ECLI:NL:RBLIM:2023:7487

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
10561322 \ CV EXPL 23-2532
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betalingsvordering en wanprestatie in de overeenkomst tussen advocatenkantoor en cliënt

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen AKV Advocatuur B.V., handelend onder de naam Open Legal Advocaten (hierna: OLA), en een gedaagde partij die op een geheim adres woont. OLA vorderde betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 8.673,80, alsook buitengerechtelijke incassokosten van € 808,69, en proceskosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelde dat de overeenkomst met OLA niet rechtsgeldig tot stand was gekomen vanwege haar geestelijke toestand op het moment van het aangaan van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst rechtsgeldig was en dat de gedaagde niet voldoende onderbouwd had dat OLA wanprestatie had gepleegd. De vorderingen van OLA zijn dan ook toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en proceskosten. In reconventie heeft de gedaagde geen duidelijke vordering geformuleerd, waardoor deze is afgewezen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van OLA, die zijn begroot op € 1.281,84, en heeft de vorderingen van OLA uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10561322 \ CV EXPL 23-2532
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
AKV ADVOCATUUR B.V., H.O.D.N. OPEN LEGAL ADVOCATEN,
gevestigd en kantoorhoudend te Eindhoven,
eisende partij,
hierna te noemen: OLA,
gemachtigde: mr. E.E.V. Sweebe,
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres in de gemeente [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P.M.H. Cruts.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 17
- de conclusie van antwoord tevens vordering in reconventie met producties 1 tot en met 4
- de akte overleggen producties 18 tot en met 28 van OLA
- de conclusie van repliek in conventie en conclusie van antwoord in reconventie tevens akte
overlegging productie 29
- de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
OLA is een advocatenkantoor.
2.2.
[gedaagde] is de biologische dochter van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de juridische dochter van [naam 2] , die haar heeft geadopteerd. [naam 1] en [naam 2] zijn op 17 april 1984 gehuwd. [naam 2] is op 3 december 2019
overleden.
2.3.
De goederen van [naam 1] zijn bij beschikking van 24 maart 2020 van de rechtbank Limburg (zaaknummer: 8245837 BM VERZ 19-5654, productie 2 OLA) onder bewind gesteld. Tevens is het Bureau Inkomens Beheer B.V. (hierna: BIB) benoemd tot de bewindvoerder.
2.4.
[gedaagde] woonde met haar partner [naam partner] in de woning die (voor het overlijden van [naam 2] ) gezamenlijk eigendom was van [naam 1] en [naam 2] aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Het aandeel van [naam 2] in de woning behoorde tot zijn nalatenschap.
2.5.
Op 3 januari 2022 heeft BIB als eiseres een kortgeding-dagvaarding aan [gedaagde] (als gedaagde) laten betekenen. BIB stelde ex. art. 4:149 BW executeur van de nalatenschap van [naam 2] te zijn.
2.6.
In januari 2022 zijn OLA en [gedaagde] een overeenkomst aangegaan waarbij OLA rechtsbijstand aan [gedaagde] zou verlenen tegen betaling door haar van een uurtarief van
€ 240,00 excl. btw. Volgens [gedaagde] had BIB - kort gezegd - haar taken als bewindvoerder zeer nadelig voor [gedaagde] en [naam 1] uitgevoerd. Volgens [gedaagde] was er sprake van (mogelijke) belangenverstrengeling doordat BIB zowel executeur van de nalatenschap van [naam 2] was alsook bewindvoerder van [naam 1] , reden waarom zij ontslag van BIB als bewindvoerder wilde bewerkstelligen (bij verzoekschrift van 15 april 2022, productie 10) en benoeming van een vereffenaar.
