ECLI:NL:RBLIM:2024:1249

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
10959266 Cv EXPL 24-1106
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming woonruimte in kort geding wegens ernstige overlast door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woonruimte. De eisende partij, Stichting Weller Wonen, heeft de ontruiming gevorderd van twee huurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], vanwege ernstige overlast veroorzaakt door [gedaagde sub 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere incidenten van overlast, waaronder huiselijk geweld en bedreiging van buren. De andere huurder, [gedaagde sub 2], is ook slachtoffer van het gedrag van [gedaagde sub 1] en heeft verweer gevoerd tegen de ontruiming. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot ontruiming van [gedaagde sub 1] toewijsbaar is, maar dat het ondenkbaar is om ook [gedaagde sub 2] te veroordelen tot ontruiming, gezien haar slachtofferrol en de omstandigheden. De rechtbank heeft de vordering van Weller tegen [gedaagde sub 1] toegewezen en de vordering tegen [gedaagde sub 2] afgewezen. Tevens zijn de proceskosten toegewezen aan de respectieve partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 10959266 CV EXPL 24-1106
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 18 maart 2024
in de zaak van
de stichting
STICHTING WELLER WONEN,
gevestigd in Heerlen,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.W. Janssen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

niet verschenen,
en

2.[gedaagde sub 2] ,

beiden wonend in [woonplaats] aan de [adres] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P.J.C. Bolton.
Partijen worden hierna Weller, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 28 februari 2024
  • de op 1 maart 2024 ter griffie ingekomen nadere producties van de zijde van Weller
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 4 maart 2024.
1.2.
[gedaagde sub 1] is niet ter zitting verschenen en tegen hem is verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] huren sinds 21 december 2020 van Weller de woning gelegen aan de [adres] in [woonplaats] .
2.2.
Weller heeft gedurende de huurperiode stelselmatig klachten over het gedrag van [gedaagde sub 1] ontvangen.
2.3.
In november 2023 heeft [gedaagde sub 1] het geboortebord in de tuin van de buren op nummer [nummer] vernield. Dit voorval is op beelden van een beveiligingscamera opgenomen. Op die beelden is tevens te zien dat [gedaagde sub 1] op klaarlichte dag midden op straat zijn broek omlaag trekt en zijn geslachtsdelen laat zien.
2.4.
Op 16 februari 2024 is [gedaagde sub 1] de woning van zijn buren op nummer [nummer] binnengedrongen waarbij hij de voordeur heeft vernield. Vervolgens heeft hij de buren met een metalen voorwerp bedreigd en heeft hij de buurvrouw verwond aan de pols. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt door de politie (productie 5 bij exploot). De burgemeester van Brunssum heeft op 19 februari 2024 een huisverbod van [gedaagde sub 1] gelast conform art. 2 Wet tijdelijk huisverbod, voor de duur van tien dagen, derhalve tot 29 februari 2024.

3.De vordering

3.1.
Weller vordert in kort geding de veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en in het vrije bezit van Weller te stellen en wel door het gehuurde geheel ontruimd, vrij van gebruik en gebruiksrechten, behoorlijk schoongemaakt aan Weller op te leveren, zulks met machtiging aan Weller om bij gebreke van volledige voldoening daaraan dit zelf te bewerkstelligen op kosten van gedaagden, een en ander onder verwijzing van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten en de nakosten, beide met rente.
3.2.
Weller beroept zich erop dat [gedaagde sub 1] de op hem op grond van de huurovereenkomst en de wet rustende verplichting om zich als goed huurder te gedragen en geen overlast te veroorzaken in ernstige mate heeft geschonden door - onder meer - geluidsoverlast tot diep in de nacht, huiselijk geweld jegens [gedaagde sub 2] , ongepast gedrag door in de nachtelijke uren op straat staan te schreeuwen en geuroverlast van grootschalig wietgebruik.
Volgens Weller is [gedaagde sub 2] als medehuurster hoofdelijk althans mede-aansprakelijk voor het gedrag van [gedaagde sub 1] (artikel 7:219 BW) en zij verwijst onder meer naar HR 9 december 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AU3255).
3.3.
Ter zitting is namens [gedaagde sub 2] aangevoerd dat de relatie voorbij is en dat zij zelf ook lange tijd slachtoffer is geweest van het gewelddadig gedrag van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] zit momenteel nog in detentie en [gedaagde sub 2] wil na vrijlating niets meer met [gedaagde sub 1] te maken hebben. Zij wil een ander leven. [gedaagde sub 2] was zelf niet in staat het gedrag van [gedaagde sub 1] te beteugelen. Het voert te ver om ook [gedaagde sub 2] te veroordelen tot ontruiming. Zij heeft haar familie en vriendinnen in de buurt wonen. Haar woonbelang dient onder deze omstandigheden te prevaleren.

