ECLI:NL:RBLIM:2024:3158

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
ROE 24/506 en ROE 24/1214
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer en ongeldigverklaring rijbewijs

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker heeft een herzieningsverzoek ingediend tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) en de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Het primaire besluit van het CBR dateert van 15 november 2023, waarbij het herzieningsverzoek van verzoeker werd afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 16 januari 2024 kennelijk ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter heeft op 6 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en de gemachtigde van het CBR aanwezig waren. Na de zitting hebben partijen aanvullende informatie overgelegd. De voorzieningenrechter heeft op 21 maart 2024 het onderzoek gesloten. Verzoeker stelt dat hij onterecht is aangehouden en dat het CBR geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangetoond die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De voorzieningenrechter overweegt dat de sepotbeslissing van de strafzaak niet als nieuw feit kan worden aangemerkt en dat het CBR terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die een herziening rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/506 en ROE 24/1214

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

(gemachtigde: M.M. van Dongen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker omdat het CBR zijn verzoek om herziening van het besluit tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) aan verzoeker en van het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker heeft afgewezen.
1.1.
Bij besluit van 15 november 2023 (het primaire besluit) heeft het CBR het herzieningsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het CBR. Na overleg hebben partijen tijdens de zitting afspraken gemaakt. Partijen krijgen twee weken de tijd om aanvullende informatie te overleggen en een standpunt in te nemen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft na het ontvangen van de aanvullende informatie het onderzoek op 21 maart 2024 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat de zaak over?
2. Verzoeker is op 4 oktober 2020 staande gehouden door de politie tijdens het besturen van zijn auto. Volgens de politie had hij te hard gereden. De hoofdagent heeft naar aanleiding daarvan het rijbewijs van verzoeker ingevorderd.
2.1.
Naar aanleiding van het bovenstaande heeft de politie op 4 oktober 2020 bij het CBR medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat verzoeker niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid. Het CBR heeft besloten na deze mededeling dat verzoeker een cursus over verantwoord rijgedrag moet volgen. Bij besluit van 20 oktober 2020 is deze EMG maatregel aan verzoeker opgelegd. Daarnaast is verzoeker op de hoogte gesteld van de totale kosten van de EMG maatregel, die verzoeker vóór 2 februari 2021 moest betalen.
2.2.
Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard omdat verzoeker heeft nagelaten de cursus horende bij de EMG maatregel te volgen en te betalen. Verzoeker heeft tegen dit besluit toen geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld, waardoor het besluit in rechte vast staat. Pas op 15 juli 2021 heeft verzoeker verzocht om de stukken die horen bij de procedure te ontvangen. Hierna heeft verzoeker in de opvolgende jaren meerdere male herzieningsverzoeken ingediend, nu de strafrechtelijke zaak over de snelheidsovertreding is geseponeerd. In dit geval gaat het om zijn derde herzieningsverzoek. Naast het beroep tegen de besluitvorming over dit herzieningsverzoek (de bodemzaak) heeft verzoeker ook een voorlopige voorziening ingediend.
Kortsluiten?
3. De voorzieningenrechter vindt na de zitting dat naast de voorlopige voorziening ook direct op het beroep tegen de besluitvorming over het herzieningsverzoek kan worden beslist. De voorzieningenrechter heeft alle informatie die daarvoor nodig is en doet dus uitspraak op de voorlopige voorziening en op de bodemzaak. [1]
Wat heeft verzoeker aangevoerd?
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat het besluit van het CBR moet worden herzien, nu hij het strafbare feit, wat de aanleiding is geweest om hem een EMG-cursus op te leggen, nooit heeft gepleegd. Verzoeker is van mening dat hij vanwege zijn huidskleur is aangehouden en zijn rijbewijs daaropvolgend heeft moeten inleveren. Dat hij het strafbare feit niet heeft gepleegd volgt volgens verzoeker uit het feit dat zijn strafrechtelijke zaak is geseponeerd. Verzoeker is het dan ook niet eens met het feit dat aan hem een EMG is opgelegd en dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard.
Mocht het CBR het herzieningsverzoek van verzoeker afwijzen?
5. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker geen bezwaar en beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer. Verzoeker heeft uitgelegd waarom hij dat toen niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft daar begrip voor. Wel betekent dit dat de voorzieningenrechter nu de regels moet volgen die gaan over een herzieningsverzoek. Die regels zijn strenger dan bij een bezwaar en beroep tegen het besluit zelf.
6. Bij een herzieningsverzoek kan de voorzieningenrechter niet zomaar de hele inhoud van een zaak opnieuw beoordelen. Als er nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die maken dat anders naar het besluit van toen moet worden gekeken kan een besluit worden herzien [2] . Het gaat hier om feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom moesten worden aangevoerd, en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het eerdere besluit konden en daarom moesten worden overlegd.
7. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het CBR terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel dragen. De rechtbank kan aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd nog wel tot het oordeel komen dat het besluit op het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
8. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [3] mag het CBR in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als uit een proces-verbaal een vermoeden van rijongeschiktheid blijkt, vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. Zo’n maatregel is erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen en staat los van een mogelijke strafrechtelijke procedure.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de sepotbeslissing met betrekking tot de snelheidsovertreding niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] , waarin de Afdeling heeft overwogen dat een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is en gelet hierop een sepot van de Officier van Justitie ook niet zo kan worden aangemerkt. Dat een nadere motivering van het sepot niet te achterhalen valt, leidt niet tot een ander oordeel gelet op het zwaarwegende belang van de verkeersveiligheid en het gegeven dat de bestuursrechtelijke procedure in beginsel los staat van de strafrechtelijke procedure. Het sepot is ingegeven door gebrek aan voldoende bewijs. Deze algemene mededeling is onvoldoende om ervan uit te gaan dat verzoeker deze overtreding niet heeft begaan of dat het proces-verbaal waarop het CBR zich heeft gebaseerd niet aan de besluitvorming ten grondslag mocht worden gelegd. Deze strafrechtelijke waardering van de feiten hoeft niet te leiden tot een andere waardering van de feiten in de bestuursrechtelijke beoordeling. Tot slot is niet gesteld noch gebleken dat het herzieningsverzoek evident onredelijk is, hierdoor ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het CBR het besluit tot het opleggen van de EMG en het ongeldig verklaren van het rijbewijs zou moeten hebben herzien.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 6 juni 2024.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uit artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat als het verzoek is gedaan als beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorlopige voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
2.Volgt uit artikel 4:6 van de Awb.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) Zie bijvoorbeeld: ABRvS 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1519.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1503.