ECLI:NL:RBLIM:2024:5928

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
11171444 CV EXPL 24-3162
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van ernstig vervuilde huurwoning na tekortkomingen huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 2 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Wonen Zuid (SWZ) en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. SWZ vorderde ontruiming van de woning van [gedaagde] vanwege ernstige vervuiling en het niet nakomen van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De huurovereenkomst was aangegaan op 5 maart 2020, en er was een huurachterstand ontstaan. Ondanks begeleiding en een 'Housing Plus Traject' was [gedaagde] niet in staat om de vervuiling aan te pakken. Tijdens een huisbezoek op 22 mei 2024 werd geconstateerd dat de woning in zeer slechte staat verkeerde, met een sterke geur van bedorven voedsel en veel vuilnis. [gedaagde] gedroeg zich bedreigend tegenover de medewerkers van SWZ.

De kantonrechter oordeelde dat de aanhoudende vervuiling en de bedreigende houding van [gedaagde] tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst vormden. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar gaf [gedaagde] een termijn van vier weken om de woning te verlaten. De vordering tot betaling van huur werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat [gedaagde] in gebreke was gebleven met de huurbetalingen. SWZ werd in het gelijk gesteld en [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11171444 \ CV EXPL 24-3162
Vonnis in kort geding van 2 september 2024
in de zaak van
STICHTING WONEN ZUID,
te Roermond,
eisende partij,
hierna te noemen: SWZ,
gemachtigde: mr. P.J.W.M. Theunissen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 19 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
SWZ verhuurt op basis van een schriftelijke huurovereenkomst aan [gedaagde] met ingang van 5 maart 2020 de woning aan de [adres] te [woonplaats] . De huurprijs bedraagt momenteel € 456,16 per maand.
2.2.
De huurovereenkomst was aanvankelijk niet alleen met [gedaagde] , maar ook met zijn (toenmalige) partner [naam partner] aangegaan. Beiden woonden daarvóór in een beschermde woonvorm. Omdat zij zelfstandig wensten te wonen, hebben zij een
“Housing Traject” doorlopen, waarna zij in aanmerking zijn gekomen voor de huur aan de [adres] te [woonplaats] .
2.3.
Het vermogen van [naam partner] heeft sinds 17 juni 2019 onder bewind gestaan. Bij beschikking van 21 april 2021 is dit bewind opgeheven met ingang van 1 mei 2021.
2.4.
In 2022 is een huurachterstand ontstaan. SWZ heeft toen tijdens een naar aanleiding van die huurachterstand afgelegd huisbezoek geconstateerd dat de woning ernstig vervuild was. [naam partner] heeft toen verklaard dat het zelfstandig wonen niet lukte en dat zij voornemens was terug te keren naar een beschermde woonvorm. [gedaagde] heeft echter verklaard zelfstandig te willen blijven wonen.
2.5.
Op 15 december 2022 is het zogenoemde “Housing Plus Traject” gestart. Gedurende dit traject is de huurachterstand opgelost. Tijdens dit traject bleek dat het [gedaagde] (ondanks begeleiding van zorg- en welzijnsorganisatie Standby) niet lukte om de vervuilde woning op te ruimen. [gedaagde] heeft tijdens dit traject meermaals gezegd dat hij zelf het probleem op dit punt niet inziet. Housing Plus heeft daarom het traject beëindigd op
19 december 2023. Zij heeft dit aan [gedaagde] medegedeeld bij brief van 9 januari 2024.
2.6.
Op 30 januari 2024 heeft SWZ opnieuw een huisbezoek afgelegd. [naam partner] heeft toen gezegd dat zij inmiddels elders verbleef. SWZ heeft haar daarbij geadviseerd de huurovereenkomst op te zeggen. [naam partner] heeft daarna de huurovereenkomst opgezegd bij brief van 19 februari 2024.
2.7.
Verder is bij voornoemd huisbezoek van 30 januari 2024 besproken dat voortzetting van de huurovereenkomst met [gedaagde] niet wenselijk was vanwege de ernstig vervuilde woning. [gedaagde] heeft daarbij verklaard dat de vervuiling aan [naam partner] te wijten was en dat hij ervoor kon zorgen dat de woning er weer opgeruimd uit zou zien. SWZ heeft daarin aanleiding gezien om [gedaagde] een nieuwe kans te geven. In dat kader hebben [gedaagde] en SWZ een “allonge huurovereenkomst laatste kans/gedragsaanwijzing” gesloten die door [gedaagde] is ondertekend op 28 februari 2024.
2.8.
In de allonge is bepaald dat iedere drie maanden een evaluatie van de situatie zal plaatsvinden.
2.9.
De eerste evaluatie vond plaats op 22 mei 2024. Op die datum is een huisbezoek afgelegd door SWZ. Tijdens dat huisbezoek is gebleken dat de woning nog steeds zeer vervuild was. [gedaagde] was tijdens dit huisbezoek geagiteerd en hij straalde een dreigende houding uit. Op enig moment smeet hij twee keer zeer hard de keukendeur dicht en heeft hij met luide stem en dreigende toon de beide werknemers van SWZ aangezegd de woning te verlaten terwijl hij in de gang stond en de weg naar buiten versperde.