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 27 juli 2021 (zaaknummer: C/03/2938113 / KG ZA 21-242, productie 3) en van 20 januari 2022 (zaaknummer: C/03/300391 / KG ZA 21-473, productie 4) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg [gedaagde] (als gedaagde) respectievelijk - kort gezegd - veroordeeld tot het binnen 8 weken na vonnis (meewerken aan het) verlenen van toegang tot de woning in verband met een taxatie van die woning en tot het ontruimen en verlaten van de woning en de woning ter vrije beschikking te stellen van BIB, tenzij [gedaagde] binnen 6 weken na het wijzen van het vonnis alle medewerking heeft verleend aan BIB tot (onder meer) het verlenen van toegang tot de woning voor BIB en een makelaar om te komen tot een taxatie. De eerste procedure is door [gedaagde] zelf gevoerd, in de tweede procedure heeft OLA (in het bijzonder mr. Sweebe, als advocaat werkzaam bij OLA) [gedaagde] bijgestaan.
2.8.
Ten behoeve van het verzoekschrift van 15 april 2022 heeft OLA (mr. Sweebe) de nodige werkzaamheden verricht. Op 14 november 2022 heeft in dat kader een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Kort na de mondelinge behandeling heeft BIB laten weten vrijwillig in te stemmen met haar ontslag en het dossier te zullen overdragen aan Procent Bewindvoering ( [naam 3] ). Voorts is gekozen om SWG Advocaten te Rosmalen ( [naam 4] ) als vereffenaar in de nalatenschap van [naam 2] te laten optreden.
2.9.
OLA heeft voor de door haar verrichte werkzaamheden meerdere facturen aan [gedaagde] gestuurd, die deze echter niet heeft betaald. OLA ( [naam cliëntmanager] , cliëntmanager / financieel medewerker bij OLA) heeft meerdere gesprekken met [gedaagde] hierover gehad alsook correspondentie via WhatsApp en SMS gevoerd.
2.10.
Bij e-mailbericht van 6 januari 2023 heeft OLA een betalingsherinnering aan [gedaagde]
gestuurd. Omdat betaling uitbleef heeft OLA de volgende sommatiebrieven aan [gedaagde] gestuurd: 16 februari 2023 (“de 14-daagse sommatiebrief”), 2 maart 2023, 10 maart 2023 en 17 maart 2023 (producties 14 en 15).
2.11.
Op 19 februari 2023 (productie 16) heeft [gedaagde] aan OLA een e-mailbericht gestuurd, waaruit OLA heeft afgeleid dat [gedaagde] niet voornemens is de openstaande facturen te zullen betalen.
2.12.
Tot op heden heeft [gedaagde] de door OLA gefactureerde nota’s van in totaal
€ 8.673,80 niet betaald.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
OLA vordert dat de rechtbank Limburg, kamer voor kantonzaken, locatie Maastricht, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt aan OLA tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag in hoofdsom van € 8.673,80, althans een honorarium in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair te rekenen vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen, subsidiair vanaf de datum van de eerste sommatiebrief tot aan de dag der algehele voldoening, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
[gedaagde] hoofdelijk veroordeelt aan OLA tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 808,69, althans een door de rechtbank in goede justitie en naar billijkheid te bepalen bedrag, ter zake de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf de dag van het wijzen van het vonnis tot die aan de dag der algehele voldoening,
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis,
[gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de nakosten, te begroten op de helft van het toegewezen gemachtigde salaris.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] heeft onder het kopje “
MET CONCLUSIE” het volgende gevorderd:
“Dat het uw rechtbank moge behagen bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zowel in de hoofdzaak als in de kosten van het geding, eiseres [OLA] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen als zijnde ongegrond dan wel deze af te wijzen, een en ander met veroordeling van eiseres in de kosten van deze procedure, met uitdrukkelijke bepaling dat eiseres de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het ten
dezen te wijzen vonnis zal hebben betaald;”.
3.5.
OLA voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Bij conclusie van antwoord in conventie en conclusie dupliek in conventie en repliek in reconventie heeft [gedaagde] het volgende erkend dan wel niet betwist:
  • de werkzaamheden die OLA uit hoofde van de overeenkomst tussen [gedaagde] en OLA heeft verricht,
  • de door OLA gedeclareerde werkzaamheden.
De kantonrechter neemt dit als vaststaand aan.
4.2.
