In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord en een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend om de enige schuldeiser, Wonen Limburg, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Verzoeker heeft een totale schuldenlast van € 12.605,07, waarvan € 5.254,70 aan Wonen Limburg. Tijdens de zitting op 7 mei 2024 heeft de schuldeiser echter geweigerd in te stemmen met het aanbod, omdat deze meent dat de achterstand niet te goeder trouw is ontstaan en dat een wettelijk traject meer garanties biedt voor zowel de schuldeiser als de verzoeker.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het aanbod van verzoeker, dat slechts 17,6% van de concurrente vorderingen zou dekken, niet het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeker een saldo van ruim € 5.000 op zijn beheerrekening heeft, wat niet is meegenomen in het aanbod. Bovendien blijkt uit de financiële situatie van verzoeker dat hij in staat is om zijn schulden binnen een redelijke termijn te voldoen, wat betekent dat er geen grond is voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank zowel het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord als het verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de schuldeiser in deze situatie zwaarwegend zijn, gezien het percentage van de totale schuldenlast dat Wonen Limburg vertegenwoordigt.