ECLI:NL:RBLIM:2024:5325

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
C/03/311293 / HA ZA 22-502
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar de verdeling van een nalatenschap met betrekking tot een woning en aandelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen, waarbij de eiseres in conventie en verweerster in reconventie een geschil had over de verdeling van een nalatenschap. De eiseres stelde dat zij recht had op de woning die in de nalatenschap van de erflater viel, terwijl de gedaagde in conventie en eiser in reconventie betwistte dat er een definitieve verdelingsafspraak was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet in staat was het tegenbewijs te leveren dat de woning aan haar was toegedeeld. De rechtbank oordeelde dat er weliswaar wensen waren geuit door de erflater, maar dat er geen bindende afspraken waren gemaakt over de verdeling van de woning en de aandelen in de BV's. De rechtbank gelastte een deskundigenonderzoek om de waarde van de woning vast te stellen, waarbij de deskundige de vrije verkoopwaarde van het recht van erfpacht op het appartementsrecht moest taxeren. De rechtbank benoemde M. Scholten als deskundige en stelde het voorschot op de kosten van het onderzoek vast op € 1.100,00, dat gelijkelijk over de partijen werd verdeeld. De rechtbank benadrukte dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek en dat zij de deskundige toegang moeten verlenen tot noodzakelijke plaatsen voor het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/311293 / HA ZA 22-502
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ,
advocaat: mr. T.J. Wittendorp,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ,
advocaat: mr. W.J. van der Kroon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 september 2023,
- de akte opgave getuigen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ,
- het B16-formulier van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] met producties 6 en 7,
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 22 februari 2024,
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ,
- de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ,
- de akte van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en reconventie

Bewijslevering
2.1.
In het tussenvonnis van 20 september 2023 is [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands aangenomen feit dat de onverdeelde helft van de woning in de nalatenschap van erflater valt. Daartoe heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] drie getuigen laten horen, namelijk:
- zichzelf,
- [naam 1] , (werkzaam bij) de voormalig administrateur van erflater,
- [naam 2] , adviseur van erflater die deze heeft begeleid bij de financiële afwikkeling van de echtscheiding tussen erflater en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] .
2.2.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] verklaarde - voor zover relevant - het volgende:
‘Op vragen van de rechter:
Rond februari 2012 heeft [naam 3] mij medegedeeld dat hij weg wilde. (...) Niettemin hebben wij toen mondeling afspraken gemaakt. [naam 3] gaf aan dat ik in het appartement zou kunnen blijven wonen en dat, als ik financieel lastig zou zitten, hij bereid was de lasten nog enige tijd voor zijn rekening te nemen. In ruil voor het appartement waar ik in zou kunnen blijven wonen, zou [naam 3] de volledige zeggenschap in de BV’s krijgen en het pand aan de [adres 1] .
[naam 3] is in augustus 2012 verhuisd. (...) [naam 2] is in november 2014 in beeld gekomen. Daarvoor was er heel lang geen contact mogelijk met [naam 3] . Voor zover wij wisten had hij geen juridische bijstand meer. Achteraf heb ik gelezen en ervaren dat [naam 3] vrij recent na zijn vertrek in 2012, de diagnose longkanker heeft gekregen. (...). Hij heeft eigenlijk alles losgelaten en zich alleen gefocust op zijn terminale ziekte. Dit verklaart de radiostilte gedurende lange tijd. In november 2014 ontving ik ineens een sms van [naam 3] met het verzoek om te bellen. Hij vertelde mij dat de chemo was afgehandeld en dat genezing niet meer mogelijk was. Er zou worden ingezet op palliatieve behandeling. Ik heb hem toen gezegd dat er nog zaken geregeld moesten worden. Hij gaf aan daar geen fut meer voor te hebben en dat hij alles had overgedragen aan [naam 2] die dat voor hem zou oppakken.
