ECLI:NL:RBLIM:2024:6445

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
10860157 \ CV EXPL 24-5
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaand bedrag uit zorgovereenkomst met betrekking tot betalingsregeling en incassokosten

In deze zaak vordert CZ Zorgverzekeringen N.V. betaling van een openstaand bedrag van € 334,57 van de gedaagde, die een zorgovereenkomst met CZ heeft gesloten. De gedaagde heeft een betalingsregeling getroffen, maar heeft deze niet nageleefd. CZ heeft de gedaagde op 14 april 2023 gewezen op de niet-betaalde derde termijn van de betalingsregeling en heeft vervolgens op 20 april 2023 de betalingsregeling beëindigd omdat er nieuwe rekeningen niet waren voldaan. De gedaagde heeft betoogd dat zij de betalingsregeling wel is nagekomen en dat CZ in schuldeisersverzuim verkeert. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er nog een bedrag van € 284,99 openstaat en dat CZ recht heeft op betaling van dit bedrag, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 42,75. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van CZ vergoeden. Het vonnis is uitgesproken op 18 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10860157 \ CV EXPL 24-5
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: CZ,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.R.S. Franssen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating producties van CZ.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met CZ een zorgovereenkomst gesloten.
2.2.
Bij brief van 2 november 2022 heeft CZ een bedrag van € 304,99 bij [gedaagde] in rekening gebracht als eigen bijdrage voor op 12 oktober 2022 verleende medische zorg.
2.3.
[gedaagde] heeft op 2 november 2022 een bedrag van € 456,09 aan CZ overgemaakt, maar dit bedrag is door CZ enkele dagen later teruggestort op de rekening van [gedaagde] .
2.4.
Bij brief van 17 januari 2023 heeft CZ de met een dochter van [gedaagde] overeengekomen betalingsregeling bevestigd, bestaande uit betaling van drie termijnen van elk € 10,00 en een vierde termijn van € 274,99. Deze betalingen zijn opgenomen in een aflossingsschema. Verder zijn in deze brief de voorwaarden voor de betalingsregeling opgenomen, waaronder de volgende voorwaarden:
“ (…) Wanneer u van de voorwaarden afwijkt, komt de betalingsregeling te vervallen. (…):
- u betaalt het bedrag in termijnen, zoals aangegeven in bijgevoegd overzicht en aflossingsschema;
- (…)
- u betaalt naast de termijnen van de betalingsregeling ook vóór de uiterste betaaldatum de maandpremie en overige rekeningen.”
2.5.
[gedaagde] heeft twee termijnen van elk € 10,00 voldaan.
2.6.
Op 14 april 2023 heeft CZ [gedaagde] gewezen op de nog niet betaalde derde termijn van € 10,00 en haar nog een betalingstermijn gegeven tot 28 april 2023.
2.7.
CZ heeft [gedaagde] bij brief van 20 april 2023 laten weten dat de betalingsregeling is komen te vervallen omdat er nieuwe rekeningen naast de betalingsregeling niet zijn betaald. Het nog resterende bedrag waarvoor de betalingsregeling was getroffen, bedroeg op dat moment € 284,99.
2.8.
CZ heeft op 11 oktober 2023 aan [gedaagde] een sommatiebrief gezonden waarin de buitengerechtelijke incassokosten zijn aangekondigd.
2.9.
CZ is niet bereid akkoord te gaan met een nieuwe betalingsregeling.
2.10.
[gedaagde] blijft in gebreke met volledige betaling van het openstaande bedrag.

