomst voorgelegd. Bij en na dit gesprek heeft [eiser] aangegeven dat hij zich hierover nader wilde beraden.
2.5.
In die voorgelegde, nooit ondertekende, vaststellingsovereenkomst staat onder meer:
In aanmerking nemende dat:
  • Werkgever de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen op grond van verschil van inzicht over de uit te voeren werkzaamheden;
  • De beëindiging van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt op initiatief van werkgever en de werkgever wenst te benadrukken dat werknemer geen verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie;
  • In geen geval sprake is van een situatie die zich laat kwalificeren als een dringende reden in de zin van de wet (artikel 7:678 BW).
2.6.
Bij emailbericht van 24 oktober 2023 heeft [eiser] gevraagd naar een toelichting van het bedoelde verschil van inzicht over de uit te voeren werkzaamheden. Daarbij is aangegeven dat hij de vaststellingsovereenkomst juridisch zal laten toetsen en uiterlijk
27 oktober 2023 via de mail zal reageren.
2.7.
Bij emailbericht van 24 oktober 2023 heeft [naam leidinggevende 2] een toelichting gegeven. Afsluitend is aangegeven de overeenkomst op 27 oktober 2023 fysiek te willen bespreken.
2.8.
Op (vrijdag) 27 oktober 2023 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
2.9.
Op maandag 30 oktober 2023 is [eiser] telefonisch, en bij brief van diezelfde datum schriftelijk, meegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen. In die brief staat onder meer:
Op vrijdag 27 oktober 2023 werden alle onderzochte elementen en bekomen informatie samengelegd om deze beslissing gegrond te kunnen nemen.
Deze feiten worden hierna beschreven:
Het afgelopen half jaar werden er door Arenal Kerkrade tennislessen georganiseerd. De organisatie en inschrijvingen liepen, en lopen nog steeds, via de communicatiekanalen van Arenal Kerkrade (website, affiches ter plaatse). De organisatie (communicatie; publiciteit, planning, betalingen) viel hierbij onder de verantwoordelijkheid van [eiser] als clubmanager. Daarbij was ook voorzien dat [eiser] als werknemer deze lessen ging voorzien.
Spijtig genoeg is gebleken dat [eiser] zonder ons medeweten een parallel aanbod gaf waarbij les werd gegeven op onze terreinen tijdens de werkuren en [eiser] de lesvolgers rechtstreeks in cash aan hem liet betalen. Toen wij hier recent op gestoten zijn, hebben wij [eiser] hierover geïnterpelleerd en heeft hij dit ook toegegeven. Vervolgens heeft hij op eigen initiatief facturen opgemaakt van Arenal Kerkrade naar zijn vennootschap voor de huur van de terreinen voor de lessen tijdens de afgelopen maanden. Dit is echter niet correct want de inkomsten van de lessen dienen volledig naar Arenal Kerkrade (Padelworld Nederland BV) overgemaakt te worden. Tot op heden zijn wij nog steeds in afwachting van de betaling van deze gederfde inkomsten.
2.10.
Bij brief van 6 november 2023 heeft [eiser] het ontslag op staande voet bestreden. Aangegeven is onder meer dat het nooit de bedoeling is geweest dat [eiser] tennislessen voor rekening van Padelworld zou verrichten. Op de website en in de nieuwsbrief stond ook het bedrijf van [eiser] ( [handelsnaam] ) vermeld. Een en ander heeft altijd in goed overleg met [naam leidinggevende 1] plaatsgevonden. Het geven van tennislessen behoorde ook niet tot het takenpakket van [eiser] . Op 6 oktober 2023 is [eiser] door [naam leidinggevende 2] erop aangesproken dat hij de huur van de tennisbanen voor deze lessen niet in rekening heeft gebracht. [eiser] heeft dit daarna alsnog gedaan.
2.11.