[naam 2] heeft contact opgenomen met mr. Van Kasteren die mr. Van der Graaf was opgevolgd als mijn advocaat. (...). De jaarrekeningen en alle andere financiële stukken moesten vervolgens nog worden opgevraagd. Toen kwam de periode in december, waaronder de kerstperiode en bijbehorende vakanties. In die tijd lag het ook weer even stil. Het werd in januari 2015 weer een beetje opgepakt. Ik voeg nog toe dat de benodigde stukken uit 2012 waren, wat verklaart waarom die opnieuw moesten worden opgevraagd. Het is altijd duidelijk geweest dat het de wens van [naam 3] was dat het appartement naar mij ging en de bedrijven en het kantoorpand naar [naam 3] . Dat heeft [naam 2] ook geschreven en was ook bekend bij de accountant. U vraagt mij waarom de stukken van de bedrijven nog moesten worden opgevraagd, terwijl duidelijk was dat deze aan [naam 3] zouden worden toebedeeld. Ik heb daarbij vertrouwd op mijn advocaat. Het was ook zo dat er een beschrijving moest worden gemaakt van wat er aan ieder werd toebedeeld.
Ik heb zelf geregeld dat ik de hypotheek overnam. Ik heb contact opgenomen met de hypotheekverstrekker nadat [naam 3] uit huis was vertrokken in 2012. De hypotheekverstrekker was de SNS-bank. Ik heb alle kosten overgenomen. Ik wilde ook het risico niet nemen dat er misschien niet zou worden betaald. U houdt mij voor dat namens mij gesteld is dat [naam 3] niet meer aansprakelijk zou zijn. Het is zo dat de bank zich op het standpunt stelde dat wij beiden de lening waren aangegaan. De bank wijst dan een hoofdschuldenaar aan en dat was [naam 3] . [naam 3] moest formeel nog worden ontslagen uit de betalingsverplichting. Dat verzoek moest hij doen, maar heeft hij niet gedaan. Ik heb wel vanaf 1 september 2012 alle lasten betaald.
U houdt mij productie 5 bij conclusie van antwoord voor. Dit stuk is opgesteld door [naam 1] ten behoeve van de notaris na het overlijden van [naam 3] . Het is een weergave van de verdelingsafspraken. Tijdens de eerste afspraak met notaris [notaris 1] in april 2015 heeft de notaris aan [naam 1] opdracht gegeven dit stuk op te maken. U vraagt mij naar de opmerking bovenaan het stuk waar staat dat de aandelen in [B.V.] bij ieder voor 50 % blijven. [naam 1] zal u beter kunnen uitleggen wat daarmee wordt bedoeld. Ik begrijp het zo dat bij het opstellen van het stuk niet kon worden vastgesteld dat [naam 3] de aandelen 100 % in handen had omdat dit nog niet was geformaliseerd.
Op vragen van mr. Pfeil:
Toen [naam 3] de woning verliet waren er, zoals gezegd, al mondeling afspraken gemaakt. Deze afspraken waren ook gemaakt over de verdeling van de inboedel. [naam 3] heeft een deel van de inboedel meegenomen en een deel in de woning achtergelaten. (...) Ik wilde dat het bedrijf in alle redelijkheid zou worden verdeeld, omdat ik daar ook in had meegewerkt. Na het vertrek van [naam 3] heb ik bij de bedrijven geen betrokkenheid meer gehad. Ik bevestig dat dit samenhing met de afspraak die inhield dat ik de woning kreeg en hij de bedrijven. Ik merk op dat [naam 3] binnen het bedrijf de sales, marketing en certificering deed en altijd onderweg was. (...) . Bij zijn overlijden bleek er een schuld binnen de bedrijven van € 150.000,-. [naam 3] had de zaken verwaarloosd. Dat had hij niet aan mij verteld, ook niet tijdens de laatste periode toen wij weer contact hadden.