OLA heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij op basis van de overeenkomst met [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht, terwijl [gedaagde] de facturen dienaangaande niet heeft voldaan. OLA heeft een kortgedingprocedure gevoerd (en geen twee zoals [gedaagde] stelt). De inzet van de tweede procedure was niet het opeisen van de woning of het permanent bewonen van de woning door [gedaagde] , maar het voorkomen dat zij (en [naam partner] ) direct op straat zou komen te staan (productie 18). Verder is er geen regeling met BIB getroffen, maar heeft BIB zich vrijwillig als bewindvoerder teruggetrokken (zie productie 20). Bij beschikking van 21 november 2022 is BIB door de rechtbank als bewindvoerder ontslagen en is de door [gedaagde] verzochte bewindvoerder (Procent Bewindvoering) als opvolgend bewindvoerder benoemd (zie productie 21 en 22). OLA heeft namens [gedaagde] meermaals verzocht om opheffing van het beslag op de inkomsten van [gedaagde] (zie producties 23, 24, 25 en 26), aldus OLA.
4.3.
[gedaagde] heeft - kort gezegd en voor zover thans van belang - als verweer aangevoerd dat OLA haar ervan heeft overtuigd dat zij in haar gelijk stond en rechten kon claimen om in het ouderlijk huis te kunnen blijven wonen. Zij was, gelet op haar geestelijke gebreken, echter geestelijk niet in staat om een objectief oordeel te kunnen vormen. [gedaagde] heeft hierbij verwezen naar productie 2 (een medisch rapport van Radix). Hieruit blijk volgens haar dat zij op grond van haar psychische toestand ontoerekeningsvatbaar is verklaard, reden waarom de overeenkomst tussen haar en OLA met terugwerkende kracht dient te worden vernietigd. Volgens [gedaagde] is het maar de vraag of de opdracht aan OLA rechtsgeldig tot stand is gekomen en zo ja, of er dan sprake is van wanprestatie en/of “
een andere grond” die ertoe leidt dat [gedaagde] de door OLA in rekening gebrachte facturen niet hoeft te voldoen. Ten tijde van het verstrekken van de opdracht aan OLA was de geestelijke gesteldheid van [gedaagde] dusdanig dat moet worden geconcludeerd dat zij sterk verminderd handelingsbekwaam was, hoewel zij niet onder curatele stond en/of formeel wettelijk handelingsbekwaam was. Mocht de kantonrechter van oordeel zijn dat er wel een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen, dan heeft [gedaagde] aangevoerd dat OLA als juridisch expert had moeten onderkennen dat [gedaagde] enerzijds bij leven van haar moeder geen aanspraken geldend kon maken op het bij testament van overleden vader opgemaakt legaat. Anderzijds had OLA moeten onderkennen dat [gedaagde] als erfgenaam weliswaar recht heeft op uitbetaling van haar vaders erfdeel, maar dat zij dit recht pas geldend kon maken vanaf het moment dat haar moeder onder bewind kwam te staan. [gedaagde] heeft hierbij verwezen naar productie 4, waaruit blijkt dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning woont en zij geen aanspraak kan maken op het legaat in vaders testament omdat moeder nog leeft. De vorderingen uit hoofde van vadersdeel moeten worden uitbetaald, omdat (de kantonrechter leest en begrijpt: de goederen van) moeder onder bewind is (zijn) gesteld en moeder niet meer in de woning woont. De woning moet dan ook worden verkocht. Dit had OLA vanaf het begin moeten onderkennen. Op het moment dat een advocaat een opdracht aanneemt, zal hij zich moeten vergewissen of het verzoek van zijn cliënt een redelijke kans van slagen heeft. BIB heeft echter in beide kortgedingprocedures gelijk gekregen, terwijl duidelijk was dat BIB niet als bewindvoerder en vereffenaar kon doorgaan. Alle voor [gedaagde] door OLA gevoerde procedures hebben echter geen enkele verandering gebracht in de juridisch feitelijke toestand van [gedaagde] ten aanzien van de erfenis van vader en het zonder recht en titel in de woning wonen. [gedaagde] vraagt zich dan ook af wat OLA heeft bereikt, dat niet al rechtens vaststond en wat ook buitengerechtelijk