3.Het geschil

3.1.
CZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 334,57, bestaande uit € 284,99 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2023, € 6,83 aan reeds verschuldigde wettelijke rente tot 18 december 2023, € 42,75 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
CZ legt aan haar vordering ten grondslag dat de betalingsregeling van 17 januari 2023 niet werd nagekomen doordat de derde termijn van € 10,00 niet tijdig aan CZ is betaald. Verder voert CZ aan dat [gedaagde] naliet nieuwe rekeningen te voldoen. CZ stelt dat daardoor niet voldaan is aan de voorwaarden van de betalingsregeling, dat deze regeling is komen te vervallen en dat de openstaande hoofdsom van € 284,99 volledig opeisbaar is.
3.3.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn volgens CZ verschuldigd nu [gedaagde] niet meer heeft gereageerd op de aanmaning van 11 oktober 2023.
3.4.
[gedaagde] stelt dat de betalingsregeling werd nagekomen en dat er geen sprake was van enig verzuim van de betalingsregeling. [gedaagde] voert primair aan dat CZ haar geen mogelijkheid gaf om de betalingsregeling na te komen zodat CZ in schuldeisersverzuim verkeert, subsidiair dat sprake is van misbruik van recht nu CZ de procedure enkel gestart zou zijn om [gedaagde] te schaden en meer subsidiair doet [gedaagde] een beroep op eigen schuld van CZ nu CZ zonder tegenbericht aan [gedaagde] het bedrag van € 456,09 heeft teruggeboekt en [gedaagde] niet meer in staat stelt om de betalingsregeling alsnog na te komen.
3.5.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van CZ, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van CZ, met veroordeling van CZ in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft de door CZ overlegde betalingsregeling en voorwaarden uit productie 1 niet betwist. Bij de beoordeling van dit geschil wordt deze regeling als vaststaand aangenomen.
4.2.
Niet in geschil is dat er nog een bedrag aan hoofdsom openstaat van € 284,99. [gedaagde] stelt echter dat van haar geen betaling hiervan kan worden verlangd omdat sprake zou zijn van (primair) schuldeisersverzuim en (subsidiar) misbruik van recht van de zijde van CZ. Ook voert zij (meer subsidiair) aan dat sprake is van eigen schuld van CZ.
4.3.
Op grond van artikel 6:58 BW komt de schuldeiser (in dit geval CZ) in verzuim, wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van verhindering hem niet kan worden toegerekend. Schuldeisersverzuim veronderstelt dat de schuldenaar zijn verbintenis niet kan nakomen uitsluitend doordat een beletsel van de kant van de schuldeiser bestaat (ECLI:NL:HR:2008:BB8648). Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van schuldeisersverzuim geldt als uitgangspunt dat het aan [gedaagde] is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de nakoming van haar verbintenis verhinderd werd doordat CZ de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van de zijde van CZ opkomt.
4.4.
[gedaagde] stelt dat zij haar betalingsverplichtingen uit de op 17 januari 2023 overeengekomen betalingsregeling is nagekomen, zodat er geen reden voor CZ was om deze regeling te beëindigen. Op het aflossingsschema van de betalingsregeling die als productie 1 door CZ is overlegd, blijkt dat de derde termijn van € 10,00 uiterlijk op 5 april 2023 door [gedaagde] moest zijn voldaan. Deze betaling is niet terug te vinden op de door [gedaagde] als productie 2 overlegde bankafschriften. [gedaagde] heeft ook niet op andere wijze aangetoond dat deze derde termijn wel volledig en tijdig door haar aan CZ is voldaan. Daarmee staat vast dat CZ op 14 april 2023 [gedaagde] terecht een herinneringsbrief (zie productie 3 van CZ) heeft gestuurd aangaande de nog niet betaalde derde termijnbetaling.
4.5.
Vervolgens heeft CZ bij brief van 20 april 2023 (zie productie 3 van CZ) de betalingsregeling beëindigd omdat er een nieuwe achterstand is ontstaan. [gedaagde] heeft het bestaan van deze nieuwe achterstand niet betwist. Nu het tijdig betalen van nieuwe rekeningen een van de voorwaarden was van de betalingsregeling en [gedaagde] deze voorwaarde niet is nagekomen, mocht CZ de betalingsregeling beëindigen, ook nu de gegeven betalingstermijn voor betaling van de derde termijn uit de brief van 14 april 2023 nog niet was verstreken.
