ECLI:NL:RBLIM:2024:4754

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
ROE 24/3366
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.N.T. Coenegracht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluiting bedrijfspand op basis van Opiumwet na verzoek voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 23 juli 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker die zijn bedrijfspand moet sluiten op grond van de Opiumwet. De burgemeester van de gemeente Echt-Susteren had op 29 mei 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij het bedrijfspand voor de duur van twaalf maanden gesloten moest worden vanwege de aanwezigheid van stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor de productie van harddrugs. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan, maar dat de sluiting in dit geval geschorst wordt tot één week na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter overweegt dat er een spoedeisend belang is voor de verzoeker, die zijn bedrijfsvoering niet kan voortzetten zonder toegang tot het pand. De voorzieningenrechter benadrukt dat het aan de verzoeker is om in de bezwaarfase zijn betoog te onderbouwen met relevante informatie over de bedrijfsvoering en de financiële gevolgen van de sluiting. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige afweging tussen de belangen van de verzoeker en de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3366

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S.C.H. Rutjens),
en

de Burgemeester van de gemeente Echt-Susteren, verweerder

(gemachtigde: S.A.J. Monnens en A. Coenen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 29 mei 2024 van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoeker is een last onder bestuursdwang opgelegd (bestreden besluit) die ertoe strekt dat hij met ingang van 11 juni 2024 verzoekers bedrijfslokaal te [plaats] (hierna: het pand) moet sluiten en voor twaalf maanden gesloten moet houden.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of de burgemeester verzoeker in redelijkheid mocht gelasten het pand te sluiten en voor twaalf maanden gesloten te houden.
De voorzieningenrechter doet dat aan de hand van de gronden die verzoeker in deze procedure en in de procedure in bezwaar heeft aangevoerd.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek in dier voege toe dat het besluit van 29 mei 2024 wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan heeft verzoeker gedurende twaalf maanden geen toegang tot zijn bedrijfspand en zal de bedrijfsvoering onder druk komen te staan.
Relevante feiten en omstandigheden
5. De voorzieningenrechter dient zich een voorlopig oordeel te vormen over de rechtmatigheid van het besluit over de woningsluiting. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
5.1.
Verzoeker is eigenaar van de woning, een bedrijfslokaal en bijbehorend perceel gelegen te [plaats] . De politie heeft een onderzoek verricht in de woning en het bedrijfslokaal. Van dit onderzoek is op 9 april 2024 de bestuurlijke rapportage ontvangen. Tijdens het onderzoek van de politie op 4 maart 2024 zijn in het bedrijfspand in een niet in werking zijnde vrieskist diverse goederen aangetroffen, waarvan wordt vermoed dat ze zijn bestemd voor grootschalige productie van synthetische (hard) drugs:
-7 zakken van 25 kilogram met Caustic Soda;
-3 zakken van 25 kilogram met wijnsteenzuur;
In een ruimte achter in het bedrijfslokaal werden aangetroffen:
-Groeimiddelen voor hennep
-Droogrek en kooistoffilters
-Slakkenhuis en koolstoffilter
-Canacutter
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat het adres [adres] en [adres] te [plaats] is
gecontroleerd naar aanleiding van een controle van de bedrijfsbus met kenteken VJF-74-J door de politie Heerlen op 4 maart 2024. Deze bedrijfsbus had het opschrift van SVD Staal, met bedrijfsadres te Maria Hoop en staat op naam van verzoeker. In de
bedrijfsbus zijn de volgende spullen aangetroffen:
- 64 liter gedestilleerde metamfetamine base
-135 liter aan ruwe metamfetamine base
-50 kilogram Caustic Soda
-50 kilogram wijnsteenzuur
-5 kilogram kwik (chloride)
-60 liter zoutzuur
-310 liter tolueen
-170 liter aceton
-200 liter methanol
-500 liter methylamine
-5 gebruikte centrifuges
-Diverse klemdekselvaten
Metamfetamine staat vermeld op lijst 1 van de Opiumwet.