Op vragen van mr. van der Kroon:
(...) Mij wordt voorgehouden dat onderdeel van productie 16 bij dagvaarding is een e-mail van [naam 2] aan [naam 3] waarin hij schrijft: ‘ [mr. van Kasteren] is aan het bewegen. Heb jij die stukken voor mij?’. Mij wordt gevraagd of ik weet wat daarmee wordt bedoeld. [naam 3] heeft met mij op 24 november 2014 contact opgenomen. Daarna is er contact geweest met mr. Van Kasteren die aangaf zich nog in de zaak te moeten inlezen. Er zijn stukken opgevraagd. Die moesten van de accountant komen. Ik heb ook begrepen dat de informatieverschaffing tussen de financieel adviseur ( [naam 2] ) en de accountant ( [naam 1] ) stroef liep. Mr. Van der Kroon vat samen dat men volgens mijn verklaring bezig was met stukken en dat daarop wordt gedoeld met de mededeling dat Van Kasteren aan het bewegen is. Dat neem ik aan.
2.3.
De getuige [naam 1] verklaarde - voor zover relevant - het volgende:
‘Op vragen van de rechter:
(...) Wij, waarmee ik bedoel mijn kantoor, deden de administratie voor de bedrijven van [naam 3] tot aan zijn overlijden. Daarna hebben wij nog wat zaken afgehandeld. Als ik het goed heb was [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] benoemd tot executeur van de nalatenschap van [naam 3] . Met haar heb ik de lopende zakelijke dingen die nog moesten gebeuren afgehandeld. Ik was niet tot in detail bekend met de situatie rondom de echtscheiding, maar wist wel dat de scheiding liep. Toen [naam 3] was overleden moesten er zaken afgewikkeld worden, waaronder de boedelscheiding. Dat moest afgehandeld worden, voordat de nalatenschap afgewikkeld kon worden.
Op 8 december 2014 ben ik bij [naam 3] op ziekenbezoek geweest in een kamer die hij had in een kasteeltje in Maastricht. Toen kwam de boedelscheiding ter sprake. [naam 3] vertelde mij dat hij [naam 2] opdracht had gegeven om dit te regelen waarbij de woning naar [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zou gaan en de bedrijven naar [naam 3] zouden gaan. Enkele dagen daarna kreeg ik een mail van [naam 3] met het verzoek om stukken aan te leveren met betrekking tot de afwikkeling van de boedelscheiding. Ik heb deze stukken op 15 december 2014 naar [naam 2] gezonden. [naam 2] onderhield het contact met de advocaat van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] . Hij regelde namens [naam 3] de afwikkeling van de boedelscheiding. U vraagt mij naar de stukken die ik heb aangeleverd. Het betreft de jaarstukken van in ieder geval [B.V.] en [B.V.] over de jaren 2008 tot en met 2012.
U houdt mij productie 5 bij conclusie van antwoord voor. Ik heb dit stuk opgesteld. De aanleiding was de afwikkeling van de boedelscheiding naar aanleiding van een gesprek bij notaris [notaris 1] . Notaris [notaris 1] heeft overigens in mijn bijzijn gezegd dat hem bekend was dat de wens van [naam 3] was om de woning aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] toe te delen en de bedrijven aan [naam 3] . Het stuk geeft een evenwichtige boedelverdeling weer uitgaande van toedeling van de woning aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] . Het tweede belangrijke element in het stuk is dat de schuld van de BV en aandeelhouders volledig aan [naam 3] wordt toebedeeld. Ik heb dit stuk dus opgesteld op basis van de vooronderstelling dat de woning aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] was toebedeeld conform de wens van [naam 3] en rekening houdend met de vermogenspositie zoals die er was op 31 december 2012. Van deze opgave maakt geen deel uit het vermogen binnen de BV’s, omdat ik heb vastgesteld dat de BV’s niets meer waard waren ten tijde van het opstellen van het overzicht. Op 31 december 2012 zou, uitgaande van het eigen vermogen en de stille reserves, de waarde van de aandelen op € 18.000,- kunnen worden gesteld. Als tegen die waarde de BV’s aan [naam 3] zouden zijn toebedeeld, zou [naam 3] zijn overbedeeld en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] een vordering uit hoofde daarvan op [naam 3] hebben. U wijst mij op de opmerking bovenaan het overzicht die luidt: ‘aandelen in [B.V.] BV blijven bij ieder voor 50 %, verder geen verdeling’. Die opmerking heeft in de eerste plaats te maken met, zoals ik zojuist verklaarde, het feit dat de aandelen geen waarde meer hadden ten tijde van het opstellen van het stuk en bij vaststelling van een waarde [naam 3] overbedeeld zou worden. Op de tweede plaats zou anders bij het openbaar worden van dit stuk het voor [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] niet mogelijk zijn de BV’s af te wikkelen. Daarmee bedoel ik dat als zij nog aandeelhouder was, zij de BV’s makkelijker kon sluiten. Op 16 januari 2015 is [naam 3] nog bij mij geweest. Ook toen heeft hij bevestigd dat hij het zo wilde als hij op 8 december 2014 had gezegd en dat hij daar mee bezig was.
