ECLI:NL:RBLIM:2024:825

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10846411 CV EXPL 23-5616
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medehuurderschap na beëindiging van de samenwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonpunt en twee gedaagden, waaronder een bewindvoerder van een onderbewindgestelde. De eiseres, Woonpunt, vorderde ontruiming van een woning en betaling van proceskosten, stellende dat de huurovereenkomst was geëindigd en de gedaagden niet voldaan hadden aan hun opleveringsplicht. De gedaagden voerden verweer en stelden dat de huurovereenkomst nog steeds van kracht was, ondanks de beëindiging van de affectieve relatie tussen de hoofdhuurder en de onderbewindgestelde.

De rechtbank oordeelde dat een huuropzegging niet automatisch leidt tot de beëindiging van de huurovereenkomst. De kantonrechter stelde vast dat de huurovereenkomst na de opzegging in stand blijft tot de expiratiedatum. Bovendien werd overwogen dat de afwijzing van het verzoek tot medehuurderschap door Woonpunt op onjuiste gronden was gebaseerd. De rechter benadrukte dat, op basis van artikel 7:267 BW, ook na beëindiging van de duurzame gemeenschappelijke huishouding een verzoek tot medehuurderschap kan worden toegewezen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Uiteindelijk werden de vorderingen van Woonpunt afgewezen en werd Woonpunt veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk effect heeft, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10846411 \ CV EXPL 23-5616
Vonnis in kort geding van 22 februari 2024
in de zaak van
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd te Maastricht,
eiseres,
hierna te noemen: Woonpunt,
gemachtigde: mr. M.H. Andreae,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. M.M.F. Starmans,
en
2.
[gedaagde sub 2], in hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van [naam onderbewindgestelde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: mr. B.H.S. Brinkman,
gedaagden,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] , [naam onderbewindgestelde] en [gedaagde sub 2]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 18
- de producties van Woonpunt 19 en 20
- de producties 1 en 2 van [gedaagde sub 1] en [naam onderbewindgestelde] elk
- de pleitnota van [gedaagde sub 1]
- de mondelinge behandeling van 8 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Op 6 april 2009 is tussen Woonpunt als verhuurster en [gedaagde sub 1] als huurster een huurovereenkomst gesloten voor de woning staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , inclusief onroerende aanhorigheden en inclusief het medegebruik van de om het complex eventueel gelegen groenstroken en tuinen die als onroerende aanhorigheid zijn te beschouwen en het medegebruik van eventueel gemeenschappelijke ruimten (verder: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan tegen een maandelijkse huurprijs van
€ 471,56, inclusief € 6,03 aan servicekosten. Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte d.d. 1 januari 2005 en het aan de huurovereenkomst gehechte gedragsconvenant van toepassing.
2.2.
Bij aanvang van de huur heeft [gedaagde sub 1] op het formulier aangifte van adreswijziging aan de gemeente op 6 april 2009 opgegeven dat zij samen met [naam] , geboren op [geboortedatum] 2007, het gehuurde zal gaan bewonen. Enkele maanden later in 2009 is [naam onderbewindgestelde] (de inmiddels ex-partner van [gedaagde sub 1] ) in het gehuurde ingetrokken.
2.3.
Bij beschikking van 12 juni 2023 is een opvolgend bewindvoerder benoemd voor het ingestelde bewind over de goederen van [naam onderbewindgestelde] .
2.4.
Bij e-mail van 5 juli 2023 bericht [gedaagde sub 2] aan Woonpunt:
“Geachte heer, mevrouw,
Mw. [gedaagde sub 1] en dhr [naam onderbewindgestelde] zijn uit elkaar. M. is verhuisd naar een andere woning. Kunt u het huurcontract omzetten op naam van dhr. [naam onderbewindgestelde] ? Meneer blijft nog in de woning.”
2.5.
Op 7 juli 2023 heeft [gedaagde sub 2] door middel van het daartoe strekkende formulier van Woonpunt het medehuurderschap voor [naam onderbewindgestelde] bij Woonpunt aangevraagd.
2.6.
Bij e-mail van 18 juli 2023 bericht Woonpunt aan [gedaagde sub 2] dat zij de aanvraag voor medehuurderschap van [naam onderbewindgestelde] definitief heeft afgewezen.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 september 2023 is het bewind over de goederen van [gedaagde sub 1] opgeheven.
2.8.
Bij brieven van 25 en 29 augustus en 13 september 2023 heeft Woonpunt [gedaagde sub 1] uitgenodigd voor de eindopname van het gehuurde. [gedaagde sub 1] is daarbij niet verschenen.
2.9.
[naam onderbewindgestelde] woont nog in het gehuurde en er is geen sprake van een huurachterstand.
2.10.
[gedaagde sub 1] en [naam onderbewindgestelde] hebben bij dagvaarding van 25 januari 2024 Woonpunt in rechte betrokken voor een vordering tot het bepalen van het medehuurderschap voor [naam onderbewindgestelde] .