6. Op grond van deze bevindingen heeft de burgemeester geconcludeerd dat er sprake is van een grote hoeveelheid attributen en grondstoffen voor de productie van zowel soft- als harddrugs in het bedrijfspand, wat wijst op bedrijfsmatige drugsproductie. De burgemeester heeft op18 april 2024 verzoeker laten weten dat hij het voornemen heeft om het bedrijfspand te sluiten. Verzoeker heeft op 1 mei 2024 zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om verzoekers bedrijfspand voor de duur van twaalf maanden te sluiten. Het pand is op 11 juni 2024 gesloten.
Toetsingskader
De bevoegdheid tot sluiting van het bedrijfspand
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 10a van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen als in woningen of lokalen of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat deze bestemd zijn om opzettelijk in strijd met artikel 2 van de Opiumwet te handelen. Op grond van feiten en omstandigheden zal voldoende aannemelijk moeten zijn dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bijvoorbeeld gaat om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stoffen, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie met andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden. Om gebruik te kunnen maken van de sluitingsbevoegdheid is voldoende dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen bestemd zijn om drugs te produceren.
7.1.
Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het besluit houdende regels omtrent bestuursrechtelijke handhaving Opiumwet (Damoclesbeleid 2020 Echt-Susteren) vastgesteld (het Damoclesbeleid). De burgemeester heeft aan het bestreden besluit artikel 2, eerste en vierde lid van het Damoclesbeleid ten grondslag gelegd. Ingevolge deze bepalingen wordt bij een eerste constatering waarbij sprake is van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de handel in softdrugs en/of het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs het lokaal zonder voorafgaande waarschuwing gesloten voor de duur van 6 maanden. Als er sprake is van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de handel in harddrugs en/of het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs wordt het lokaal zonder waarschuwing gesloten voor de duur van 12 maanden.
7.2.
Verzoeker voert aan dat de burgemeester niet bevoegd is om over te gaan tot sluiting van het bedrijfspand, omdat de aangetroffen goederen niet van dien aard en omvang zijn dat de conclusie moet worden getrokken dat het niet anders kan dan dat die goederen ook gebruikt worden voor strafbare voorbereidingshandelingen. Ook uit het politiedossier blijkt niet dat verzoeker zich met de (voorbereiding van de) grootschalige productie van drugs zou bezighouden.
7.3.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. [1] Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. [2]
7.4.
Uit de op ambtseed opgemaakte rapportage blijkt dat in het bedrijfslokaal verschillende voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen die worden gebruikt voor de voor illegale hennepteelt. Voorts is een grote hoeveelheid caustic soda en wijnsteenzuur aangetroffen in de vrieskist in het bedrijfslokaal en in de bedrijfsbus zijn diverse stoffen en voorwerpen aangetroffen evenals metamfetamine. De genoemde stoffen worden gebruikt voor de productie van harddrugs.
7.5.
Op grond van deze bevindingen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de voorhanden stoffen en voorwerpen bestemd waren voor het beroeps-, bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage en produceren van harddrugs. De burgemeester was daarom bevoegd het bedrijfspand te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet.
8. De vraag is vervolgens of de burgemeester in dit geval van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
In dit geval behelst de toets aan deze bepaling dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting van de woning worden beoordeeld. [3]
Noodzakelijkheid van de sluiting
9. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Daarbij is van belang of de inrichting een schakel vormt in de bevoorrading, productie of distributie van drugs. [4]
9.1.
Uit het Damoclesbeleid van verweerder blijkt dat sluiting van het perceel ertoe dient om de bekendheid van de inrichting als drugsadres te niet te doen, het doen wederkeren van de rust in de directe omgeving, het voorkomen van herhaling van de verstoring van de openbare orde en ook het voorkomen van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat. De burgemeester heeft het belang van herstel van de openbare orde zwaarder laten wegen dan het belang van verzoeker.
9.2.
Verzoeker betoogt dat de sluiting van het bedrijfspand niet noodzakelijk is, omdat van overlast dan wel onveiligheid geen sprake is. Er zijn geen drugs aangetroffen en er zijn geen meldingen bij de politie bekend over mogelijke handel vanuit het pand of attributen aangetroffen die hierop wijzen
9.3.