Op vragen van mr. Pfeil:
Het is juist dat notaris [notaris 1] mij heeft gezegd dat hij van [naam 3] had vernomen dat het de bedoeling van [naam 3] was dat de woning aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] werd toebedeeld en de bedrijven aan hem. Ik weet niet of [naam 3] om deze reden bij de notaris is geweest. (...).
Op vragen van mr. van der Kroon:
(...) . Over de financiële situatie van de holding kan ik zeggen dat ik deze niet als florerend beschouw. Ik weet niet precies vanaf wanneer dat zo was. De prioriteiten van [naam 3] lagen op enig moment elders, waarmee ik bedoel andere ondernemingen. Ook in 2012 was de financiële situatie niet meer te omschrijven als florerend. Het totaal van eigen vermogen en stille reserves was immers maar € 18.000,- met een eigen vermogen van € 9.000,- en een schuld aan de aandeelhouder van ongeveer € 42.000,-. (...)
2.4.
De getuige [naam 2] verklaarde - voor zover relevant - het volgende:
‘Op vragen van de rechter:
(..) Het is juist dat ik [naam 3] heb begeleid bij de financiële afwikkeling van de echtscheiding met [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] . Ik ben daarmee begonnen net na de formalisering van de echtscheiding, dus vanaf ergens in 2013. U vraagt mij of ik weet of er afspraken zijn gemaakt over het appartement. Dat is het geval en die afspraken liggen ook vast in een mail. De afspraak luidde dat de aandelen [B.V.] , waar ieder voorheen 50 % van had, volledig naar [naam 3] gingen zodat hij 100 % zou krijgen. Onder [B.V.] zat [B.V.] . Daartegenover zou [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] het appartement toebedeeld krijgen. De mailwisseling waarover ik net verklaarde heb ik bij me. Dit vond plaats in november 2014. Ik overhandig u een print van deze e-mailwisseling. Het betreft mailverkeer tussen mij en [naam 3] waarin hij mij desgevraagd bevestigt dat het zo is zoals ik zojuist verklaarde. Ik hoor u zeggen dat u deze e-mailwisseling aan het proces-verbaal zult hechten.
Het is juist dat er geen schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen waarin de afspraken zijn vastgelegd en dat er ook geen notariële overdracht van het appartement aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft plaatsgevonden. Dat had te maken met de vaststelling dat bij de inbreng van de VOF in 2002 in de holding verzuimd was het pand aan de [adres 1] in te brengen. Notaris [notaris 2] is vervolgens doende geweest om dit te rectificeren. Daarvoor zijn volmachten opgemaakt en ook verstuurd, maar voor zover mij bekend zijn deze niet getekend als gevolg van het ziektebeeld van [naam 3] . Deze kwestie moest eerst geregeld worden voordat de overdracht van de aandelen aan [naam 3] kon plaatsvinden. Immers ‘zweefde’ het pand nog ergens met alle fiscale risico’s van dien.
