ECLI:NL:RBLIM:2024:2106

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
ROE 22/536
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van openbaarmaking van documenten naar aanleiding van een Wob-verzoek en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het college

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 24 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten beoordeeld. Eiser had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten die verband houden met zijn verbetervoorstel voor de [straat] in [plaats]. Het college heeft in eerste instantie 44 documenten openbaar gemaakt en met het bestreden besluit nog een situatietekening toegevoegd. Eiser betwist dat het college voldoende documenten heeft openbaar gemaakt en stelt dat er meer documenten beschikbaar moeten zijn.

De rechtbank oordeelt dat het college voldoende zorgvuldig heeft gezocht naar de gevraagde documenten en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer documenten zijn. De rechtbank concludeert dat de openbaarmaking door het college rechtmatig was. Eiser krijgt gelijk in de zin dat de motivering van het bestreden besluit niet volledig was, maar dit gebrek leidt niet tot vernietiging van het besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat het college wel het griffierecht en de reiskosten van eiser moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de openbaarmaking van documenten en de rol van persoonlijke beleidsopvattingen in dit proces. De rechtbank bevestigt dat het college niet verplicht is om persoonlijke beleidsopvattingen openbaar te maken, zelfs niet in een niet tot personen herleidbare vorm, en dat de wet hierin dwingende voorschriften geeft.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 19 januari 2022 (het bestreden besluit). Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit op zijn informatieverzoek gegrond verklaard en dat besluit op verschillende punten verbeterd. Eiser heeft het college met zijn informatieverzoek gevraagd op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) informatie openbaar te maken die gaat over en verband houdt met de behandeling en afhandeling van het door hem ingediende verbetervoorstel om het historisch karakter en de landschappelijke waarde van een deel van de [straat] in [plaats] te herstellen en te behouden. Het college heeft eerst 44 documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt en met het bestreden besluit nog een situatietekening openbaar gemaakt die het college in eerste instantie per ongeluk niet openbaar heeft gemaakt.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben eiser, [naam 1] , echtgenote en gemachtigde van eiser, en
[naam 2] als gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt concreet de door het college besloten openbaarmaking. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college tot de gemaakte openbaarmaking heeft kunnen besluiten. De rechtbank gaat hierna in op de beroepsgronden en legt daarmee uit hoe zij tot haar oordeel komt. Daarna legt zij uit welke gevolgen haar oordeel heeft. De rechtbank heeft bij de beoordeling een geheel leesbare versie van de openbaargemaakte documenten betrokken. Eiser heeft daarvoor toestemming gegeven.
Beroepsgrond 1
4. Eiser heeft allereerst naar de gronden van bezwaar verwezen. Het college is in het bestreden besluit op deze gronden ingegaan. Door de bezwaargronden opnieuw aan te voeren, heeft eiser niet uitgelegd waarom hij het niet eens is met de reactie van het college op deze gronden. Beroepsgrond 1 slaagt daarom niet.
Beroepsgrond 2
5. Eiser betwijfelt dat het onderzoek naar de gevraagde informatie zorgvuldig genoeg is geweest en dat het college niet meer documenten heeft dan de documenten die het college (gedeeltelijk) openbaar heeft gemaakt.
5.1
Uit het bestreden besluit blijkt dat het onderzoek naar informatie heeft bestaan uit een intern onderzoek in het postregistratiesysteem en bevraging van betrokken medewerkers en bestuurders. Daaruit blijkt ook dat in de bezwaarfase tevergeefs aanvullend onderzoek en navraag bij het bestuurssecretariaat is gedaan naar de agendering van het verbetervoorstel en notulen van de bespreking van het verbetervoorstel door het college en of met betrokken bestuurders (portefeuillehouders).
5.2
Op de zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van het college uitgelegd dat in het postregistratiesysteem alle stukken over een zaak staan. Zij heeft verder uitgelegd dat als betrokkenen bevraagd worden, zij naar alle soorten documenten zoeken, ook e-mail- en WhatsAppberichten, en dat zij zoeken in systemen die binnen de betreffende afdeling worden gebruikt, zoals bij de afdeling omgevingsrecht ‘Join’ (een zaak- en documentsysteem) en ‘Sguit’ (een vergunning informatiesysteem). Zij heeft ook gezegd dat vanuit een aangetroffen document verder wordt gewerkt. De gemachtigde heeft daarbij opgemerkt dat de gemeente van het college ongeveer 160 medewerkers heeft waarvan op de betrokken afdeling van de gemeente ongeveer 30 medewerkers werken en dat het dus niet zo’n grote organisatie is dat je niet weet bij wie je voor informatie over een bepaalde aangelegenheid moet zijn.
