2.2.Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard omdat verzoeker heeft nagelaten de cursus horende bij de EMG maatregel te volgen en te betalen. Verzoeker heeft tegen dit besluit toen geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld, waardoor het besluit in rechte vast staat. Pas op 15 juli 2021 heeft verzoeker verzocht om de stukken die horen bij de procedure te ontvangen. Hierna heeft verzoeker in de opvolgende jaren meerdere male herzieningsverzoeken ingediend, nu de strafrechtelijke zaak over de snelheidsovertreding is geseponeerd. In dit geval gaat het om zijn derde herzieningsverzoek. Naast het beroep tegen de besluitvorming over dit herzieningsverzoek (de bodemzaak) heeft verzoeker ook een voorlopige voorziening ingediend.
3. De voorzieningenrechter vindt na de zitting dat naast de voorlopige voorziening ook direct op het beroep tegen de besluitvorming over het herzieningsverzoek kan worden beslist. De voorzieningenrechter heeft alle informatie die daarvoor nodig is en doet dus uitspraak op de voorlopige voorziening en op de bodemzaak.
Wat heeft verzoeker aangevoerd?
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat het besluit van het CBR moet worden herzien, nu hij het strafbare feit, wat de aanleiding is geweest om hem een EMG-cursus op te leggen, nooit heeft gepleegd. Verzoeker is van mening dat hij vanwege zijn huidskleur is aangehouden en zijn rijbewijs daaropvolgend heeft moeten inleveren. Dat hij het strafbare feit niet heeft gepleegd volgt volgens verzoeker uit het feit dat zijn strafrechtelijke zaak is geseponeerd. Verzoeker is het dan ook niet eens met het feit dat aan hem een EMG is opgelegd en dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard.
Mocht het CBR het herzieningsverzoek van verzoeker afwijzen?
5. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker geen bezwaar en beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer. Verzoeker heeft uitgelegd waarom hij dat toen niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft daar begrip voor. Wel betekent dit dat de voorzieningenrechter nu de regels moet volgen die gaan over een herzieningsverzoek. Die regels zijn strenger dan bij een bezwaar en beroep tegen het besluit zelf.
6. Bij een herzieningsverzoek kan de voorzieningenrechter niet zomaar de hele inhoud van een zaak opnieuw beoordelen. Als er nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die maken dat anders naar het besluit van toen moet worden gekeken kan een besluit worden herzien. Het gaat hier om feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom moesten worden aangevoerd, en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het eerdere besluit konden en daarom moesten worden overlegd.
7. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het CBR terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel dragen. De rechtbank kan aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd nog wel tot het oordeel komen dat het besluit op het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
8. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zakenmag het CBR in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als uit een proces-verbaal een vermoeden van rijongeschiktheid blijkt, vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. Zo’n maatregel is erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen en staat los van een mogelijke strafrechtelijke procedure.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de sepotbeslissing met betrekking tot de snelheidsovertreding niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waarin de Afdeling heeft overwogen dat een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is en gelet hierop een sepot van de Officier van Justitie ook niet zo kan worden aangemerkt. Dat een nadere motivering van het sepot niet te achterhalen valt, leidt niet tot een ander oordeel gelet op het zwaarwegende belang van de verkeersveiligheid en het gegeven dat de bestuursrechtelijke procedure in beginsel los staat van de strafrechtelijke procedure. Het sepot is ingegeven door gebrek aan voldoende bewijs. Deze algemene mededeling is onvoldoende om ervan uit te gaan dat verzoeker deze overtreding niet heeft begaan of dat het proces-verbaal waarop het CBR zich heeft gebaseerd niet aan de besluitvorming ten grondslag mocht worden gelegd. Deze strafrechtelijke waardering van de feiten hoeft niet te leiden tot een andere waardering van de feiten in de bestuursrechtelijke beoordeling. Tot slot is niet gesteld noch gebleken dat het herzieningsverzoek evident onredelijk is, hierdoor ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het CBR het besluit tot het opleggen van de EMG en het ongeldig verklaren van het rijbewijs zou moeten hebben herzien.