Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling van 1 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
wellicht” zo is dat [gedaagde 1] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft en het gehuurde niet bewoont omdat de voorschotnota van de nutsvoorzieningen laag is, omdat de gebruikersvergoedingen BsgW over 2023 en 2024 niet door [gedaagde 1] zijn betaald en omdat het verfwerk van de voordeur tot op heden niet afgelakt kon worden. Verder geldt het bepaalde in art. 7:244 BW niet nu [gedaagde 1] geen hoofdverblijf in het gehuurde heeft en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gesteld noch doen blijken dat er een medische noodzaak is waardoor dat [gedaagde 2] [gedaagde 1] moet bijstaan en ook in het gehuurde woont. [eiser] doet daarbij een beroep op de zogenoemde tenzij-bepaling.