4.De beoordeling

ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.1.
Het spoedeisende belang vloeit voort uit de aard van de zaak (ernstige overlast).
4.2.
Doordat [gedaagde sub 1] niet ter zitting is verschenen, zijn de stellingen van Weller onweersproken gebleven en staan die daarmee in deze procedure vast. De vordering komt de kantonrechter op grond daarvan niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, zij het op de wijze zoals in de beslissing zal worden geformuleerd.
4.3.
De mede gevorderde machtiging om de ontruiming voor zover nodig zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde sub 1] , zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 Rv en ten aanzien van de kosten niet op voorhand met zekerheid te beoordelen is of zij worden gemaakt en of zij in redelijkheid worden gemaakt.
4.4.
[gedaagde sub 1] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Weller tot de datum van dit vonnis begroot op € 796,47, bestaande uit € 529,00 aan salaris gemachtigde, € 130,00 aan griffierecht en
€ 137,47 aan explootkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening.
4.5.
Bij een separate veroordeling in de nakosten bestaat geen belang nu de proceskostenveroordeling die kosten omvat (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853 rov. 2.3).
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.6.
[gedaagde sub 2] is ter zitting verschenen en heeft verweer gevoerd.
4.7.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient te worden beoordeeld of het aannemelijk is dat de rechter in een aanhangig te maken bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal toewijzen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.8.
Steen des aanstoots in deze zaak is het gedrag van [gedaagde sub 1] . Uit de overgelegde verklaringen van de direct omwonenden en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat het gedrag van [gedaagde sub 1] niet alleen als storend, maar op momenten als buitensporig gewelddadig is aan te merken. Dat [gedaagde sub 2] zelf ook wat te verwijten valt, is verder niet nader onderbouwd zodat de kantonrechter daaraan voorbij zal gaan.
4.9.
Vooropgesteld wordt dat een huurder op grond van de geldende rechtspraak en doctrine aansprakelijk is voor de gedragingen van zijn medehuurder. Dat is billijk, ook al omdat een verhuurder niet achter de voordeur kan kijken en een verweer (“ik wist het niet”) gemakkelijk opgetuigd is, maar vaak oncontroleerbaar, en dus moeilijk te ontzenuwen. Dat zou in voorkomende gevallen weinig bevredigend uitpakken. Daarom geldt: gelijke monniken gelijke kappen. Desondanks is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval niet ondenkbaar is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om het gedrag van [gedaagde sub 1] zodanig aan [gedaagde sub 2] toe te rekenen, dat ook een ontbinding van de huurovereenkomst ten aanzien van [gedaagde sub 2] uitgesproken zal worden. Beslissend voor dat voorlopig oordeel acht de kantonrechter dat, gelet op het verhandelde ter zitting, aannemelijk is dat [gedaagde sub 2] zelf (ook) slachtoffer is geweest van [gedaagde sub 1] , meer in het bijzonder van door [gedaagde sub 1] jegens haar stelselmatig gepleegd huiselijk geweld, en uit angst voor represailles onmachtig is geweest om tegen [gedaagde sub 1] op te komen. Deze situatie is daarmee (mogelijk) niet op één lijn te stellen met de gevallen die vanwege het hierboven geformuleerde uitgangspunt doorgaans tot ontruiming van
beidehuurders leiden. Of dit zo is moet in dit geval ten gronde worden gewogen en de kantonrechter zal daarom in dit kort geding niet op een voor Weller gunstige uitkomst vooruit lopen. De gevorderde voorziening ten aanzien van [gedaagde sub 2] zal worden afgewezen.
4.10.
Weller zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot de datum van dit vonnis begroot op € 793,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] in [woonplaats] te verlaten en voor wat betreft het zijne te ontruimen en ontruimd te houden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Weller tot de datum van dit vonnis begroot op € 796,47;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
5.5.
wijst de vordering af;
5.6.
veroordeelt Weller tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot de datum van dit vonnis begroot op € 793,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
RK