3.Het geschil

3.1.
Woonpunt vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot ontruiming van het gehuurde aan de [adres] te [woonplaats] en betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
Woonpunt legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de huurovereenkomst is geëindigd en [gedaagde sub 1] niet aan haar opleveringsplicht van het gehuurde voldoet omdat [gedaagde sub 1] het gehuurde niet leeg en ontruimd en onder afgifte van sleutels aan haar heeft opgeleverd en dat [naam onderbewindgestelde] , die geen huurrechten ten aanzien van het gehuurde heeft en zonder recht of titel in het gehuurde verblijft, weigert om het gehuurde te verlaten.
3.3.
Woonpunt voert daartoe aan dat, nadat [gedaagde sub 1] het gehuurde had betrokken, ook [naam onderbewindgestelde] in het gehuurde is ingetrokken en dat beiden een affectieve relatie met elkaar hebben gehad. Vervolgens heeft [gedaagde sub 1] bij e-mail van 5 juli 2023 de huur opgezegd, is met haar kinderen uit het gehuurde vertrokken en is [naam onderbewindgestelde] in het gehuurde blijven wonen terwijl hij geen huurrechten ten aanzien van het gehuurde heeft. Het verzoek om medehuurderschap van [naam onderbewindgestelde] ontving zij nadat [gedaagde sub 1] de huur had opgezegd en het gehuurde al had verlaten. Dat verzoek was dus te laat gedaan en heeft slechts de strekking om [naam onderbewindgestelde] op korte termijn de status van huurder te verschaffen. Verder is het verzoek niet gezamenlijk tijdens de samenwoning gedaan en was er geen sprake meer van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Nu [gedaagde sub 1] en [naam onderbewindgestelde] niet hebben voldaan aan de vereisten als bepaald in art. 7:267 BW heeft Woonpunt het verzoek tot medehuurderschap op 18 juli 2023 afgewezen. Zij betwist dat buurtcoördinator [naam buurtcoördinator] [naam onderbewindgestelde] heeft toegezegd dat hij na het vertrek door [gedaagde sub 1] in het gehuurde mocht blijven wonen en dat hij gerechtigd is om de huurovereenkomst voort te zetten. Als toegelaten instelling is zij gebonden aan regels voor het financieel passend toewijzen van sociale huurwoningen en op het gehuurde dat een eengezinswoning met drie slaapkamers is kan [naam onderbewindgestelde] als alleenstaande geen aanspraak maken. Daarbij rijst de vraag of [naam onderbewindgestelde] kan voldoen aan de financiële voorwaarden voor het passend toewijzen van de sociale huurwoning en of hij, gelet op zijn medische problemen, (elders) zelfstandig kan wonen. Ook dient zij te waken voor precedentwerking aangezien de schaarse sociale huurwoningen worden verdeeld en toegewezen op basis van de voorschriften van de Woningwet en riskeert zij door de weigering van [naam onderbewindgestelde] om het gehuurde te verlaten een boete van de Autoriteit Woningcorporaties. Een bodemprocedure jegens [naam onderbewindgestelde] met wie zij geen contractuele relatie heeft en die inmiddels al vijf maanden zonder recht of titel in het gehuurde verblijft zal maanden in beslag gaan nemen. Ondanks diverse pogingen, waarbij zij [naam onderbewindgestelde] tegemoet is gekomen met een langere ontruimingstermijn, weigert [naam onderbewindgestelde] het gehuurde te verlaten en maakt hij door zijn handelen inbreuk op haar eigendomsrecht. Zij dient weer over de woning te beschikken en gelet op dat alles prevaleren haar belangen boven het woonbelang van [naam onderbewindgestelde] en dient de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te worden uitgesproken, aldus Woonpunt.
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer en vorderen afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Woonpunt in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is die diep ingrijpt in de belangen van de betreffende bewoner. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en ten tweede de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding.
4.3.
Partijen hebben gedebatteerd over de vraag of de e-mail van [gedaagde sub 2] van 5 juli 2023 wel een opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde sub 1] is. [gedaagde sub 1] stelt dat dat niet het geval is en voert ter mondelinge behandeling aan dat het nooit de bedoeling was om de huurovereenkomst op te zeggen en Woonpunt betoogt het tegendeel alsmede dat de huurovereenkomst, door het vertrek van [gedaagde sub 1] uit de woning, is geëindigd net als de affectieve relatie en samenleving van [gedaagde sub 1] met [naam onderbewindgestelde] .
4.4.
Wat er van dit debat ook zij, een huuropzegging doet een tussen partijen geldende huurovereenkomst niet (gelijk) eindigen. De huurovereenkomst blijft immers na de opzegging daarvan - veronderstellend dat hier van een opzegging sprake was - tot de expiratiedatum daarvan in stand. In zoverre komt de kantonrechter het standpunt van Woonpunt onjuist voor. Ook het feit dat [gedaagde sub 1] op enig moment de samenleving heeft verbroken en het gehuurde heeft verlaten leidt er niet toe dat de huurovereenkomst is geëindigd en dat [gedaagde sub 1] op dat moment geen hoofdhuurder meer was. In dat kader rijst de vraag of Woonpunt het verzoek tot medehuurderschap van [naam onderbewindgestelde] destijds wel op de juiste gronden heeft afgewezen en de kantonrechter beantwoordt die vraag voorshands ontkennend. Daar komt bij dat een redelijke toepassing van art. 7:267 BW meebrengt dat de rechter de bevoegdheid heeft om, in verband met de omstandigheden van het geval, een verzoek ter verkrijging van medehuurderschap toch toe te wijzen ook als was de duurzame gemeenschappelijke huishouding reeds beëindigd (ECLI:NL:HR:2015:2193). Gelet onder meer op de lange duur van de samenwoning tussen [gedaagde sub 1] en [naam onderbewindgestelde] en de door Woonpunt gehanteerde onjuiste afwijzingsgrond is een verzoek tot medehuurderschap voor [naam onderbewindgestelde] niet op voorhand kansloos te achten. Die kwestie moet in de (reeds aanhangige) bodemzaak worden uitgeprocedeerd.
4.5.
Dat betekent dat de vorderingen in dit geding zullen worden afgewezen.
4.6.
Woonpunt wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden tot dit vonnis vastgesteld op € 1.628,00 (2 x 814,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Woonpunt af,
5.2.
veroordeelt Woonpunt in de proceskosten van € 1.628,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2024.