Over de maand oktober 2023 heeft [eiser] een bedrag van € 1.814,25 netto ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat (en na een impliciete eisvermindering ten aanzien van de reiskosten), bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van Padelworld
  • tot betaling van € 3.774,00 bruto per maand over de maand oktober 2023, te vermeerderen met € 133,20 aan netto vergoedingen, en te verminderen met het reeds betaalde € 1.814,25 netto, vermeerderd met rente en de wettelijke verhoging,
  • tot betaling van € 3.774,00 bruto per maand vanaf november 2023, te vermeerderen met € 133,22 aan netto vergoedingen, vermeerderd met rente en de wettelijke verhoging,
  • in de (na)kosten met rente.
3.2.
Padelworld voert uitsluitend een procedureel verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
procedureel verweer
4.2.
Padelworld stelt zich op het standpunt dat [eiser] onmiskenbaar de verkeerde rechtsingang heeft gekozen (om welke reden Padelworld zich uitdrukkelijk verzet tegen een inhoudelijke beoordeling). Padelworld voert hiertoe aan dat [eiser] een doorbetaling van het loon vraagt, maar dat zonder aanhangige bodemprocedure, waarin vernietiging van het ontslag wordt gevorderd, hiervoor geen grondslag bestaat. De situatie is thans zo dat er geen sprake meer is van een arbeidsovereenkomst, zodat daarmee geen aanleiding bestaat voor een loon(door)betaling. Padelworld verwijst hiervoor naar een niet nader genoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam, bevestigd door het Gerechtshof Amsterdam waarin is overwogen dat een verzoek tot vernietiging van het gegeven ontslag niet toewijsbaar is bij wijze van voorlopige voorziening, aangezien de vernietiging van het ontslag een wijziging in de rechten van partijen zou teweegbrengen, die niet in kort geding kan worden uitgesproken. De kantonrechter begrijpt dat Padelworld doelt op de uitspraak van dat Hof van 7 juni 2016 (ECLI: GHAMS:2016:2171). Het beroep op deze uitspraak treft hier evenwel geen doel.
4.2.1.
Padelworld miskent dat [eiser] in deze niet de vernietiging van het ontslag inroept. De vervaltermijn van twee maanden om een verzoekschrift met die strekking in te dienen is ook nog niet verstreken, terwijl [eiser] onbetwist heeft gesteld dat inmiddels wel een verzoekschrift is ingediend. Vooruitlopend daarop kan door de werknemer een vordering in kort geding tot voorlopige loonbetaling worden ingesteld. De beslissing op het verzoek kan immers nog enige tijd op zich laten wachten. De kantonrechter merkt hierbij nog op dat in dit geval de feiten en omstandigheden ook geenszins vaststaan; hiervoor is vooralsnog nader onderzoek nodig. Dat het (inderdaad) procedureel voor de hand had gelegen dat meteen een verzoekschrift was ingediend en dat eventueel in die procedure, op de voet van art. 223 Rv, een voorlopige voorziening was gevraagd, maakt dit thans niet anders.
4.2.2.
De omstandigheid dat (de professioneel gemachtigde van) Padelworld dit niet heeft onderkend c.q. een andere mening is toegedaan, komt voor diens risico. Dit maakt dan ook niet dat de kantonrechter hier niet kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling. De kantonrechter heeft op de mondelinge behandeling duidelijk te kennen gegeven de zaak toch inhoudelijk te behandelen en Padelworld is daarbij ruimschoots de gelegenheid gegeven om inhoudelijk te reageren. Padelworld had (zekerheidshalve) een inhoudelijk verweer kunnen voorbereiden en zo nodig vooraf inhoudelijke stukken kunnen inbrengen (anders dan een eigen advocatendeclaratie, die inhoudelijk niets toevoegt). Padelworld had zo nodig om een korte schorsing kunnen vragen. Dit alles is niet gebeurd.