U vraagt mij of er ook nog een afstemming heeft plaatsgevonden met [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ten aanzien van de afspraken over de verdeling. Ik weet dat er mailverkeer is geweest met de toenmalige advocaat van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , mr. Van Kasteren. Deze was echter zeer moeilijk te bereiken en reageerde traag en op enig moment was [naam 3] overleden. Er heeft in ieder geval ook communicatie plaatsgevonden over de inbreng van het pand, omdat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] vennoot was geweest van de VOF en aandeelhouder was van de holding en moest meetekenen voor de rectificatie.
(...).
2.5.
Waar in de verklaringen wordt gerefereerd aan ‘ [naam 3] ’ bedoelen de getuigen erflater.
2.6.
Het e-mailverkeer waarover de getuige [naam 2] verklaarde is tussen [naam 2] en erflater gevoerd op 25 november 2014 en luidt - voor zover relevant - als volgt:
‘[ [naam 2] :] Beste [naam 3] ,
Zojuist, dus net telefonisch overleg gehad met [mr. van Kasteren] , de advocate van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] [lees: [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , toevoeging rechtbank]. Met haar heb ik afgesproken dat ik had [sic] een e-mail stuur met headlines.
@ [naam 3] : jij zou mij nog precies aangeven het voorstel: jij gaf aan dat jij aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] het appartement wenst toe te bedelen en dat jij de aandelen , de 50% die [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] nu in [B.V.] houdt overneemt
[erflater:] Inderdaad, [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] het appartement, de rest aan mijn dwz aandelen Holding, volledige reaal verzekeringen (en andere verzekeringen) en wat dies meer zij. De gezamenlijke spullen in het appartement hebben we reed verdeeld in onderling overleg.
(...)
[ [naam 2] :] Zij, [mr. van Kasteren] , is volgens redelijk tot pragmatisch ingesteld en met haar kan ik mijns inziens wel schaken.’
2.7.
De rechtbank concludeert dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] er niet in is geslaagd het tegenbewijs te leveren.
Afgaande op de verklaring van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] is er tussen het moment dat de echtscheiding ter sprake kwam en eind 2014 niet concreet gesproken over de verdeling van de woning (en de aandelen [B.V.] ). Wat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] verklaart over hetgeen begin 2012 zou zijn besproken betreft deels de bewoning van de woning en in zoverre niet de verdeling ervan. Waar hetgeen (overigens) zou zijn besproken in 2012 wel de verdeling betrof, is dat niet kenbaar verder gekomen dat het uitspreken van uitgangspunten, wat onvoldoende is om te kunnen concluderen dat er een definitieve verdelingsafspraak is gemaakt.
Vervolgens is eind 2014 de verdeling van het appartement aan de orde geweest in de communicatie tussen de rechtsbijstandverleners van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en erflater. Uit hetgeen daarover nu bekend is (geworden) kan niet worden afgeleid dat de woning aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] is toegedeeld. Weliswaar zijn er met name aanwijzingen dat erflater daar voor openstond, maar niet blijkt dat over en weer kenbaar en zonder voorbehoud te kennen is gegeven dat de woning aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] werd toegedeeld, althans dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] daarvan mocht uitgaan. Daarbij benoemt de rechtbank dat namens [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] nog financiële stukken waren opgevraagd, wat aannemelijk maakt dat de inhoud daarvan nog een rol zou kunnen spelen bij het maken van definitieve afspraken. Ook namens erflater is niet zonder voorbehoud gecommuniceerd dat de woning zou worden toegedeeld aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] . Het e-mailverkeer tussen erflater en [naam 2] laat zien dat dit de insteek was van erflater, maar ook dat dit nog onderwerp van gesprek was met (de advocaat van) [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , onder meer getuige het feit dat ook [naam 2] het heeft over ‘het voorstel’ en benoemt dat er nog overleg met de advocaat van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zal plaatsvinden (in de e-mail omschreven als ‘schaken’). Daarmee is in lijn dat in het in rov. 4.10.1. van het tussenvonnis benoemde e-mailcontact tussen [naam 2] en de advocaat van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] daarna ook wordt gesproken van een uitgangspunt en niet van een afspraak. Aldaar is al benoemd dat vervolgcorrespondentie niet is overlegd en dat is ook nu niet het geval.