geregeld had kunnen worden. Het ten hare laste gelegde uitkeringsbeslag ligt er nog steeds (productie 5). De dwangsommen en proceskostenveroordelingen drukken nog steeds op [gedaagde] , terwijl van OLA mocht worden verwacht dat zij de belangen van [gedaagde] beter had moeten behartigen door de reeds gelegde beslagen terug te draaien. Vanaf het begin wist OLA volgens [gedaagde] dat zij geen recht of titel op de woning van moeder had, omdat moeder nog leeft en het legaat daarom niet in werking treedt. Ook wist OLA dan wel had OLA moeten weten dat [gedaagde] niet in staat is om de door OLA in rekening gebrachte facturen te kunnen voldoen. OLA heeft niet de rechtsbelangen van [gedaagde] behartigd zoals een goed opdrachtnemer dat had moeten doen. OLA heeft wanprestatie gepleegd, want OLA had [gedaagde] reeds bij aanvang van de werkzaamheden kunnen en moeten uitleggen, welke juridische consequenties aan het testament van vader gekoppeld moesten worden. Dan hadden twee kortgedingveroordelingen voorkomen kunnen worden. Daarnaast had ook de verzoekschriftprocedure voorkomen kunnen worden, omdat een bewindvoerder nu eenmaal wegens belangenverstrengeling niet ook tevens als vereffenaar kan en mag optreden, aldus [gedaagde] . Mocht de kantonrechter van oordeel zijn dat OLA toch een bepaalde mate van beloning zou toekomen, dan verzoekt [gedaagde] de kantonrechter om deze te beperken tot maximaal vier declarabele uren.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] handelingsonbekwaam in de zin van art. 3:32 BW is.
4.5.
Evenmin is gebleken dat de overeenkomst tussen OLA en [gedaagde] tot stand is gekomen onder invloed van een geestelijke stoornis bij [gedaagde] op grond waarvan OLA kon en moest weten dat bij [gedaagde] een met de verklaring overeenstemmende wil ontbrak dan wel dat deze geacht werd te ontbreken (art. 3:34 BW). De verwijzing naar de brief van Radix van 30 juni 2023 (productie 2) waaruit volgens [gedaagde] blijkt dat zij ontoerekeningsvatbaar is verklaard staat haaks op de door [gedaagde] aangevoerde stelling dat zij niet onder curatele staat en derhalve formeel handelingsbekwaam is. De kantonrechter merkt hierbij nog op dat uit de brief van Radix blijkt dat [gedaagde] sinds juli 2022 in behandeling is bij Radix, terwijl niet in geschil is dat de overeenkomst tussen OLA en [gedaagde] in januari 2022, dus voordat [gedaagde] in behandeling was bij Radix, tot stand is gekomen. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, kan de kantonrechter uit de voornoemde brief niet afleiden dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met OLA ontoerekeningsvatbaar is verklaard; er staat in de brief enkel dat zij een (psychische) voorgeschiedenis heeft, dat zij werd opgenomen in een psychiatrische kliniek in Duitsland en (toen) ontoerekeningsvatbaar werd verklaard. Uit de brief is echter niet af te leiden wanneer dat heeft plaatsgevonden en of diezelfde toestand ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met OLA nog steeds gold. Gelet hierop kan de kantonrechter niet anders oordelen dan dat de overeenkomst tussen OLA en [gedaagde] rechtsgeldig tot stand is gekomen.
4.6.
De enkele onderbouwing die [gedaagde] geeft met betrekking tot door haar gestelde wanprestatie van OLA, ziet - zo begrijpt de kantonrechter althans - op het feit dat OLA niet de (kennelijk) door [gedaagde] gewenste (juridische) resultaten heeft bereikt. Zonder nadere onderbouwing, die [gedaagde] niet heeft gegeven, is echter niet (zonder meer) te oordelen dat OLA “daarom” toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst dan wel dat [gedaagde] heeft gedwaald met betrekking tot hetgeen OLA voor haar kon bereiken. Hieruit kan evenmin worden afgeleid dat - zoals [gedaagde] overigens zonder nadere onderbouwing heeft aangevoerd - de werkzaamheden in de omvang zoals die hebben plaatsgehad noodzakelijk waren, zodat de kantonrechter hieraan verder als onvoldoende onderbouwd voorbijgaat.