Dit betoog slaagt niet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de noodzaak tot sluiting er is. Er zijn grote hoeveelheden goederen aangetroffen die voor de grootschalige productie van harddrugs en illegale hennepteelt kunnen dienen. Verweerder heeft er ook vanuit kunnen gaan dat het pand een belangrijke rol vervult bij het faciliteren hiervan. De bedrijfsbus van verzoeker was immers volgeladen met stoffen en voorwerpen die gebruikt worden voor de productie van harddrugs en dergelijke stoffen zijn ook aangetroffen in het bedrijfspand, waar eveneens goederen voor de hennepteelt zijn aangetroffen. Dat zich mogelijk geen feitelijke handel, incidenten of overlast in de afgelopen jaren hebben voorgedaan maakt dit niet anders. Verweerder heeft in zijn afweging eveneens betrokken dat het bedrijfspand in een woonwijk in het grensgebied ligt. In het buitengebied rondom [plaats] hebben in de laatste twee jaar meerdere drugsdumpingen plaatsgevonden, waarbij het aantal stijgend is. In 2022 is binnen een straal van twee kilometer een in werking zijnd drugslaboratoruim aangetroffen. De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van verweerder dat dit zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat en een groot risico vormt voor de openbare orde en de veiligheid van dit gebied. Daarbij wordt door de sluiting van het pand de bekendheid als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald, waarbij verweerder terecht verwijst naar de aan- en afvoer van goederen met de bedrijfsbus. Tot slot wordt met de sluiting een signaal afgegeven dat in de toekomst voorbereidingshandelingen ten behoeve van drugshandel worden voorkomen. Omdat de burgemeester op basis van de bestuurlijke rapportage aannemelijk mocht achten dat de activiteiten in het pand waren gericht op het faciliteren van - kort gezegd - de drugshandel kon hij sluiting in dit geval noodzakelijk achten.
Evenwichtigheid van de sluiting
10.Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [5]
10.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet gebleken is van verminderde verwijtbaarheid van verzoeker. Verzoeker betoogt dat de bestuurder van de bedrijfsbus, aan wie hij deze had uitgeleend, in strijd met de waarheid heeft verklaard dat de daarin aangetroffen, bedoelde, spullen verzoeker toebehoren. Verder had hij geen weet van de in de vrieskist aangetroffen stoffen. De aan hennepteelt te relateren stoffen en voorwerpen bevonden zich daar al sinds hij de loods in gebruik nam en hebben niets van doen met hennepteelt. Verzoeker heeft deze feiten niet geconcretiseerd laat staan op enigerlei wijze onderbouwd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie van de Afdeling dat van een eigenaar van een pand mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik van het pand. Dit geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter te meer, als de eigenaar, zoals in deze zaak, ook de gebruiker van het bedrijfspand is. Verzoeker had naar het oordeel van de voorzieningenrechter, zo hij al niet op de hoogte was, kunnen en moeten weten dat alles in onderling verband bezien, duidt op betrokkenheid bij drugshandel/-productie.
10.2.
Inherent aan een sluiting van een woning of van een bedrijfspand is dat een bewoner de woning moet verlaten of zijn bedrijf tijdelijk niet kan voortzetten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid.
10.3.
Verzoeker betoogt dat een sluiting van meer dan zes maanden onevenredig is. Verzoeker exploiteert namelijk een onderneming hetgeen hij niet vanuit een ander adres kan doen. Gelet op de duur van de sluiting zal verzoeker zijn activiteiten moeten staken. Het is niet mogelijk een andere loods te huren, zeker niet op korte termijn. Verzoeker exploiteert een staalbouwbedrijf en de komende maanden staan vol gepland met grote projecten. Verzoeker moet daarvoor enorme partijen staal in zijn loods verwerken. Hij heeft grote opslagcapaciteit nodig voor het staal, ander materiaal en las- en zaagmachines. Bij sluiting voor de duur van twaalf maanden zal verzoeker zijn opdrachten moeten cancelen, waardoor financiële problemen ontstaan. De sluiting van de loods voor twaalf maanden is dan ook verre van evenredig in verhouding tot hetgeen is aangetroffen in het pand. Daarnaast is partiële sluiting waarbij de loods met kantoor openblijven mogelijk.