4.6.
Waar [gedaagde] stelt dat CZ haar tegenwerkte om de achterstanden in te lopen, kan de kantonrechter [gedaagde] niet volgen. [gedaagde] had immers niet de medewerking van CZ nodig om de achterstand (of een deel daarvan) te voldoen. Voor het overmaken van een bedrag aan CZ is [gedaagde] niet afhankelijk van een noodzakelijke handeling van CZ. [gedaagde] heeft CZ weliswaar om een betalingsregeling verzocht, maar CZ is niet verplicht om met een dergelijk verzoek in te stemmen. Bovendien heeft [gedaagde] pas na de dagvaarding bij de brief van 21 december 2023 (zie productie 4 van [gedaagde] ) een concreet betalingsvoorstel aan CZ gedaan, welk voorstel CZ mag passeren.
4.7.
Gelet op het voorgaande is het bestaan van schuldeisersverzuim niet vast komen te staan en wordt het beroep hierop verworpen.
4.8.
Als subsidiaire grond beroept [gedaagde] zich op misbruik van recht omdat CZ niet zou toewerken naar een oplossing voor het betalen van de achterstand. CZ zou [gedaagde] in een procedure hebben betrokken enkel met het doel om haar te schaden. Hierover overweegt de kantonrechter als volgt.
4.9.
De op 17 januari 2023 tussen partijen gesloten betalingsregeling werd door [gedaagde] niet nagekomen. CZ is dan niet verplicht om alsnog een nieuwe betalingsregeling overeen te komen. Bovendien heeft CZ tot 18 december 2023 gewacht met het initiëren van een procedure waarbij aan [gedaagde] alle gelegenheid is gegeven om alsnog het openstaande bedrag te voldoen. Het staat CZ vrij om een vordering in rechte af te dwingen als niet betaald wordt. Niet vast is komen te staan dat CZ een procedure is gestart enkel om [gedaagde] te schaden. Het beroep op misbruik van recht wordt afgewezen.
4.10.
Als meer subsidiaire grond beroept [gedaagde] zich op eigen schuld van CZ. Daartoe voert zij aan dat CZ zonder bericht aan [gedaagde] de betaling van € 456,09 heeft teruggeboekt en dat zij [gedaagde] niet meer in staat stelt om de betalingsregeling na te komen. De kantonrechter begrijpt uit dit verweer dat [gedaagde] een beroep doet op eigen schuld uit artikel 6:101 BW. De uit dit artikel voortvloeiende schadebeperkingsplicht is echter alleen van toepassing op vorderingen tot schadevergoeding en niet op vorderingen tot nakoming. Nu CZ een vordering heeft ingesteld tot nakoming van de overeenkomst, en geen schadevergoeding heeft gevorderd, zal het beroep op eigen schuld worden afgewezen.
4.11.
Dat betekent dat [gedaagde] gehouden is het openstaande bedrag van € 284,99 aan CZ te voldoen. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de door [gedaagde] gestelde financiële omstandigheden, hoe vervelend ook, niet afdoen aan haar betalingsverplichtingen jegens CZ.
Dit deel van de vordering van CZ wordt daarom toegewezen.
4.12.
De gevorderde rente over de hoofdsom kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, zijnde 18 december 2023, nu CZ enkel heeft gesteld dat [gedaagde] in verzuim is, maar niet per wanneer.
4.13.
CZ vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. CZ heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en gelet daarop is € 42,75 toewijsbaar.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
284,99
- buitengerechtelijke incassokosten
42,75
+
totaal
327,74
4.15.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van CZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,86
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
164,00
(2 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
464,86

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ te betalen een bedrag van € 327,74, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 284,99, met ingang van 18 december 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 464,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.
VC