4.3.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de werknemer in kort geding, naast loondoorbetaling, ook wedertewerkstelling kan vorderen. [eiser] heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat, zodra hij is hersteld, hij zich beschikbaar stelt om arbeid te verrichten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter een regeling beproefd omdat te verwachten valt dat van een vruchtbare samenwerking tussen partijen geen sprake meer kan zijn. Een en ander is verder geen onderdeel van deze procedure.
spoedeisend belang
4.4.
Het spoedeisend belang is in deze zaak gegeven omdat sprake is van een loonvordering. Padelworld voert terzijde nog aan dat toewijzing niet aan de orde is vanwege een hoog restitutierisico. In dit verband is gesteld dat de facturen inzake de huur van de tennisbanen niet waren voldaan. De kantonrechter ziet hierin geen aanleiding om een restitutierisico aan te nemen.
4.4.1.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in de bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
inhoudelijk
4.5.
In deze zaak dient de kantonrechter aldus te beoordelen of het aannemelijk is dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand houdt. Daarvoor geldt als uitgangspunt dat de werkgever bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
[eiser] voert aan dat sprake is van een niet rechtsgeldig gegeven ontslag
reedsomdat Padelworld de arbeidsovereenkomst niet onverwijld heeft opgezegd. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.5.1.
De heer [naam leidinggevende 2] , directeur en bestuurder van Padelworld, heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hem “begin oktober” werd gevraagd of het correct was dat [eiser] zwart betaald kreeg tijdens de lessen. Deze mededeling heeft hem overvallen en hij is het gaan uitzoeken. “Begin oktober” heeft hij een gesprek gehad met [eiser] (de kantonrechter begrijpt aldus: 6 oktober 2023, waarbij [eiser] werd gevraagd naar de facturen. [naam leidinggevende 2] heeft verder niet toegelicht waarom gevraagd werd naar de facturen). [eiser] vertelde hem dat hij nog facturen moest opstellen (de kantonrechter: en [eiser] stelt dat dit vervolgens is gebeurd). Zij zijn er toen niet verder op ingegaan. Vanaf 13 oktober 2023 speelde de vaststellingsovereenkomst. [naam leidinggevende 2] heeft naar zijn zeggen in die twee weken uitgezocht wanneer [eiser] had gewerkt.
4.5.2.
Nadat de dringende reden bekend is geworden bij degene die bevoegd is het ontslag te geven, moet adequaat worden gehandeld. [naam leidinggevende 2] was aldus al op of vóór 6 oktober 2023 ter kennis gekomen dat sprake was van contante betalingen aan [eiser] . Op 6 oktober 2023 is gesproken over de facturen, waaruit op zichzelf is af te leiden dat [naam leidinggevende 2] toen moet hebben geweten van de (gestelde) baanhuur door [eiser] (en waarvoor vooralsnog geen andere verklaring is te geven dan dat hij ook toen al wist dat [eiser] zelf tennislessen gaf).
