ECLI:NL:RBLIM:2024:9679

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 4410
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening inzake de interne schorsing van een minderjarige leerling

Op 19 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, de vader van een minderjarige zoon, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de beslissing van het college van bestuur van de Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs om zijn zoon intern te schorsen voor een dag. De voorzieningenrechter moest beoordelen of het schorsingsbesluit aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter overwoog dat de maatregel van interne schorsing, die slechts één dag duurde, geen besluit in de zin van de Awb was, omdat de zoon van verzoeker op die dag nog steeds toegang had tot de school en onderwijs in aangepaste vorm ontving. De voorzieningenrechter concludeerde dat de maatregel een intern karakter had en dat er geen rechtsmiddelen openstonden tegen de beslissing van verweerder. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter kwam niet toe aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de gronden van het verzoek. De uitspraak benadrukt dat interne maatregelen van scholen, zoals tijdelijke schorsingen, niet altijd als besluiten in de zin van de Awb worden aangemerkt, vooral wanneer de leerling nog steeds toegang heeft tot onderwijs.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4410

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.J.J. Kreutzkamp en mr. X.E.J. Stassen)
en
het college van bestuur van de Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H. van Roekel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beslissing van verweerder om zijn minderjarige zoon intern te schorsen voor een dag.
1.1.
Met het bestreden besluit van 18 september 2024 heeft verweerder de minderjarige zoon van verzoeker intern geschorst voor de periode van één dag. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigden van verzoeker, verweerder en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder de minderjarige zoon van verzoeker intern mocht schorsen voor de duur van één dag van zijn school wegens een aantal incidenten. De zoon van verzoeker zou namelijk op 10 september 2024 in de pauze een belegd stokbrood gestolen hebben van de balie in de kantine. Daarnaast zou hij nepbloed op een tafel hebben gesmeerd, een leerling met een ketting hebben geslagen en een naaktfoto op school hebben gekopieerd en verspreid hebben in de kluisjes. Dit allemaal in een tijdbestek van vier weken.
4. Verzoeker is van mening dat het intern schorsingsbesluit de rechterlijke toets niet kan doorstaan en in een bodemprocedure bij de rechtbank zal worden vernietigd. Verzoeker heeft namelijk tijdens de zitting betoogd dat het schorsingsbesluit moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De feitelijke schorsing leidt namelijk tot nadelige gevolgen voor zijn zoon. Verzoeker verwijst ter onderbouwing naar de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 14 april 2006 [1] en rechtbank Den Haag van 19 oktober 2020 [2] . De zoon van verzoeker is een kwetsbare, neuro divergente jongen met onder andere autismespectrumstoornis, ADHD en een hechtingsstoornis. Verzoeker is dan ook van mening dat de incidenten, die verweerder aanleiding gaven om te schorsen, niet voldoende ernstig zijn om daadwerkelijk tot schorsing over te gaan. Ook kan verzoeker zich niet vinden in het besluit van verweerder om niet te wachten totdat op het bezwaar is beslist. Dat verzoeker de schoolregels doelbewust zou omzeilen is in de ogen van verzoeker onjuist. Hij wil zich enkel en alleen wapenen tegen dit besluit. Het belang van zijn zoon moet centraal worden gesteld.
Is het intern schorsingsbesluit aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb?
5. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het intern schorsingsbesluit aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het moet dan gaan om een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat aan de zoon van verzoeker opgelegde maatregel inhield dat hij een dag intern is geschorst (door zijn openbare school) waardoor hij op die dag geen lessen mag volgen maar in een andere ruimte gaat werken aan opdrachten en huiswerk. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat de zoon van verzoeker deze gehele dag op school, in een ruimte apart van zijn klasgenoten, opdrachten moet maken en een reflectieverslag moet schrijven over de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de interne schorsing.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze maatregel uitsluitend een intern karakter heeft. Hoewel verweerder de maatregel een interne schorsing noemt, wordt de zoon van verzoeker tot school toegelaten. Hij krijgt daar een afzonderlijk programma. Hem wordt dus geen onderwijs onthouden, maar aangepast onderwijs gegeven. Dit betekent dat de op schrift gestelde beslissing van verweerder om een dergelijke maatregel op te leggen, geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt.
5.3.
In de memorie van toelichting bij artikel 1:3 van de Awb [3] is erop gewezen dat het gebruik van het woord “rechtshandeling” duidelijk maakt dat het moet gaan om een besluit dat gericht is op rechtsgevolgen, waarmee uiteraard gedoeld is op externe rechtsgevolgen. Men kan immers alleen spreken van een rechtshandeling van een bestuursorgaan wanneer uit die handeling rechtsgevolgen ontstaan in de verhouding van het bestuursorgaan tot één of meer anderen. Beslissingen van een bestuursorgaan die een zuiver intern karakter hebben, zoals de bepaling van de prioriteit van te behandelen zaken, aanwijzingen over op te stellen stukken en dergelijke, zijn dus niet als besluiten in de zin van de wet aan te merken. Tot deze categorie van zaken behoren ook bijvoorbeeld beslissingen over de interne gang van zaken zoals die binnen iedere dienst nodig zijn, ook binnen de krijgsmacht of een openbare school of universiteit. Vandaar dat beslissingen om een leerling die te laat komt, een middag te laten terugkomen of een extra les op te dragen, buiten het begrip besluit vallen. Het wordt pas anders als het bevoegd gezag van een school besluit een leerling van school te verwijderen, aangezien dat besluit van dien aard is dat het de rechtspositie van de leerling raakt, aldus de toelichting.
5.4.
Gelet op die toelichting is er in dit geval sprake van een interne gang van zaken. De maatregel is maar van korte duur, slechts één dag. De zoon van verzoeker blijft bovendien zelfs op die dag toegang houden tot de school, zij het met een aangepast programma. Op de dagen vóór en na deze maatregel blijft de zoon van verzoeker toegang houden tot school en de reguliere lessen. Hij is dus niet van de school verwijderd.
5.5.
De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel steun in een uitspraak van een andere rechtbank, [4] waarin een leerling voor een halve dag de toegang tot de school is ontzegd. Wat een iets kortere, maar zwaardere maatregel is, nu de zoon van verzoeker nog wel een aangepast programma krijgt op school. De rechtbank heeft daar bepaald dat sprake is van een interne maatregel, en dus niet van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Deze uitspraak is, in tegenstelling tot de uitspraken waar verzoeker zich op beroept, ook bevestigd door de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. [5]
5.6.
Het betreft hier dus geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zodat tegen de beslissing tot het opleggen van deze maatregel geen beroep mogelijk is bij de bestuursrechter ingevolge artikel 8:1 van de Awb. Daardoor zal verweerder het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu het bezwaar geen kans van slagen heeft, zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
5.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de voorzieningenrechter niet toe aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de gronden van het verzoek. Uit het oordeel dat tegen een maatregel als hier aan de orde geen bestuursrechtelijk rechtsmiddel openstaat, volgt dat de voorzieningenrechter zich niet uitlaat over de vraag of de aan de zoon van verzoeker opgelegde maatregel geschikt, noodzakelijk en evenredig was.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de interne maatregel van een dag voor de zoon van verzoeker in stand blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 december 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 38-39.
4.De rechtbank Noord-Nederland,14 juli 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3340.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1156.