ECLI:NL:RBLIM:2024:3448

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
11126523 CV EXPL 24-2742
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming gevorderd wegens toerekenbare tekortkoming in huurovereenkomst door medehuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Weller Wonen en een gedaagde huurder. De eisende partij, Weller, vorderde ontruiming van de woning omdat de gedaagde haar medehuurder, die eerder was veroordeeld tot ontruiming, opnieuw toegang tot het gehuurde had verleend. Dit leidde tot nieuwe overlastmeldingen van omwonenden. De kantonrechter oordeelde dat medehuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, inclusief het veroorzaken van overlast. De rechter stelde vast dat de gedaagde, door haar medehuurder toegang te verlenen, niet als een goed huurder handelde en dat er sprake was van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter had eerder in een vonnis van 18 maart 2024 de ontruiming van de medehuurder afgewezen, maar in deze procedure bleek dat de gedaagde de relatie met de medehuurder had hervat en dat hij opnieuw overlast veroorzaakte. Gezien de nieuwe meldingen van overlast en het gedrag van de gedaagde, oordeelde de kantonrechter dat de ontruiming moest worden toegewezen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op veertien dagen, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11126523 \ CV EXPL 24-2742
Vonnis in kort geding van 14 juni 2024
in de zaak van
STICHTING WELLER WONEN,
gevestigd in Heerlen,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.T.L.J. Jongen en mr. L.M.I. Kerstges,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.A. Wijnands.
Partijen worden hierna Weller en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 29 mei 2024 met producties 1 tot en met 16;
- de op 30 mei 2024 ter griffie ontvangen producties 1 tot en met 5 aan de zijde van [gedaagde] ;
- de op 31 mei 2024 ter griffie ontvangen producties 17 en 18 aan de zijde van Weller;
- de mondelinge behandeling van 3 juni 2024, waarvan de griffie zittingsaantekeningen heeft gemaakt en waarbij zowel namens Weller als namens [gedaagde] een pleitnotitie is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt, samen met haar partner [naam partner] , sinds 21 december 2020 van Weller de woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Weller heeft gedurende de huurperiode stelselmatig klachten van omwonenden (tevens huurders van Weller) over het gedrag van [naam partner] ontvangen. Op 16 februari 2024 is dit gedrag geëscaleerd in een geweldsincident waarbij [naam partner] is binnengedrongen in de woning van de buren op nummer [nummer] en de buren daarbij heeft bedreigd met een metalen voorwerp en de buurvrouw heeft verwond aan de pols.
2.3.
Vanwege de aanhoudende overlast en voornoemde escalatie heeft Weller [naam partner] en [gedaagde] op 28 februari 2024 in kort geding gedagvaard. Alleen [gedaagde] is in deze procedure verschenen. Bij vonnis in kort geding van 18 maart 2024 is de ontruiming ten aanzien van [naam partner] toegewezen en ten aanzien van [gedaagde] afgewezen.
2.4.
Na zijn vrijlating uit het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Haaglanden – waar [naam partner] sinds eind februari 2024 verbleef – heeft Weller meldingen ontvangen van omwonenden dat [naam partner] weer in en rond de woning werd gesignaleerd en er opnieuw sprake was van geur- en geluidsoverlast.