10.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het bedrijfspand bestaat, gezien vanaf de openbare weg, uit de bedrijfsloods met daarin kantoor en twee, daarachter gelegen, aansluitende ruimten. In één daarvan zijn de drugsgerelateerde stoffen en voorwerpen aangetroffen en één is in gebruik is bij een buurman. Gebleken is dat een partiële sluiting, waarbij enkel de eigenlijke bedrijfsloods met kantoor toegankelijk blijft en de overige ruimten worden gesloten, mogelijk is. De voorzieningenrechter verwijst hier naar de door zowel de burgemeester als verzoeker overgelegde tekeningen.
10.5.
De burgemeester heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom hij met een partiële sluiting niet het beoogde doel kan bereiken. De sluiting is vanaf de openbare weg waaraan het pand is gelegen, minder zichtbaar. Ook valt van buitenaf niet te controleren of de verzegeling intact blijft en zal het pand daartoe dienen te worden betreden.
10.6.
De door verzoeker, ter onderbouwing van zijn betoog dat hij de bedrijfsloods nodig heeft, overgelegde offertes zien op de genoemde projecten waarvoor hij grote stalen balken moet verwerken. Met uitzondering van één, zijn deze offertes echter nog niet door zijn opdrachtgever geaccepteerd. Of dat zal gebeuren hangt niet alleen af van het voortduren van de sluiting, maar ook van mogelijk gewijzigde wensen van de opdrachtgever. Daarnaast, zo heeft verzoeker ter zitting uiteengezet, zijn er ook kleinere projecten waarvoor hij niet de beschikking over de grote bedrijfsloods hoeft te hebben.
10.7.
Verzoeker heeft nagelaten ook dit betoog voldoende te concretiseren en te onderbouwen. Behalve de genoemde offertes is er geen bedrijfseconomische informatie overgelegd, zodat niet kan worden beoordeeld in hoeverre de sluiting de bedrijfsvoering schaadt. Niettemin acht de voorzieningenrechter het op voorhand niet onaannemelijk dat er schade ontstaat als gevolg van (het voortduren van) de sluiting. Gelet hierop en de mogelijke onomkeerbaarheid van de gevolgen hiervan, zal de voorzieningenrechter de voorziening toewijzen als blijkt uit het dictum.
10.8.
Daarbij benadrukt de voorzieningenrechter dat het aan verzoeker is om in de bezwaarfase zijn betoog alsnog te onderbouwen met de nodige informatie, zodat de burgemeester voldoende zicht krijgt op de bedrijfsvoering en mogelijke financiële gevolgen van het voortduren van de sluiting. Ook zal verzoeker moeten onderbouwen dat het niet mogelijk is om tijdelijk te beschikken over een andere loods. Het is aan de burgemeester om, ondanks de hiervoor genoemde praktische bezwaren, ervoor te zorgen dat in afwachting van de te nemen beslissing op bezwaar, de zichtbaarheid van de sluiting en de controle op de verzegeling van de overige bedrijfsruimten, geborgd blijven. Verzoeker is gehouden zich stipt en prompt aan de door de burgemeester in dit verband te geven instructies te houden.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 29 mei 2024 wordt geschorst tot één week na de te nemen beslissing op bezwaar, zoals uit het dictum blijkt.
12. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker een vergoeding krijgt van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter schorst het besluit van 29 mei 2024 tot één week na de te nemen beslissing op bezwaar in zoverre dat de sluiting van de aan de openbare weg gelegen bedrijfsloods met kantoor wordt opgeheven en voor het overige blijft gehandhaafd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.N.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Schrammen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024. .
de griffier is verhinderd te tekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 juli 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel 10a, eerste lid, sub 3 luidt:
Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 11a van de Opiumwet luidt:
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 13b, eerste lid, onder b, luidt:
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a
voorhanden is.
Artikel 2, vierde lid, van het Damoclesbeleid bepaalt dat indien er sprake is van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de handel in harddrugs en/of het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs het lokaal zonder waarschuwing gesloten wordt voor de duur van 12 maanden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van State (RVS) van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3381
2.Uitspraak van de RVS van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2464.
3.Uitspraak van de RVS van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2614
4.Zie voetnoot 3
5.Uitspraak van de RVS van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3402