ECLI:NL:RBLIM:2025:1049

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
C/03/336718 / KG ZA 24-439
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op Uniemerk en rechtsmacht van de voorzieningenrechter in kort geding

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een kort geding tussen IB.ECO B.V. en FENIX MTX GmbH. IB.ECO, een bedrijf dat plantenvoedingsproducten verkoopt onder de merknaam Aptus, vorderde voorlopige maatregelen tegen FENIX, dat inbreuk zou maken op haar merk door het gebruik van de naam Artos voor vergelijkbare producten. IB.ECO stelde dat FENIX zonder toestemming gebruik maakte van een merk dat verwarring kan veroorzaken bij consumenten. De voorzieningenrechter oordeelde dat hij bevoegd was om voorlopige maatregelen te nemen, maar alleen voor Nederland, op basis van de Europese Verordening inzake het Uniemerk (UMVo). De rechter erkende het spoedeisend belang van IB.ECO, gezien de schade aan haar reputatie en commerciële belangen door de inbreuk. De rechter oordeelde dat FENIX inbreuk maakte op het merk van IB.ECO en beval FENIX om met onmiddellijke ingang te stoppen met het gebruik van het Artos-teken. De vorderingen van IB.ECO om FENIX te veroordelen tot vernietiging van inbreukmakende producten en het verstrekken van verkoopfacturen werden afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen rechtsmacht had voor maatregelen die buiten Nederland zouden gelden. FENIX werd wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan IB.ECO. De uitspraak benadrukt de beperkingen van de rechtsmacht van Nederlandse rechters in internationale merkenkwesties.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/336718 / KG ZA 24-439
Vonnis in kort geding van 6 februari 2025 in de zaak van:
IB.ECO B.V.,
te Heerlen,
eisende partij,
hierna te noemen: IB.ECO,
advocaten: mr. F.H.E. Beulen en mr. M.M.H.J. Rompelberg,
tegen:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
FENIX MTX GmbH,
te Neuenburg am Rhein (Duitsland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: Fenix,
geen advocaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 42,
- de mondelinge behandeling van 23 januari 2025,
- de spreeknotitie van IB.ECO.