4.7.
Het beroep van [gedaagde] op de inhoud van de gespreksnotitie (productie 4) kan haar evenmin baten, nu (i) dit gesprek op 2 juni 2023 heeft plaatsgevonden, terwijl de overeenkomst tussen OLA en [gedaagde] in januari 2022 (dus circa 1 ½ jaar eerder) tot stand is gekomen en (ii) daarin niet met zoveel woorden is te lezen dat, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, zij zonder recht of titel in de woning verblijft.
4.8.
Dat - zoals [gedaagde] heeft gesteld - zij dwaalde in haar veronderstelling dat zij recht had op het legaat van vader en dat OLA haar in die waan heeft gelaten, is niet met feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat de kantonrechter hieraan voorbijgaat.
4.9.
Nu de door OLA uit hoofde van de overeenkomst met [gedaagde] verrichte werkzaamheden alsook de daarvoor in rekening gebrachte uren vaststaan, terwijl [gedaagde] niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd dat en waarom zij slechts een maximum van vier uur zou hoeven te betalen, ligt de door OLA gevorderde hoofdsom van € 8.673,80 voor toewijzing gereed.
4.10.
De (primair) door OLA gevorderde rente vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen heeft [gedaagde] niet betwist, zodat deze eveneens zal worden toegewezen.
4.11.
[gedaagde] heeft de buitengerechtelijke incassokosten van € 808,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, niet betwist, zodat dit bedrag en de wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van OLA begroot op:
  • kosten exploot € 107,84
  • griffierecht € 514,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.281,84,
te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan.
4.13.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3.).
in reconventie
4.14.
De kantonrechter stelt (met OLA) vast dat [gedaagde] geen reconventionele vordering bij petitum heeft geformuleerd. OLA heeft terecht als verweer aangevoerd dat niet duidelijk is of de door [gedaagde] ingenomen standpunten in het kader van de conventionele dan wel reconventionele vordering zijn aangevoerd. OLA heeft eveneens terecht aangevoerd dat [gedaagde] meerdere rechtsfiguren aanvoert, zonder uitwerking, motivering of onderbouwing en/of zich op de rechtsgevolgen daarvan te beroepen. Zo werpt [gedaagde] slechts de vraag op of de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen (met als rechtsgevolg nietigheid), zonder dit standpunt met feiten en omstandigheden te onderbouwen. Vervolgens heeft [gedaagde] aangevoerd te menen dat de kantonrechter de overeenkomst tussen OLA en haar met terugwerkende kracht dient te vernietigen, op grond van haar beweerdelijke psychische toestand, terwijl zij niet onder curatele staat en derhalve formeel handelingsbekwaam is (zie ook rov. 4.5.). Verder heeft [gedaagde] de vraag gesteld of OLA een wanprestatie heeft gepleegd “
of een andere grond”, zonder dat zij deze vraag/stelling met feiten en omstandigheden nader heeft onderbouwd, hetgeen wel van haar kon en mocht worden verwacht. De kantonrechter gaat hieraan om die reden voorbij.
4.15.
Er veronderstellende wijs van uitgaande dat er een voldoende duidelijke reconventionele vordering zou zijn ingesteld, is de kantonrechter gelet op het vooroverwogene (en in het midden latend dat er geen duidelijke vordering bij petitum is geformuleerd) van oordeel dat een dergelijke vordering wegens vaagheid, onvoldoende bepaaldheid en onvoldoende onderbouwing moet worden afgewezen.
4.16.
[gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van OLA begroot op € 80,00 (salaris advocaat, een punt van het toepasselijke tarief).
4.17.
Onder verwijzing naar hetgeen onder rov. 4.13. is overwogen, zullen de nakosten worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan OLA tegen behoorlijk bewijs te betalen het bedrag in hoofdsom van € 8.673,80, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan OLA tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 808,69 ter zake de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van OLA begroot op € 1.281,84, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 15 dagen na betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van OLA begroot op € 80,00, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 15 dagen na betekening van dit vonnis,
5.8.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.
JC