Verder moet worden vastgesteld dat geen nader bewijs is aangedragen van de stelling dat de aandelen [B.V.] aan erflater zijn toegedeeld, terwijl [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] dat als onderdeel van het ‘afsprakenpakket’ benoemt en erflater dat kennelijk ook had willen afspreken.
Uit de verklaring van [naam 1] volgt dat het door hem opgestelde overzicht dat (onder meer) als productie 5 door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is overgelegd volgens hem een evenwichtige boedelverdeling weergeeft. Daarbij is hij uitgegaan van de toedeling van de woning aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , kennelijk conform hetgeen hij voor het overlijden van erflater heeft begrepen als diens wens en hij na het overlijden van erflater heeft begrepen als de wens van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] . Uit zijn verklaring kan echter niet worden afgeleid dat - en zo ja, hoe - hij heeft vastgesteld dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en erflater hierover definitieve afspraken hebben gemaakt. Voor het overige is het overzicht kennelijk evenmin gebaseerd op hetgeen [naam 1] heeft vastgesteld omtrent afspraken tussen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en erflater. Het bevat in ieder geval niet de toedeling van de aandelen [B.V.] aan erflater wat, zoals gezegd, kennelijk wel de insteek was van erflater als onderdeel van een te maken afspraak waarbij ook de woning aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zou worden toegedeeld.
De rechtbank merkt nog op dat [naam 1] verklaarde dat de aandelen [B.V.] zowel ten tijde van het verbreken van de relatie als ten tijde van het opstellen van zijn overzicht weinig of niets waard zouden zijn geweest. Dat betreft een verklaring die is gebaseerd op zijn eigen waarneming als administrateur van erflater. Daarvan uitgaande is dat moeilijk in overeenstemming te brengen met de in feite door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] gestelde afspraak dat de woning zou worden ‘uitgeruild’ tegen de aandelen van [B.V.] . Dan zou [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] immers fors overbedeeld zijn. Weliswaar komt het overzicht van [naam 1] niet uit op een (noemenswaardige) overbedeling van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , maar dat is de uitkomst van een berekening waar nog veel andere vermogensbestanddelen en schulden in zijn verwerkt, ten aanzien waarvan niet is gesteld of gebleken dat daarover tussen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en erflater is gesproken of afspraken zijn gemaakt. Anders gezegd: niet kan worden uitgesloten dat dit de uitkomst van een mogelijke verdelingsafspraak had kunnen zijn, maar die is kennelijk niet gemaakt.
Tot slot merkt de rechtbank op dat uit de verklaring van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] volgt dat, anders dan eerder door en namens haar is gesteld, geen ontslag van erflater uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening heeft plaatsgevonden. De eerder ingenomen stelling, die is aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat de woning was toegedeeld aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , moet dus definitief worden verworpen.
2.8.
De slotsom is dat de rechtbank aanneemt dat weliswaar is gesproken over een verdeling en dat enkele van de wensen van in ieder geval erflater duidelijk waren, maar dat niet is bewezen dat een verdelingsafspraak tot stand is gekomen.
Deskundigenbericht
2.9.
Het onder 2.7. en 2.8 overwogene leidt ertoe dat wordt toegekomen aan het gelasten van het deskundigenonderzoek. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten. Dit deskundigenonderzoek zal in dit vonnis worden bevolen. Partijen hebben inmiddels beaamd dat de woning een recht van erfpacht op een appartementsrecht betreft.