5.3
De rechtbank vindt op grond van de (geheel leesbare versie van) de openbaar gemaakte documenten aannemelijk dat naar aanleiding van het Wob-verzoek van eiser een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Niet alleen heeft het college verschillende soorten documenten (afkomstig uit verschillende systemen) openbaar gemaakt, maar ook is te zien dat verschillende betrokkenen documenten hebben aangeleverd. Uit deze documenten is ook op te maken dat naar aanleiding van aangetroffen documenten verder is gezocht naar andere documenten. De rechtbank vindt met de uitleg van de gemachtigde van het college op de zitting aannemelijk gemaakt dat het college voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de door eiser gevraagde informatie.
5.4
Het college stelt dat het naar aanleiding van dat onderzoek niet meer documenten heeft gevonden dan de documenten die het (gedeeltelijk) openbaar heeft gemaakt. Omdat de rechtbank aannemelijk vindt dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor dat het college niet meer documenten heeft dan de (gedeeltelijk) openbaargemaakte documenten.
5.5
Als dat het geval is, is het aan de verzoeker van de informatie om aannemelijk te maken dat het bevraagde bestuursorgaan toch meer documenten heeft. [1] Eiser heeft dat om de volgende redenen niet gedaan. Eiser heeft als eerste gezegd dat het college de bij de e-mail van 2 juni 2020 gevoegde kaart ten onrechte niet openbaar heeft gemaakt. De gemachtigde van het college heeft echter op de zitting gezegd dat die kaart de situatieschets is die het college met het bestreden besluit alsnog openbaar heeft gemaakt. Eiser heeft dat niet bestreden, zodat de rechtbank ervan uit mag gaan dat de kaart die bij de e-mail van
2 juni 2020 was gevoegd openbaar is gemaakt. Eiser heeft als tweede gezegd dat als het college die kaart niet openbaar heeft gemaakt, het college misschien nog wel meer documenten niet openbaar heeft gemaakt en dat WhatsApp-berichten niet openbaar zijn gemaakt. De enkele stelling dat het college mogelijk over nog meer documenten beschikt die gaan over de behandeling en afhandeling van het door eiser ingediende verbetervoorstel is echter onvoldoende om aan te kunnen nemen dat het college daadwerkelijk over nog meer documenten beschikt die over die aangelegenheid gaan. [2] De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te oordelen dat niet klopt wat het college zegt, dat het niet meer documenten heeft dan de documenten die het (gedeeltelijk) openbaar heeft gemaakt.
5.6
Beroepsgrond 2 slaagt daarom niet.
Beroepsgrond 3
6. Eiser betwijfelt dat de onleesbaar gemaakte passages in de (gedeeltelijk) openbaargemaakte documenten bedoeld voor intern beraad persoonlijke beleidsopvattingen inhouden. Eiser betwijfelt ook dat als deze passages persoonlijke beleidsopvattingen inhouden, deze opvattingen niet in niet tot personen herleidbare vorm openbaar kunnen worden gemaakt. Eiser vraagt de rechtbank dat te beoordelen. Eiser mist verder een belangenafweging bij de weigering van de openbaarmaking van deze informatie.
6.1
De rechtbank heeft de informatie gezien die het college niet openbaar heeft gemaakt omdat de informatie persoonlijke beleidsopvattingen inhoudt. De rechtbank stelt vast dat deze informatie persoonlijke beleidsopvattingen bevat. De rechtbank stelt ook vast dat deze informatie daarnaast hier en daar feitelijkheden bevat die zodanig met persoonlijke beleidsopvattingen samenhangen dat ze er niet los van kunnen worden gezien. De rechtbank is van oordeel dat dit allemaal informatie is die het college niet openbaar maakt. De wet schrijft namelijk (dwingend) voor dat zodra sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen in documenten bedoeld voor intern beraad, deze opvattingen niet openbaar worden gemaakt. [3] Vaste rechtspraak is dat dit ook geldt voor feitelijkheden die zodanig samenhangen met persoonlijke beleidsopvattingen dat ze er niet los van kunnen worden gezien. [4] Het college had deze informatie daarom niet openbaar moeten maken. Het college had ook niet eerst een belangenafweging moeten maken. Als de wet dwingende voorschriften geeft, is voor een belangenafweging namelijk geen ruimte.
6.2
Het college heeft in het besluit op het informatieverzoek van eiser uitgelegd waarom het deze informatie niet in niet tot personen herleidbare vorm openbaar maakt. Het college heeft besloten dat niet te doen omdat het college vindt dat openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen in documenten bedoeld voor intern beraad nadelig kan zijn voor een zorgvuldige voorbereiding van een standpunt van de gemeente. Het college vreest dat medewerkers terughoudender worden bij het opstellen van nota’s en bij onderlinge e-mails of schriftelijke interne discussies als deze informatie openbaar zou kunnen worden gemaakt. Het college vindt het ook niet in het belang van een goede democratische bestuursvoering dat standpunten van ambtenaren in documenten worden betrokken bij de publieke discussie. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid op deze gronden heeft kunnen beslissen persoonlijke beleidsopvattingen in documenten bedoeld voor intern beraad niet openbaar te maken in een niet tot personen herleidbare vorm.