2.10.
Bij brief van 28 mei 2024 heeft SWZ [gedaagde] medegedeeld dat zij zijn gedrag niet langer accepteert en dat hij tot en met 3 juni 2024 de gelegenheid krijgt de huurovereenkomst op te zeggen met als einddatum 31 juli 2024. Als [gedaagde] dit niet doet, zo heeft SWZ aangekondigd, zal zij een “ontbindingsprocedure” starten.
2.11.
[gedaagde] heeft de huurovereenkomst met SWZ niet opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
SWZ vordert:
[gedaagde] te veroordelen het gehuurde te ontruimen en te verlaten binnen veertien dagen na betekening van het vonnis,
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de huur met ingang van 1 juli 2024 tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente,
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en tot betaling van de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat SWZ sinds 2022 [gedaagde] meermaals de gelegenheid gegeven heeft om de vervuiling in zijn woning te verhelpen. [gedaagde] is daarbij ook begeleiding aangeboden via Housing. Desondanks is de door [gedaagde] gehuurde woning nog steeds ernstig vervuild. Bij het laatste huisbezoek op 22 mei 2024 werd door de werknemers van SWZ geconstateerd dat de woning sterk naar bedorven voedsel rook, dat er ontelbare fruitvliegen waren en dat communiceren door de hoeveelheid vliegen zelfs moeilijk was. Ook hebben zij toen vastgesteld dat in de woonkamer circa twintig vuilniszakken met huisvuil stonden en dat de keuken niet als zodanig te gebruiken was door de aldaar aanwezige dozen, vuilniszakken, vuile vaat en etensresten. Verder hebben deze werknemers gerapporteerd dat de andere ruimtes in de woning ook vervuild waren. Deze constateringen heeft SWZ verder onderbouwd met diverse foto’s. [gedaagde] heeft ter zitting de door SWZ geschetste toestand in de woning niet betwist en dat staat daarmee vast.
4.3.
Ook staat als onbetwist vast dat [gedaagde] zich tijdens het huisbezoek op 22 mei 2024 bedreigend heeft opgesteld jegens de werknemers van SWZ.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de aanhoudende vervuiling van de woning en de bedreigende opstelling van [gedaagde] tijdens het huisbezoek zijn aan te merken als tekortkomingen in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenis om zich als goed huurder te gedragen. Die tekortkomingen zullen in een (eventueel nog te voeren) bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. Vooruitlopend daarop is de door SWZ gevorderde ontruiming van de woning toewijsbaar. Het spoedeisend belang bij de ontruiming staat daarbij in voldoende mate vast, gelet op de ernst van de vervuiling van de woning en het feit dat [gedaagde] ondanks aangeboden begeleiding hier geen verandering in weet te brengen en zelfs intimiderend reageert als hij daarop aangesproken wordt.
4.5.
[gedaagde] heeft ter zitting betoogd dat hij zich niet verzet tegen de gevorderde ontruiming, maar dat hij wel enige tijd respijt wil om een andere woonruimte te vinden. SWZ heeft in reactie daarop nog aangevoerd dat [gedaagde] geen verhuurdersverklaring zal krijgen en dat hij zonder begeleiding van (bijvoorbeeld) maatschappelijk werk moeilijk een andere woning zal kunnen vinden. De kantonrechter ziet in dit alles aanleiding om [gedaagde] een (iets) langere termijn dan gebruikelijk te gunnen en zal [gedaagde] daarom veroordelen de woning te ontruimen en te verlaten binnen vier weken na betekening van dit vonnis.
4.6.
De gevorderde veroordeling om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de huur met ingang van 1 juli 2024 (te vermeerderen met de wettelijke rente) zal worden afgewezen. De verplichting tot betaling van de huur vloeit voort uit de huurovereenkomst. Nergens blijkt uit dat [gedaagde] (na 2022) nog is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting tot betaling van de huur. Ter zitting is ook niet gesteld door SWZ dat Caen met ingang van
1 juli 2024 de huur niet betaald heeft of dat [gedaagde] heeft gedreigd/aangekondigd de huur niet meer te zullen betalen. Gelet op dit alles is er onvoldoende belang om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de huur.
4.7.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van SWZ worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 138,41
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde
€ 814,00
Totaal: € 1.082,41
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen op de wijze zoals vermeld in de beslissing.
4.9.
In dit vonnis wordt geen aparte beslissing genomen over de gevorderde nakosten. Een kostenveroordeling levert immers ook een executoriale titel op voor de nakosten. De kantonrechter verwijst in dat verband naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis het pand aan [adres] te [woonplaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van SWZ zijn, en de sleutels af te geven aan SWZ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.082,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze proceskosten niet binnen veertien dagen na vandaag zijn betaald,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024.
RW