2.10.
Mede gelet op het debat tussen partijen over het aantal te benoemen deskundigen, de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen, zal de rechtbank de onder de beslissing vermelde deskundige benoemen. De rechtbank heeft gekozen voor een makelaar uit de regio Maastricht. Aan deze deskundige zullen de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd. Daarbij wordt afgeweken van het voorstel van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] waarbij [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich heeft aangesloten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De rechtbank zal niet vragen naar de WOZ- en/of executiewaarde van de woning aangezien dat niet relevant is voor de te nemen beslissing. Het gaat immers om de vrije verkoopwaarde van de woning. Voor zover de deskundige bijvoorbeeld de WOZ-waarde in zijn onderzoek naar de vrije verkoopwaarde wil betrekken, staat hem dat natuurlijk vrij.
Om dezelfde reden zal de rechtbank niet expliciet vragen naar de onderhoudstoestand van de woning. Dat zal natuurlijk in zekere mate relevant zijn voor de waardering en in zoverre vanzelf worden betrokken in het onderzoek en rapportage van de deskundige. Het is echter aan de deskundige om de invloed van een en ander te wegen - naast de andere in de afweging te betrekken elementen - en het is daarom niet dienend om dit onderdeel te benadrukken middels een aparte vraag.
Evenmin zal de deskundige worden gevraagd het aandeel van erflater in de woning te begroten. Die vraag suggereert immers dat dit aandeel anders zou kunnen zijn dan de helft, wat niet zo is.
Gevraagd zal worden naar de waarde van de woning in onbewoonde staat. Het betreft hier immers een waardering in het kader van de verdeling van een nog onverdeeld vermogensbestanddeel uit een gemeenschap van goederen. In een dergelijk geval dient de omstandigheid dat een van de deelgenoten de woning bewoont geen (waarde drukkende) invloed te hebben op de waardering (Hoge Raad 11 maart 1977, ECLI:NL:PHR:1977: AC1879, NJ 1978/98).
Tot slot merkt de rechtbank op dat zij de deskundige niet zal vragen naar ‘de onzekerheden in de waardering’. Onvoldoende duidelijk is waarop daarmee wordt gedoeld en (daarmee) ook wat het toevoegt aan de onderzoek.
De rechtbank ziet, tot slot, onvoldoende aanleiding om de deskundige ook te laten taxeren tegen een andere peildatum dan de door de rechtbank aangehouden peildatum.
2.11.
De deskundige heeft het voorschot begroot op een bedrag van € 1.100,00 (inclusief btw). Dat is minder dan het door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] (weliswaar niet in de conclusie na enquête zoals bepaald in het tussenvonnis) als maximaal acceptabele vermelde voorschot. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich uit te laten over het maximaal acceptabele voorschot. De rechtbank zal het voorschot vaststellen op het door de deskundige begrote bedrag.
2.12.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding aanleiding om het voorschot op de kosten van de deskundige(n) gelijkelijk over partijen te verdelen. Partijen moeten daarom ieder de helft van dit voorschot betalen.
2.13.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.14.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet daarvan direct een afschrift aan de wederpartij worden verstrekt.
Door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] gemaakte kosten
2.15.
In het tussenvonnis van 20 september 2023 is onder 4.12.3. vermeld dat de rechtbank van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] wenst te vernemen welke kosten en lasten zij - kort gezegd - in de berekening van de te verdelen overwaarde wil meenemen, dat van haar wordt verwacht dat zij bewijsstukken overlegt alsook dat zij haar standpunt nog nader kan onderbouwen. De gelegenheid daartoe is geboden bij gelegenheid van de conclusie na getuigenverhoor.
