ECLI:NL:RBLIM:2024:5915

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
ROE 23/1731
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorgtoeslag wegens te late indiening

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 2 september 2024, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor zorgtoeslag over de jaren 2020 en 2021 aan de orde. Eiseres had op 5 april 2023 een aanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze aanvraag te laat is ingediend. Volgens de wet had eiseres tot 1 september 2021 de tijd om zorgtoeslag voor 2020 aan te vragen en tot 1 september 2022 voor 2021. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen uitstel had voor het indienen van haar aangifte inkomstenbelasting, waardoor de wettelijke termijnen niet konden worden verlengd. Eiseres voerde aan dat zij door complexe regelgeving niet goed op de hoogte was van de termijnen, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen op de strikte toepassing van de wet. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door de Belastingdienst Toeslagen terecht is, en dat eiseres geen recht heeft op zorgtoeslag voor de betreffende jaren. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiseres krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor zorgtoeslag over 2020 en 2021.
1.1.
Verweerder heeft met een besluit van 26 april 2023 de aanvraag van eiseres voor zorgtoeslag over 2020 en 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 juni 2023 op het bezwaar van eiseres, is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres van 5 april 2023 voor zorgtoeslag over 2020 en 2021 afgewezen, omdat eiseres haar aanvraag te laat heeft ingediend.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat in alle redelijkheid niet van haar mag worden verwacht dat zij de complexe regelgeving volledig weet te doorgronden, waardoor de afwijzing van haar aanvraag als onredelijk wordt ervaren en in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres heeft in 2019 een ontbindingsvergoeding ontvangen van haar voormalige werkgever. Haar inkomen uit arbeid bedroeg daardoor in 2019 €75.685,-. Sinds 2020 is zij werkzaam als ZZP-er. In de 2020 bedroeg haar inkomen € 21.560,- en in 2021 €13.947,-. Nadat de aanslagen inkomstenbelasting over 2019 tot en 2021 waren opgelegd, heeft eiseres een verzoek gedaan om het inkomen over die jaren te verdelen (middelen). Zij verkeerde in de veronderstelling dat haar gemiddelde inkomen relevant was voor de grens voor zorgtoeslag en met € 37.064,- dus te hoog. Tijdens het indienen van het verzoek om het inkomen te middelen werd haar duidelijk dat het inkomen vóór middeling relevant is voor het recht op zorgtoeslag en niet het gemiddelde inkomen na middeling. Dat betekent dat zij op grond van haar oorspronkelijke inkomen over 2020 en 2021 wel in aanmerking komt voor zorgtoeslag. De laatste aanslag inkomstenbelasting 2021 dateert van 29 september 2022 en daarmee na de uiterste datum voor het indienen van een aanvraag voor zorgtoeslag over 2021.
Eiseres kon de afgelopen periode vanwege een hartoperatie niet werken en heeft geen financiële middelen om zich te laten bijstaan door een belastingadviseur.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag zorgtoeslag voor 2020 en 2021 terecht is afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend, namelijk op 5 april 2023. Eiseres kon voor het berekeningsjaar 2020 tot 1 september 2021 een aanvraag indienen en voor het berekeningsjaar 2021 tot 1 september 2022. Dit is zo bepaald omdat een toeslag een tegemoetkoming is in actuele kosten en daardoor een uiterlijke datum heeft tot wanneer deze met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd. Alleen wanneer eiseres uitstel voor aangifte inkomstenbelasting over 2021 en 2021 had op het moment van de aanvraag, zou de aanvraagtermijn zijn verlengd. Eiseres heeft geen uitstel gehad. De wet biedt geen mogelijkheid om van de dwingendrechtelijke termijn zoals omschreven in de wet [1] af te wijken. [2] Het is de eigen verantwoordelijkheid van burgers om toeslagen aan te vragen en op de hoogte te zijn van de voorwaarden en de indieningstermijnen. Er doen zich in geval van eiseres geen bijzondere omstandigheden voor die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Awir [3] kan een aanvraag voor zorgtoeslag tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen, tenzij door de inspecteur van de inkomstenbelasting tot een latere datum uitstel is verleend voor het doen van aangifte inkomstenbelasting.