[eiser] heeft niet weersproken dat nader onderzoek noodzakelijk was naar de feiten, meer specifiek het uitzoeken op welke dagen en uren [eiser] heeft (over)gewerkt (de kantonrechter begrijpt: teneinde te kunnen vaststellen of het geven van die tennislessen dan onder werktijd geschiedde). Bij een dergelijk onderzoek moet wel voortvarend worden gewerkt. [naam leidinggevende 2] stelt dat dit twee weken heeft geduurd, maar hiermee is de tijdsspanne niet verklaard (tenzij hij eerst na het gesprek van 13 oktober 2023 het onderzoek is gaan verrichten en aanvankelijk dus heeft volstaan met het gesprek op 6 oktober 2023). Uitgaande van 6 oktober 2023, zou hij tot 27 oktober 2023 erover hebben gedaan om de uren te controleren. Dit kan, zonder toelichting die niet is gegeven, niet als voortvarend worden beschouwd. Het ligt bovendien, gezien de aard van het verweten gedrag (fraude) en de aard van de te verrichten arbeid (managementfunctie), voor de hand dat [eiser] tijdens het onderzoek tijdelijk de toegang tot de werkplek werd ontzegd. [eiser] heeft zijn werkzaamheden evenwel gewoon kunnen voortzetten. In dit geval heeft tussen [naam leidinggevende 2] en [eiser] aldus op 13 oktober 2023 nog een gesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek was de inzet van [naam leidinggevende 2] het komen tot een vaststellingsovereenkomst. Gelet op het gesprek op 13 oktober 2023 en het emailbericht van 24 oktober 2023, heeft [naam leidinggevende 2] alles op alles gezet om te komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren door die vaststellingsovereenkomst. Kennelijk is [eiser] daarbij niet voorgehouden dat hij tijdens werkuren (c.q. tijdens het geven van tennislessen voor Padelworld) tennislessen zou verzorgen voor zijn eigen bedrijf, hetgeen vraagtekens oproept. Het is ook opmerkelijk dat een en ander juist speelt in een periode dat [naam leidinggevende 2] van [eiser] af wilde en dat het ontslag is gegeven de dag nadat duidelijk werd dat [eiser] de vaststellingsovereenkomst niet ging tekenen (en [eiser] zich ziek had gemeld). Alles duidt er kortom veeleer op dat [naam leidinggevende 2] de verweten gedraging, wat daarvan verder ook zij, niet dusdanig ernstig vond dat per direct ontslag noodzakelijk was.
4.6.
Daarmee is, op grond van hetgeen thans voorligt, aannemelijk dat de rechter in de verzoekschriftprocedure zal concluderen dat het ontslag niet onverwijld is gegeven en dat het daarom geen stand houdt. De vordering tot doorbetaling van het loon zal daarom worden toegewezen in dit kort geding. De vordering om een en ander toe te wijzen totdat de arbeidsovereenkomst met [eiser] rechtsgeldig is beëindigd, zal gewijzigd worden toegewezen, te weten totdat op het aanhangige verzoekschrift is beslist (met dien verstande dat indien [eiser] het verzoekschrift zou intrekken, de loondoorbetaling uiteraard eveneens stopt. Immers, vooralsnog staat het ontslag overeind). De gevorderde wettelijke verhoging is toewijsbaar, omdat de wet dit als sanctie stelt op het niet betalen van loon. Er wordt geen aanleiding gezien voor matiging. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, omdat dit het wettelijke gevolg is van het feit dat later betaald is dan had gemoeten.
4.7.
Padelworld is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, te vermeerderen met wettelijke rente op de wijze zoals gevorderd.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
793,00
Totaal
1.008,14
4.8.
Bij een separate veroordeling in de nakosten bestaat geen belang nu de proceskostenveroordeling die kosten omvat (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).
4.9.
Er bestaat hoe dan ook geen aanleiding voor de door Padelworld gevraagde veroordeling in de daadwerkelijke advocaatkosten, nog daargelaten de hoogte van het geclaimde bedrag.
4.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
5.1.
veroordeelt Padelworld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.774,00 bruto per maand over de maand oktober 2023, te vermeerderen met een telefoonvergoeding van € 20,00 netto en een onkostenvergoeding van € 113,22 netto per maand en verminderd met het reeds betaalde bedrag van € 1.814,25 netto, de nog te betalen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van 1 november 2023 tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW,
5.2.
veroordeelt Padelworld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.774,00 bruto per maand vanaf de maand november 2023, verschuldigd vanaf de eerste dag van de daarop volgende maand, te vermeerderen met een telefoonvergoeding van € 20,00 netto en een onkostenvergoeding van € 113,22 netto per maand, en de nog te betalen bedragen te vermeerderen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van de eerste dag van de daarop volgende maand dat het salaris opeisbaar is tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW, tot aan de dag dat op het aanhangige verzoekschrift is beslist,
5.3.
veroordeelt Padelworld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.008,14, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.
NIv