2.16.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft ervoor gekozen om ter zake van de kosten en lasten kennelijk zelfgemaakte overzichten zonder enig onderbouwend stuk over te leggen. Ook als wordt aangenomen dat, zoals [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] stelt, zij nog niet de beschikking heeft kunnen krijgen over de onderliggende bankafschriften, is dat geen verklaring voor het niet overleggen van enig ander bewijsstuk. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zal bij gelegenheid van de conclusie na deskundigenbericht nog een laatste kans krijgen om te voldoen aan hetgeen in het tussenvonnis van 20 september 2023 is vermeld. Bij gebreke daarvan zal alleen al om die reden het standpunt van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] moeten worden gepasseerd.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zal kunnen reageren bij de antwoordconclusie na deskundigenbericht.
Aflossing op hypothecaire lening
2.17.
Blijkens rov. 4.12.4. van het tussenvonnis van 20 september 2023 is [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de door haar verrichte aflossingen op de hypothecaire lening die aan de woning verbonden is. Zij heeft daartoe als productie 21 een jaaroverzicht 2015 van de SNS Bank overgelegd waaruit blijkt dat in het jaar 2015 de schuld is verlaagd van € 120.000,00 naar € 13.894,87. Daarna is er kennelijk niet meer op de lening afgelost. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] stelt dat de aflossing aan haar vermogen is onttrokken, maar heeft ter onderbouwing daarvan geen nadere stukken overgelegd.
2.18.
In reactie op de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] overgelegde informatie heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gesteld dat er in 2015 hoogstwaarschijnlijk vanwege het overlijden van erflaten op 2 maart 2015 middels een levensverzekeringsuitkering is afgelost op de lening. Een conclusie heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daaraan niet verbonden.
2.19.
Het ligt op de weg van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] om haar aanspraak op - kort gezegd - vergoeding van de nalatenschap van de beweerdelijk door haar verrichten aflossingen deugdelijk te onderbouwen. Dat deed zij nog niet. Uit het door haar overgelegde stuk kan weliswaar worden afgeleid dat er in 2015 fors is afgelost op de lening maar niet vanuit welke bron. De suggestie van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] - die niet anders kan dan suggereren bij gebreke van informatie - dat is afgelost middels een levensverzekeringuitkering is te begrijpen, maar het staat niet vast dat dit is gebeurd en zo ja, wat dat betekent voor de te nemen beslissing.
2.20.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zal ook op dit punt een laatste kans krijgen. Zij zal in de conclusie na deskundigenbericht onderbouwd moeten uiteenzetten hoe er in 2015 is afgelost op de lening, dat wil zeggen: vanuit welke bron. Als dat (deels) is gebeurd middels een uitkering uit een levensverzekering zal informatie moeten worden overgelegd waaruit kan worden afgeleid in welk vermogen die uitkering is gevallen (zoals - maar niet zonder meer beperkt tot - het polisblad en communicatie tussen en met verzekeraar en SNS Bank). De rechtbank verwijst in dit kader naar Hoge Raad 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1632.
Tot slot
2.21.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
Op welk bedrag taxeert u de vrije verkoopwaarde van het recht van erfpacht op het appartementsrecht recht gevende op - kort gezegd - het uitsluitend gebruik van de woning aan de [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend als [kadastrale gegevens] ? ,
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
benoemt tot deskundige:
M. Scholten,
adres: Sint Annadal 19 te 6214 PB Maastricht,
telefoon: 043-8514248,
e-mailadres: info@scholtentaxaties.nl,
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
het voorschot
3.4.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 1.100,00 (inclusief btw),
3.5.
bepaalt dat partijen ieder de helft van het voorschot moeten overmaken
binnen twee wekenna de datum van de nog te ontvangen nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.6.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.7.
bepaalt dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] het procesdossier in afschrift aan de deskundige moet toesturen,
3.8.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.9.
wijst de deskundige erop dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl),
- de deskundige het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht vermeldt of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.10.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten,
het schriftelijk rapport
3.11.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie,
3.12.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.13.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.14.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
woensdag 2 april 2025,
3.15.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] op een termijn van vier weken,
3.16.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
17 juli 2024.