6.3
Ter informatie van eiser merkt de rechtbank hierbij nog het volgende op. De gemachtigde van het college heeft op de zitting over de onleesbaar gemaakte persoonlijke beleidsopvattingen gezegd dat ze niet spannend zijn en niet over een groot geheim gaan, maar een zoektocht zijn van ambtenaren naar welke belangen bij de aangelegenheid waarover eiser geïnformeerd wil worden, meewegen. Het is volgens de gemachtigde informatie van hardop denkende en sparrende betrokkenen die eiser niks zou brengen als hij de informatie mocht zien. De rechtbank kan bevestigen wat de gemachtigde van het college heeft gezegd. De rechtbank kan hier nog aan toevoegen dat het college veel minder informatie niet openbaar heeft gemaakt dan uit de (gedeeltelijk) openbaargemaakte documenten zou kunnen blijken. Het college heeft namelijk veel van dezelfde informatie meer dan één keer in de (gedeeltelijk) openbaargemaakte documenten onleesbaar gemaakt.
6.4
Beroepsgrond 3 slaagt daarom niet.
Beroepsgrond 4
7. Eiser voert ook nog aan dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft gehandeld. Eiser vindt dat procedures, waaronder termijnen, gevolgd moeten worden. Dat is volgens eiser niet het geval geweest. Eiser weet met het bestreden besluit niet waar hij aan toe is. Hij zegt dat er behoorlijk met hem gesold is en dat de gemeente hem geen duidelijkheid wil geven. De motivering van het bestreden besluit is volgens eiser feitelijk onjuist en onvoldoende. Op de zitting heeft eiser uitgelegd dat deze grond eigenlijk meer gaat over het gehele proces over zijn voorgenomen plannen met betrekking tot de [straat] . Eiser voelt zich niet serieus genomen en heeft het gevoel tegen een hele grote organisatie te moeten vechten.
7.1
De rechtbank overweegt dat zij wat in het gehele proces over de voorgenomen plannen van eiser is voorgevallen niet bij de beoordelen kan betrekken. In deze procedure mag de rechtbank namelijk alleen de door het college gemaakte openbaarmaking van documenten beoordelen. Wat in de gehele procedure over de voorgenomen plannen van eiser is voorgevallen kan daarom al niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
7.2
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd verder om de volgende redenen geen aanleiding te oordelen dat het college met het nemen van het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld. Als er in de voorbereiding van het bestreden besluit termijnen niet zijn gehaald, raakt dit de beslissing die het college over de openbaarmaking van documenten heeft genomen op zich niet. Dat voor eiser nog steeds niet duidelijk is wat de reden van het college is geweest om niet op zijn verbetervoorstel in te gaan, betekent niet dat het bestreden besluit over de openbaarmaking van documenten niet duidelijk genoeg is.
7.3
De rechtbank is wel met eiser eens dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende is en wel voor zover het college aan eiser heeft uitgelegd hoe het naar documenten heeft gezocht, gelet ook op de twijfel die eiser heeft over het onderzoek naar documenten. Naar aanleiding van het bezwaarschrift had het college dit beter moeten motiveren. De uitleg die het college nog had moeten geven, heeft de gemachtigde van het college op de zitting gegeven. De uitleg was er dus wel maar stond niet in het bestreden besluit. Eiser heeft de uitleg gehoord en heeft erop kunnen reageren. De rechtbank vindt niet aannemelijk dat eiser is benadeeld door het weglaten van een deel van de motivering in het bestreden besluit. Daarom gaat de rechtbank aan deze fout in het bestreden besluit voorbij zonder het bestreden besluit op dit punt te vernietigen. Onder deze omstandigheden bestaat daarvoor, ondanks dat eiser gelijk heeft, geen aanleiding. [5]
7.4
Beroepsgrond 4 slaagt daarom ook niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd, hebben de rechtbank namelijk geen aanleiding gegeven om het bestreden besluit te vernietigen. Het bestreden besluit blijft dus bestaan. Dit betekent dat het college tot de gemaakte openbaarmaking heeft kunnen besluiten.
8.1
Het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Het college moet ook de reiskosten vergoeden die eiser heeft moeten maken om bij de behandeling van het beroep op de zitting van de rechtbank aanwezig te kunnen zijn. Dit omdat het college in het bestreden besluit niet goed genoeg gemotiveerd heeft hoe het naar documenten heeft gezocht. De rechtbank is bij het bepalen van de reiskosten uitgegaan van de kosten voor openbaar vervoer.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 25,30 aan eiser voor reiskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 april 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABvRS van 8 maart 2023 ro 4.4.1(ECLI:NL:RVS:2023:922)
2.Zie bijvoorbeeld ABvRS van 14 maart 2018 ro 3.1 (ECLI:NL:RVS:2018:856)
3.Artikel 11, eerste lid, van de Wob
4.Zie bijvoorbeeld ABvRS van 10 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1497)
5.Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht