ECLI:NL:RBLIM:2024:6926

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 22/2018
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde last onder dwangsom wegens overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, wordt het beroep van eiseres tegen een opgelegde last onder dwangsom behandeld. Eiseres, een onderneming die hondenvoer produceert, heeft een last onder dwangsom ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen wegens overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelt dat de verweerder bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat in het bestreden besluit de belangen van eiseres onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Dit betekent dat de last onder dwangsom blijft bestaan, maar dat de rechtbank de motivering van de belangenafweging als onvoldoende heeft beoordeeld. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De uitspraak is gedaan op 4 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , wonende te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. O.V. Wilkens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door verweerder opgelegde last onder dwangsom en het daaropvolgende invorderingsbesluit.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , vennoten van eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder. De derde-partij en haar gemachtigde zijn – na voorafgaand bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
3. Eiseres is een onderneming die hondenvoer produceert. Zij is gevestigd aan de [adres 1] te [plaats 1] . [derde-partij] ( [derde-partij] ) woont op korte afstand van de onderneming aan de [adres 2] te [plaats 2] . [derde-partij] heeft op 27 oktober 2021 een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder vanwege de ondervonden geuroverlast en geluidhinder van eiseres.
Hoe is het bestreden besluit tot stand gekomen?
4. Na het door [derde-partij] ingediende handhavingsverzoek, hebben medewerkers van verweerder verschillende controles verricht bij eiseres.
4.1.
Op 10 november 2021, verzonden 11 november 2021, heeft verweerder een voornemen uitgebracht tot het opleggen van een last onder dwangsom. Eiseres heeft hiertegen een zienswijze ingediend.
4.2.
Bij besluit van 16 december 2021 (het primaire besluit), verzonden 23 december 2021, heeft verweerder een definitieve last onder dwangsom opgelegd. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
4.3.
Verweerder heeft bij besluit van 25 juli 2022 (het bestreden besluit) beslist op het bezwaarschrift van eiseres en het bezwaar ongegrond verklaard.
4.4.
Op 20 juli 2023 heeft verweerder een invorderingsbesluit genomen, omdat hij van mening is dat eiseres de opgelegde dwangsom heeft verbeurd. Het tegen het bestreden besluit gerichte beroep is op grond van artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het op 20 juli 2023 door verweerder genomen invorderingsbesluit.
Wat beoordeelt de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden is overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom en het daaropvolgende invorderingsbesluit. De rechtbank zal daarbij ingaan op de last onder dwangsom zelf, de overtredingen, de belangenafweging en het invorderingsbesluit. De hoogte van de dwangsom is door eiseres niet betwist en hoeft daarom in deze uitspraak niet nader te worden besproken.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, maar zal tevens zelf in de zaak voorzien door de rechtsgevolgen van de last onder dwangsom in stand te laten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
De relevante wet- en regelgeving is als bijlage gevoegd bij deze uitspraak.
De last onder dwangsom
6. Zoals hiervoor al overwogen heeft verweerder verschillende controles laten verrichten bij eiseres. Daarbij zijn de volgende overtredingen geconstateerd:
1. Op het binnenterrein van eiseres zijn een drietal bouwwerken geplaatst: een diepvriescontainer voor de opslag van hondenvoer, een betonnen biologische luchtzuiveringsinstallatie (bio-filter) en een metalen box voor privé-opslag. Voor het plaatsen van deze bouwwerken is geen omgevingsvergunning verleend, waardoor er sprake is van strijd met artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verder is er sprake van strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo omdat het verboden is deze drie bouwwerken, die gebouwd zijn zonder omgevingsvergunning, in stand te laten.
2. Het gebruik van deze drie bouwwerken alsmede het gebruik van het binnenterrein voor de opslag van boxen en materialen en de stalling van motorvoertuigen (een vorkheftruck en een vrachtwagen) is in strijd met de beheersverordening “Kernen” [1] (de beheersverordening) en daarmee met artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo.
6.1.
Verweerder heeft eiseres gelast de hiervoor vermelde strijdigheden met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo en artikel 2.3a van de Wabo binnen acht weken, na verzending van de last, te beëindigen en beëindigd te houden.
6.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de last niet langer ziet op de metalen box, omdat deze als privé-opslag wordt gebruikt door een bewoner van de voormalige bedrijfswoning en daarom kan worden aangemerkt als vergunningvrij. Dit onderdeel van de besluitvorming hoeft daarom in deze uitspraak niet nader te worden besproken.
Zijn er overtredingen?
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen overtredingen zijn. Zij beroept zich daarbij op het overgangsrecht. Ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening waren de diepvriescontainer en het bio-filter al aanwezig en in gebruik. De bio-filter is sinds 2009 bekend bij verweerder en opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Het bestaan en het gebruik van deze filter is daarom beschermd door het overgangsrecht. Subsidiair brengt eiseres naar voren dat zij bereid is voor het bio-filter een omgevingsvergunning aan te vragen, hoewel dit volgens haar niet nodig is omdat het een verplaatsbaar object is. Ook is zij aan het onderzoeken of het bio-filter binnenin de inrichting kan worden geplaatst. Zij heeft de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (Rijksdienst) verzocht om advies uit te brengen over de vraag of het binnenterrein en het bio-filter onder de bescherming van het rijksmonument vallen. Naar de mening van eiseres had verweerder zelf de Rijksdienst om advies moeten vragen. Omdat hij dit niet heeft gedaan, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
7.1.
Verder is eiseres van mening dat ook de gestalde vrachtwagen en vorkheftruck en de opslag van boxen en materialen op het binnenterrein al aanwezig en in gebruik waren ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening waardoor ook deze naar haar mening onder het overgangsrecht vallen. Het bestaan en gebruik van deze zaken is sinds 2009 nadrukkelijk bekend bij verweerder en opgenomen in het Activiteitenbesluit. Eiseres betwist dat er sprake is van strijd met artikel 42.1 en artikel 26.4.1 onder c, van de beheersverordening.
De bouwwerken: diepvriescontainer en bio-filter
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de hiervoor genoemde diepvriescontainer en de bio-filter zich op het binnenterrein van de inrichting bevonden ten tijde van de peildatum, te weten 27 februari 2014, van de hiervoor genoemde beheersverordening. [2] Op het binnenterrein van het bedrijf rust op grond van de beheersverordening de bestemming “Wonen” en hierop mogen op grond van artikel 26.2.1 van de Planregels alleen vrijstaande, geschakelde, aaneengesloten woningen, meergezinswoningen/gestapelde woningen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Een diepvriescontainer en een bio-filter kunnen hieronder niet worden geschaard en zijn daarom in strijd met de beheersverordening.
8.1.
Eiseres doet een beroep op het overgangsrecht op grond waarvan alsnog geen sprake zou zijn van een overtreding. De rechtbank overweegt dat de enkele aanwezigheid van deze bouwwerken ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening niet zonder meer maakt dat een geslaagd beroep kan worden gedaan op het overgangsrecht. In artikel 46, derde lid, van de Planregels van de beheersverordening is namelijk opgenomen dat het overgangsrecht voor bouwen niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestonden ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of die verordening. Onbestreden is dat voor het bio-filter geen omgevingsvergunning is verleend. Ook onder de vorige beheersverordening “Meerssen, Rothem en Weert”, die is vastgesteld op 29 mei 2013 en het daarvoor geldende bestemmingsplan “Meerssen, Rothem en Weert”, dat is vastgesteld op 16 oktober 2003, was een bio-filter niet toegestaan. Gelet hierop kan het beroep van eiseres op het overgangsrecht voor bouwen niet slagen.
8.2.
Daar komt bij dat een geslaagd beroep op het overgangsrecht voor een bouwwerk geen bouwvergunning vervangende titel oplevert en het bouwwerk daardoor evenmin op een andere wijze gelegaliseerd wordt. [3] Verweerder heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat er sprake is van strijd met artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Het betoog van eiseres dat verweerder bekend is met de bouwwerken en dat deze ook gemeld zijn in het kader van het Activiteitenbesluit leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit niet weg neemt dat de bouwwerken zijn opgericht in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo.
8.3.
Ook het subsidiaire betoog van eiseres dat het bio-filter verplaatsbaar is en daarom niet vergunningplichtig zou zijn, kan, zonder nadere onderbouwing, niet worden gevolgd. Verplaatsbaarheid op zichzelf maakt immers niet dat geen sprake meer is van een bouwwerk.
8.4.
Dat, zoals eiseres stelt, verweerder advies had moeten inwinnen bij de Rijksdienst met betrekking tot de vraag of het binnenterrein en het bio-filter onder de bescherming van het rijksmonument vallen, volgt de rechtbank evenmin. Verweerder heeft daarbij terecht verwezen naar het Rijksmonumentenregister waaruit volgt dat het binnenterrein en (dus ook) het bio-filter niet worden genoemd in de omschrijving van het pand aan de [adres 1] te [plaats 1] . [4] Verweerder had daarom geen aanleiding hoeven zien om advies in te winnen bij de Rijksdienst.
Het gebruik van de bouwwerken en de gronden
9. Uit vaste jurisprudentie [5] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan, aannemelijk moet maken dat het met dat plan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet. Dat het strijdige gebruik plaatsvond op de peildatum 27 februari 2014 heeft eiseres niet onderbouwd. Stel dat hier wel vanuit zou worden gegaan, dan is de rechtbank niettemin met verweerder van oordeel dat het beroep op gebruiksovergangsrecht niet kan slagen. De rechtbank licht dit hieronder nader toe.
10. Uit de beheersverordening volgt dat op het binnenterrein de bestemming “Wonen” rust. Op grond van artikel 42.1 van de Planregels is het – samengevat weergegeven – verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. In artikel 26.4.1 van de Planregels is opgenomen dat het in ieder geval in strijd is met de beheersverordening om de gronden te gebruiken voor parkeervoorzieningen voor derden en anders dan voor tuin/erf, parkeer- en/of groenvoorzieningen en opslagdoeleinden anders dan voor normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Het gebruik van een bio-filter en het gebruik van de gronden voor de opslag van materialen en de stalling van een vrachtwagen en vorkheftruck valt daar niet onder. Verweerder heeft dit terecht aangemerkt als gebruik voor bedrijfsmatige doeleinden en dat is in strijd met de beheersverordening. Uit artikel 46.2, eerste lid, van de Planregels volgt echter dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Dit geldt, op grond van het vierde lid, niet voor het gebruik dat al in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, inclusief de overgangsbepalingen van dat plan of die verordening. De situatie dat al sprake was van strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan en beheersverordening, doet zich hier voor. Ook onder de vorige beheersverordening “Meerssen, Rothem en Weert” en het daarvoor geldende bestemmingsplan “Meerssen, Rothem en Weert”, gold voor het binnenterrein respectievelijk de bestemming “Wonen” en “Woondoeleinden I” en was het gebruik van een bio-filter en de opslag van spullen en materialen en de stalling van een vrachtwagen en vorkheftruck voor bedrijfsmatige doeleinden, op het binnenterrein niet toegestaan. Alleen al hierom heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat een beroep op het gebruiksovergangsrecht niet kan slagen.
10.1.
Aanvullend heeft verweerder nog in aanmerking kunnen nemen – onder verwijzing naar de luchtfoto’s die onderdeel uitmaken van het procesdossier – dat het strijdig gebruik is toegenomen. Ook dit is niet toegestaan op grond van artikel 46.2, tweede lid, van de Planregels waarin is opgenomen dat het verboden is het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Bij toegenomen strijdig gebruik, zoals hier het geval is, is namelijk sprake van een verandering en door deze verandering wordt de afwijking van de beheersverordening niet verkleind.
10.2.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het bio-filter en het gebruik van de gronden voor de opslag van materialen en de stalling van een vrachtwagen en vorkheftruck in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het betoog van eiseres dat verweerder bekend is met het gebruik van het bio-filter en de overige zaken die zich op het binnenterrein bevinden en dat dit ook gemeld is in het kader van het Activiteitenbesluit, neemt (ook hier) niet weg dat er sprake is van strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
Kan eiseres als overtreder worden aangemerkt?
11. Op grond van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb moet onder overtreder worden verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Bij het opleggen van een last onder dwangsom geldt de voorwaarde dat een overtreder het in zijn macht heeft om de last uit te voeren of na te komen. Als hieraan niet is voldaan, kan er geen last onder dwangsom worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres ten aanzien van de hiervoor genoemde overtredingen worden aangemerkt als overtreder. Zij is namelijk de huurster van het bedrijfspand en de bouwwerken en de aangetroffen zaken op het binnenterrein van het bedrijfspand zijn haar eigendom. Zij heeft het daarom in haar macht om de geconstateerde overtredingen te beëindigen en beëindigd te houden.
Was verweerder bevoegd om handhavend op te treden?
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van artikel 125 van de Gemeentewet in verbinding met artikel 5:21 van de Awb bevoegd is om een last onder bestuursdwang toe te passen. Op grond van artikel 5:32 van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan een last onder dwangsom opleggen. Deze laatste situatie is in deze zaak van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank is in het primaire besluit voldoende duidelijk en concreet omschreven op welke overtredingen de last betrekking heeft en welke wetsartikelen zijn geschonden. Ook was voor eiseres duidelijk op welke wijze en binnen welke termijn (de begunstigingstermijn) zij de geconstateerde overtredingen kon beëindigen. Deze begunstigingstermijn is inmiddels verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder daarom bevoegd om handhavend op te treden.
Had verweerder van handhaving moeten afzien?
13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het onttrekken van het bio-filter binnen de begunstigingstermijn het einde van de bedrijfsvoering zou betekenen. Verder is eiseres van mening dat haar belangen bij het opleggen van de last onvoldoende zijn meegewogen. In de visie van eiseres is de last in strijd met het evenredigheids- zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
14. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet een bestuursorgaan wanneer sprake is van een overtreding, gelet op het algemeen belang, in beginsel gebruik maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van handhavend optreden worden afgezien. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. [6] Verder moet volgens vaste rechtspraak van de Afdeling voor het aannemen van een concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik ten minste al een begin zijn gemaakt met de voor verlening van een omgevingsvergunning vereiste procedure, hetgeen niet mogelijk is zonder een aanvraag. [7]
14.1.
Zoals hiervoor al overwogen is voor de aanwezigheid van een bio-filter een omgevingsvergunning vereist en is het gebruik van het binnenterrein (ten tijde van de besluitvorming) in strijd met de bepalingen van de beheersverordening. Verweerder heeft eiseres meerdere malen op de mogelijkheid gewezen om een omgevingsvergunning aan te vragen voor het bio-filter. Hiervan heeft eiseres geen gebruik gemaakt. Ook heeft verweerder eiseres bij het bestreden besluit in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken met een rapport van een onafhankelijk adviesbureau aan te tonen of een inpandige plaatsing van het bio-filter tot de mogelijkheden behoort en of er nog andere mogelijke alternatieven zijn. Ook hieraan heeft eiseres geen gevolg gegeven. Onder de gegeven omstandigheden is er geen sprake van een concreet zicht op legalisatie waardoor verweerder niet van handhaving heeft hoeven afzien.
14.1.1.
Na het bestreden besluit, te weten op 21 juli 2023, heeft eiseres verweerder bericht dat zij het bio-filter heeft verwijderd en nu gebruik maakt van een ozon-generator. Nu deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden na het bestreden besluit en de rechtbank het bestreden besluit ex tunc toetst, vormde deze omstandigheid voor verweerder evenmin aanleiding om van handhaving af te zien.
14.2.
Wat de belangenafweging betreft heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar de motivering zoals deze is opgenomen in het verweerschrift van 18 maart 2022 ten overstaan van de commissie voor de bezwaarschriften. In dit verweerschrift is opgenomen dat naast de belangen van eiseres tevens rekening moet worden gehouden met de belangen van direct omwonenden. Nu de direct omwonenden overlast ervaren door het huidige gebruik van het binnenterrein, stelt verweerder zich op het standpunt dat aan de belangen van de direct omwonenden groter gewicht moet worden toegekend dan aan de belangen van eiseres. De rechtbank deelt het standpunt van eiseres dat verweerder bij deze belangenafweging niet dan wel onvoldoende kenbaar heeft betrokken dat het bio-filter volgens eiseres van essentieel belang is voor haar bedrijfsvoering. Het bestreden besluit mist daarom op dit punt een deugdelijke en kenbare motivering. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
14.3.
Op zitting heeft verweerder verwezen naar het verweerschrift van 23 november 2022 waarin de belangen van eiseres en direct omwonenden zijn benoemd en tegen elkaar zijn afgewogen. Aanvullend heeft verweerder nog naar voren gebracht dat er ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom meer verkeersbewegingen waren vanuit het bedrijf waardoor er ook vanuit de buurt meer klachten waren met betrekking tot geur en geluid. Hieruit concludeert de rechtbank dat dit voor verweerder aanleiding heeft gegeven om aan de belangen van direct omwonenden groter gewicht toe te kennen dan aan de (zakelijke) belangen van eiseres. Verder heeft verweerder aangegeven dat door de plaatsing van de ozon-generator het aantal klachten significant is afgenomen. De rechtbank ziet, gelet op die gegeven (aanvullende) motivering van verweerder ter zitting, daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
Het invorderingsbesluit
15. Zoals hiervoor al is overwogen heeft verweerder op 20 juli 2023 een invorderingsbesluit genomen. Eiseres heeft tegen het invorderingsbesluit geen concrete beroepsgronden gericht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het invorderingsbesluit op goede gronden is genomen. Tussen partijen staat overigens ook niet ter discussie dat de dwangsommen zijn verbeurd.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van dat besluit echter in stand. De rechtbank verwijst daarbij naar rechtsoverweging 14.3. Het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom is daarom rechtens juist. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres het griffierecht vergoed en een vergoeding van de proceskosten die zij in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.750,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de behandeling van beroep op de zitting met een waarde van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 juli 2022 en laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres voor de behandeling van het beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S.A.W. Raes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 4 oktober 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 4oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1 Awb
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging, die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32
Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Voor een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.
Indien de last onder dwangsom strekt ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens een regeling die is genoemd in hoofdstuk 2, 3 of 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak of in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht, wordt de last onder dwangsom voor de toepassing van de twee laatstgenoemde regelingen aangemerkt als een besluit, genomen op grond van de eerstbedoelde regeling.
Artikel 5:32a
1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Artikel 5:32b
Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Artikel 5:39
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk (…)
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4. 3 , derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3 .7, vierde lid, tweede volzin, van die wet
(…)
Beheersverordening “Kernen” (2014)
Artikel 26.2.1.
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
geschakelde en aaneengesloten woningen, met dien verstande dat deze uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd;
meergezinswoningen/gestapelde woningen, ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', met dien verstande dat deze uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd;
bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat deze uitsluitend in het bouwvlak en binnen de aanduiding 'bijgebouwen' mogen worden gebouwd;
en de daarbij behorende andere bouwwerken die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
Artikel 26.4.1.
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van parkeervoorzieningen voor derden en het gebruik van de grond anders dan voor:
a. tuin/ erf;
b parkeer- en/of groenvoorzieningen;
c. opslagdoeleinden, anders dan ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van gevaarlijke goederen en stoffen.
Artikel 42.1
Het is verboden de gronden en bouwwerken in deze beheersverordening te gebruiken
en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een
doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
Artikel 46.1
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of die verordening.
Artikel 46.2
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of die verordening.
In afwijking van het vierde lid, is het eerste lid wel van toepassing op het gebruik dat de natuurlijke personen die zijn genoemd in onderstaande tabel, op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening maakten van gronden en/of opstallen gelegen aan de in de tabel opgenomen adressen, met dien verstande dat zodra het betreffende strijdige gebruik duurzaam wordt beëindigd, dit niet meer is toegestaan.

Voetnoten

1.Deze beheersverordening is vastgesteld op 27 februari 2014.
2.Sinds 1 januari 2024 geldt het Omgevingsplan gemeente Meerssen.
3.Zie de uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:251.
4.Zie https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/28454.
5.Zie de uitspraak van 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2759.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1514.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1145.