ECLI:NL:RBLIM:2024:3884

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
ROE 23/1069
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar rijgeschiktheid en schorsing van geldigheid van rijbewijs na verdenking van rijden onder invloed van cannabis

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een beslissing van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser werd staande gehouden tijdens een verkeerscontrole en bleek een THC-gehalte van 11 microgram per liter bloed te hebben, wat boven de wettelijke grens ligt. De politie had processen-verbaal opgemaakt waarin ook aanvullende gegevens waren opgenomen, zoals de geur van cannabis en de verklaring van eiser dat hij ongeveer 1 joint per 2 weken rook. Op basis van deze informatie heeft het CBR eiser de verplichting opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst tot de uitslag van dat onderzoek.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR terecht een onderzoek naar de rijgeschiktheid moest opleggen, omdat aan de wettelijke voorwaarden was voldaan. De rechtbank benadrukte dat het CBR niet zelf mag beoordelen of iemand rijgeschikt is en dat persoonlijke omstandigheden van eiser in dit geval niet meegewogen konden worden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het CBR in stand blijft. Eiser krijgt geen gelijk en er zijn geen kosten terug te vorderen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage van de uitspraak, waarin onder andere de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 worden genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schorsing van het rijbewijs en de verplichting tot het onderzoek naar rijgeschiktheid noodzakelijk waren, gezien de overtreding van de wet en de vastgestelde THC-waarden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1069

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. M.M. Kleibeuker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van 16 maart 2023 van het CBR waarbij het CBR aan eiser de verplichting heeft opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en waarbij het CBR de geldigheid van zijn rijbewijs heeft geschorst tot de uitslag van het onderzoek.
1.1.
Met het bestreden besluit van 1 mei 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het CBR op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CBR.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
3. De relevante wettelijke regels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.

Overwegingen

5. Het CBR moet een onderzoek naar de rijgeschiktheid opleggen als:
a) er door de politie proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, lid 1 of 5 van de WvW, en,
b) er aanvullende gegevens zijn opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken die leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
6. De rechtbank is van oordeel dat aan deze twee voorwaarden is voldaan. Op
17 januari 2023 is eiser staande gehouden bij een verkeerscontrole. Door de politie zijn processen-verbaal opgemaakt. Daaruit blijkt dat:
a) eiser werd verdacht van het rijden onder invloed. Door middel van bloedonderzoek is vastgesteld dat eiser reed met een tetrahydrocannabinol (THC)(cannabis)-gehalte van 11 microgram per liter bloed (grens is 3 microgram per liter bloed).
b) er ook aanvullende gegevens zijn opgenomen. In de processen-verbaal staat namelijk dat door de politie de geur van cannabis werd waargenomen en dat eiser verklaarde ongeveer 1 joint per 2 weken te roken.
6. Dat heeft dan tot gevolg dat bij het CBR het vermoeden van ongeschiktheid tot rijden is ontstaan. Het CBR
moetdan een onderzoek opleggen om de rijgeschiktheid te laten beoordelen. Het CBR mag niet zelf beoordelen of eiser rijgeschikt is en mag in beginsel ook niet de persoonlijke belangen van eiser meewegen. Hoe het is gekomen dat eiser onder invloed reed, of dat nou was door het roken van joints of het werken in de coffeeshop, of dat eiser zelf denkt nog steeds te kunnen rijden, is daarbij dus niet van belang. Het gaat er om dat eiser uiteindelijk een veel te hoog gehalte THC in zijn bloed had en dat er aanvullende gegevens aanwezig waren (geur van cannabis).
7. Wanneer het CBR verplicht is om een rijgeschiktheidsonderzoek op te leggen, is het CBR ook verplicht om de geldigheid van het rijbewijs te schorsen, totdat de uitkomst van het onderzoek bekend is. [1] Ook daarbij bestaat geen ruimte voor een belangenafweging en ook niet voor afwijking op grond van persoonlijke omstandigheden.
8. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan de Regeling buiten toepassing worden gelaten omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [2] Daarvan is de rechtbank in dit geval niet gebleken. De rechtbank acht het niet van belang hoe de THC in het bloed van eiser is gekomen, maar wel dat eiser met dat THC-gehalte auto is gaan rijden. Dat eiser zichzelf prima in staat achtte om auto te rijden, en de politieagent verder ook niets aan eiser kon merken, neemt het hoge THC-gehalte in het bloed niet weg en doet niet af aan de noodzaak van een onderzoek naar de rijgeschiktheid. Dat eiser hoge kosten heeft moeten maken voor het onderzoek, naast de boete die hij al heeft betaald, om vervolgens door een psycholoog rijgeschikt te worden bevonden, voelt voor eiser als een dubbele bestraffing. Ook dat levert echter geen bijzondere omstandigheden op, omdat juist het onderzoek naar de rijgeschiktheid bedoeld is om de rijgeschiktheid van eiser vast te stellen. Zoals gezegd kan en mag het CBR dat niet zelf doen voordat het onderzoek is verricht.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Het besluit van het CBR blijft in stand. Eiser krijgt geen gelijk. Eiser krijgt geen kosten terug. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024 door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd om dit
proces-verbaal mede te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 1 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
"1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
[…]
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.
[…]."
Artikel 130
"1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
[…]."
Artikel 131
"1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[…]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
[…]."
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 5
"1. Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
[…]."
Artikel 6
"In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek."
Artikel 23
"1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
[…]
f. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
[…]."

Voetnoten

1.Gelet op artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994, gelezen in verbinding met artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f van de Regeling, en artikel 6, gelezen in verbinding met artikel 5, aanhef en onder a, van de Regeling.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415, r.o. 6.7.