6. Uit rechtspraak [4] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Awir dwingend is geformuleerd en aan verweerder geen ruimte laat om van de wettelijk vastgestelde aanvraagtermijn af te wijken. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiseres van
5 april 2023 voor zorgtoeslag voor 2020 en 2021 terecht afgewezen. Gelet op het voorgaande had eiseres tot 1 september 2021 de tijd om zorgtoeslag aan te vragen voor 2020 en tot 1 september 2022 voor zorgtoeslag voor 2021. Niet is gebleken dat aan eiseres uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting, zodat geen sprake was van eventuele verlenging van genoemde termijnen. Door haar aanvraag pas op 5 april 2023 te doen, heeft eiseres de aanvraag te laat ingediend. Van deze termijn kan gelet op vaste rechtspraak (zoals hiervoor opgenomen) niet worden afgeweken. De reden voor de uiterste aanvraagdatum is dat toeslagen bedoeld zijn als bijdrage in actuele kosten. Het is dus niet de bedoeling die voor een lange tijd geleden aan te vragen. De verantwoordelijkheid voor het aanvragen van die actuele vergoeding ligt bij de persoon die in aanmerking wil komen voor die toeslag. Hoewel eiseres geen toeslag kan aanvragen voor een periode die te ver in het verleden ligt, heeft eiseres wel een toeslag aan kunnen vragen voor het jaar 2022. Daarmee heeft eiseres dus wel een bijdrage in de actuele kosten kunnen ontvangen.
8. Het betoog van eiseres dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet. Verweerder heeft het besluit genomen op basis van de regels die op het moment van het besluit golden. Deze regels waren op dat moment ook bekend en voor iedereen in te zien. [5] Dat eiseres als leek van deze regels niet goed op de hoogte was, maakt niet dat voor haar een uitzondering op deze regels moet worden gemaakt. Dat zou niet eerlijk zijn ten opzichte van andere mensen op wie deze regels ook van toepassing zijn.
9. Voor zover eiseres bedoelt te betogen dat zij het niet eens is met het wettelijke systeem, omdat het niet eerlijk is dat zij door onwetendheid haar rechten heeft verspeeld, overweegt de rechtbank als volgt. De Awir is een wet in formele zin. Volgens vaste rechtspraak [6] houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet het verbod in om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Verder brengt dit mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit neemt echter niet weg dat, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn meegenomen in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval als niet meegenomen omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in geval van eiseres op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn meegenomen in de afweging van de wetgever. Zoals in de uitspraak van 16 augustus 2023 [7] uiteen is gezet, is de essentie van een dwingend geformuleerde termijnbepaling dat degenen die niet of niet tijdig hun aanvraag indienen hun rechten verspelen, ook als zij daardoor financieel of anders worden gedupeerd. Die essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat hij de gevolgen van de toepassing van een dergelijke termijnbepaling heeft bedoeld en voorzien. Dit wordt ook bevestigd door de wetsgeschiedenis, die duidt op een bewuste keuze van de wetgever voor een harde grens. De aanvraagtermijn is een dwingende bepaling waardoor verweerder geen ruimte heeft om persoonlijke omstandigheden mee te wegen. Deze beroepsgrond van eiseres leidt dus niet tot het daarmee door haar beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage:
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 13b. Belangenafweging en evenredigheidsbeginsel
1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.
(…)
Artikel 15. Aanvraag tegemoetkoming
1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.
(…)
Artikel 47
1. Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels te geven om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen.
2. Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, of bij de toepassing van artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.
(…)
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Voetnoten

1.Artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
3.Zie bijlage.
4.Zie de uitspraak van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3125.
5.Bijvoorbeeld op https://wetten.overheid.nl.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.