3.Het geschil

3.1.
Weller vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis Weller in het vrije bezit te stellen van het gehuurde, en wel door deze woning geheel ontruimd, vrij van gebruik en gebruiksrechten en behoorlijk schoongemaakt aan Weller op te leveren, zulks met machtiging aan Weller bij gebreke van volledige voldoening hieraan deze verlating en ontruiming en dit vervolgens verlaten en ontruimd houden zelf te bewerkstelligen op kosten van [gedaagde] ;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Weller legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van de huurovereenkomst door de in het vonnis van 18 maart 2024 tot ontruiming veroordeelde [naam partner] opnieuw toegang tot het gehuurde te verschaffen. Als gevolg daarvan ontvangt Weller nieuwe geur- en geluidsoverlastmeldingen van omwonenden van het gehuurde.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Weller, met veroordeling van Weller in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisende belang vloeit voort uit de aard van de zaak (overlast).
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient te worden beoordeeld of het aannemelijk is dat de rechter in een aanhangig te maken bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal toewijzen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet – volgens vaste jurisprudentie – grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een diepgaand onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is. Hiermee rekening houdende oordeelt de kantonrechter als volgt.
4.4.
[gedaagde] en [naam partner] hebben samen de huurovereenkomst met Weller gesloten en zijn daardoor contractuele medehuurders. Dit houdt in dat zowel [naam partner] als [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor het nakomen van
alleverplichtingen uit de huurovereenkomst, dus ook voor de verplichting om geen overlast te veroorzaken. Voorop staat dat een huurder – op grond van vaste rechtspraak – ook hoofdelijk aansprakelijk is voor de gedragingen van zijn medehuurder. Die hoofdelijke aansprakelijkheid ziet dus ook op de situatie in de eerdere procedure, waarbij de kantonrechter het aannemelijk achtte dat (met name) [naam partner] zich niet als een goed huurder had gedragen.
4.5.
In beginsel was en is [gedaagde] dus hoofdelijk aansprakelijk voor het (overlast veroorzakende) gedrag van [naam partner] . De kantonrechter heeft in zijn vonnis in kort geding van 18 maart 2024 echter de afweging gemaakt om de ontruiming ten aanzien van [gedaagde] af te wijzen. Beslissend voor dat voorlopig oordeel was dat hij het aannemelijk achtte dat [gedaagde] zelf ook slachtoffer was van het gedrag van [naam partner] , meer in het bijzonder van door [naam partner] jegens haar stelselmatig gepleegd huiselijk geweld, en omdat zij wellicht uit angst voor represailles onmachtig was geweest om tegen [naam partner] op te treden. In dat kader is namens [gedaagde] ter zitting van 4 maart 2024 tevens aangevoerd dat de relatie met [naam partner] voorbij was en dat zij niets meer met hem te maken wilde hebben.
4.6.
In de huidige procedure heeft Weller echter diverse meldingen overgelegd van omwonenden van [gedaagde] die melden dat [naam partner] sinds zijn vrijlating uit de penitentiaire inrichting weer stelselmatig in en om het gehuurde wordt gesignaleerd en het er alle schijn van heeft dat [naam partner] weer als vanouds in het gehuurde verblijft en dat [gedaagde] dit dus toestaat. Ter zitting van 3 juni 2024 heeft [gedaagde] bovendien verklaard dat zij de relatie met [naam partner] heeft hervat en ook wenst voort te zetten. Als gevolg van de aanwezigheid van [naam partner] in het gehuurde heeft Weller van de omwonenden van het gehuurde nieuwe meldingen van geur- en geluidsoverlast (wietlucht en geschreeuw) ontvangen. Weller heeft [gedaagde] per brieven van 10 april 2024 en 14 mei 2024 erop gewezen dat [naam partner] veroordeeld is tot het verlaten, het ontruimen én het ontruimd te houden van het gehuurde en op grond daarvan dus niet meer in het gehuurde mag verblijven. Hoewel [gedaagde] aan Weller heeft laten weten dat zij [naam partner] na 17 mei 2024 niet meer in het gehuurde zou ontmoeten, blijkt ook dat niet te lukken nu het door Weller overgelegde beeldmateriaal van na die datum dateert.
4.7.
Hoewel de kantonrechter het met [gedaagde] eens is dat Weller geen invloed kan uitoefenen op de manier waarop zij invulling geeft aan haar Family Life of persoonlijke levenssfeer, is de kantonrechter van oordeel dat het, gelet op de diverse meldingen van omwonenden, het overgelegde beeldmateriaal en de verklaring van [gedaagde] ter zitting, voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] [naam partner] willens en wetens weer toegang tot het gehuurde verschaft, daar laat verblijven en daardoor dus toestaat dat [naam partner] – als haar medehuurder – in strijd handelt met het ontruimingsvonnis van 18 maart 2024. Hierdoor is [gedaagde] niet alleen hoofdelijk aansprakelijk voor de aanwezigheid van [naam partner] in het gehuurde en zijn gedrag aldaar maar heeft zij ook een eigen en rechtstreeks aandeel in de nieuwe overlastmeldingen die Weller ontvangt. De kantonrechter is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat zij hierdoor handelt in strijd met artikel 7:213 jo. 7:219 BW en er dus sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst en dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Daarop vooruitlopend zal in deze procedure de gevorderde ontruiming worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal worden bepaald op de redelijke en gebruikelijke termijn van veertien dagen.
4.8.
De mede gevorderde machtiging om de ontruiming voor zover nodig zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde] , zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 Rv en ten aanzien van de kosten niet op voorhand met zekerheid te beoordelen is of zij worden gemaakt en of zij in redelijkheid worden gemaakt.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Weller tot de datum van dit vonnis begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
814,00
Totaal
1.080,72
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.11.
Bij een separate veroordeling in de nakosten bestaat geen belang nu de proceskostenveroordeling die kosten omvat (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853 r.o. 2.3).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis Weller in het vrije bezit te stellen van de woning aan [adres] te [woonplaats] , en wel door deze woning geheel ontruimd, vrij van gebruik en gebruiksrechten en behoorlijk schoongemaakt aan Weller op te leveren,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Weller tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.080,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.
LC