2.De feiten

2.1.
IB.ECO handelt in plantenvoedingsproducten en heeft een eigen productlijn op de markt gebracht, genaamd: Aptus. IB.ECO is houdster van onder meer de volgende merkregistraties:
het Benelux beeldmerk met woordelementen "APTUS", ingeschreven op 3 juni 2015 onder inschrijvingsnummer 972276 bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BOIP),
het Uniemerk "APTUS", ingeschreven op 4 september 2015, onder registratienummer 1270512 (op basis van een internationale registratie via World Intellectual Property Organization (WIPO) met aanduiding van onder meer de Europese Unie en Zwitserland), bij het European Union Intellectual Property Office (EUIPO),
het beeldmerk "APTUS", ingeschreven op 4 september 2015, onder registratienummer 1270512 (op basis van een internationale registratie via WIPO met aanduiding van onder meer de Europese Unie en Zwitserland), bij het Swiss Federal Institute of Intellectual (IPI),
alle inschreven voor waren in klassen 1, 31 en 35 voor onder meer “Chemische producten voor industriële, wetenschappelijke en fotografische doeleinden, alsmede voor land-, tuin- en bosbouwkundige doeleinden”, “Zaden en land-, tuin -en bosbouwproducten” en “Reclame; beheer van commerciële zaken; zakelijke administratie; administratieve diensten.”
2.2.
Fenix was in het verleden afnemer van één van de distributeurs van IB.ECO, Ferna Trade GmbH, maar deze distributeur levert niet meer aan Fenix in verband met betalingsproblemen. Fenix exploiteert een winkel in Gangelt (Duitsland) en heeft een webshop die toegankelijk is via de website [internetsite] . In ieder geval in deze webshop biedt Fenix (ook) plantenvoedingsproducten aan met de naam Artos.
2.3.
IB.ECO heeft Fenix per aangetekende brief van 3 september 2024, die tevens per e-mail is toegezonden, op de hoogte gebracht van haar standpunt dat IB.ECO het gebruik van het Artos-teken inbreuk makend acht. IB.ECO heeft Fenix gesommeerd om:
onmiddellijk te staken en gestaakt te houden het gebruik van het inbreuk makende beeldmerk en de misleidende verpakkingen (etiketten) op alle producten, verpakkingen, marketingmateriaal (waaronder tevens alle social media posts) en overige uitingen;
binnen 7 dagen na dagtekening van de brief alle inbreuk makende en misleidende producten uit de handel te zullen halen, zowel in fysieke winkels als via online verkoopkanalen;
binnen 14 dagen na dagtekening van de brief alle inbreuk makende producten die zich nog in het bezit van Fenix bevinden of onder haar beheer vallen, te vernietigen en schriftelijk bewijs van deze vernietiging te overleggen; en
binnen 7 dagen na dagtekening van de brief afschriften van alle verkoopfacturen ter hand te stellen die Fenix ter zake van de verkoop van de inbreuk makende producten heeft uitgeschreven.
2.4.
Fenix heeft op de sommaties in voornoemde brief van IB.ECO niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
IB.ECO vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Fenix te bevelen om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, te staken en gestaakt te houden elk gebruik van het Artos-teken en/of elk ander teken dat overeenstemt met het beeldmerk van IB.ECO (daaronder mede begrepen maar daartoe niet beperkt: elk gebruik in reclamecampagnes, in/op reclamemateriaal in winkels en elders, op verpakkingsmateriaal, op websites, via social media, als domeinnaam, in een logo en op welke andere manier dan ook), in de gehele Europese Unie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag of per overtreding dat Fenix in gebreke blijft, met een maximum van € 200.000,-,
II. Fenix te bevelen om alle inbreuk makende producten die zich nog in haar bezit bevinden of onder haar beheer vallen, te vernietigen en IB.ECO binnen 30 kalenderdagen na betekening van dit vonnis schriftelijk bewijs van deze vernietiging aan de advocaat van IB.ECO te overleggen,
III. Fenix te bevelen om binnen 30 kalenderdagen na betekening van dit vonnis een schriftelijke opgave te doen van alle verkoopfacturen met betrekking tot de inbreuk makende producten, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat Fenix in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,-,
IV. Fenix te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen deurwaarderskosten, griffierecht, volledige advocaatkosten op grond van artikel 1019 Rv en nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet tijdig binnen genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is,
V. voor zover de voorzieningenrechter een andere beslissing rechtvaardig acht, een zodanige beslissing neemt als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2.
Fenix voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Nu Fenix in Duitsland is gevestigd, heeft deze zaak een internationaal karakter. Daarom dient de voorzieningenrechter eerst te beoordelen of hij internationaal bevoegd is (oftewel rechtsmacht heeft) om van de vorderingen van IB.ECO kennis te nemen en vervolgens moet hij bepalen welk recht op de vorderingen van toepassing is.
4.2.
Aangezien Aptus een geregistreerd Uniemerk is, is Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (hierna: UMVo) van toepassing.
4.2.1.
Uit de artikelen 123 en 124 UMVo volgt dat, indien voldaan is aan de vereisten voor rechtsmacht die te kennen zijn uit artikel 125 UMVo, in
bodemzakende zogenoemde rechtbank voor het Uniemerk exclusief bevoegd is. In Nederland is dat de rechtbank Den Haag. Uit artikel 131 lid 2 UMVo volgt dat deze rechtbank tevens exclusief bevoegd is voor wat betreft
EU-brede voorlopige voorzieningen, mits de rechtsmacht is gebaseerd op het bepaalde in artikel 125 lid 1 tot en met 4 UMVo. IB.ECO heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beargumenteerd op basis van het bepaalde in artikel 125
lid 5UMVo en niet in discussie is dat deze rechtsmacht niet kan worden ontleend aan artikel 125 lid 1 tot en met 4 UMVo. Dit betekent dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft voor wat betreft EU-brede voorlopige voorzieningen, nog afgezien van het feit dat wanneer dat anders zou zijn, de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag had moeten worden aangezocht.
4.2.2.
Artikel 131 lid 1 UMvo luidt als volgt: “Aan de rechterlijke instanties, met inbegrip van de rechtbanken voor het Uniemerk, van een lidstaat kunnen voor een Uniemerk of aanvragen voor een Uniemerk dezelfde voorlopige en beschermende maatregelen worden gevraagd als het recht van die staat kent voor nationale merken,
zelfs indien een rechtbank voor het Uniemerk van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.” Blijkens de uitspraak van de Hoge Raad van 17 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:743) betekent dit dat ook andere Nederlandse voorzieningenrechters dan die van de rechtbank Den Haag bevoegd zijn tot het geven van de hier bedoelde voorlopige voorzieningen. Deze voorzieningen kunnen echter alleen betrekking hebben op Nederland.
4.2.3.
De slotsom is dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat hij bevoegd is om op grond van artikel 131 lid 1 UMVo voorlopige maatregelen te nemen, maar dan alleen voor Nederland.
4.3.
Blijkens artikel 129 UMVo past de voorzieningenrechter Nederlands (proces)recht toe op de vorderingen.
Spoedeisend belang
4.4.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. Daarom moet eerst beoordeeld worden of IB.ECO ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Gezien de voortdurende inbreuk op het Uniemerk en de internationale merkregistratie van IB.ECO, de schade die dit toebrengt aan de reputatie en
commerciële belangen van IB.ECO, bestaat er volgens IB.ECO een spoedeisend belang bij het verkrijgen van de voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter deelt die opvatting en stelt vast dat Fenix het spoedeisend belang ook niet heeft weersproken.
Vordering I
4.5.
IB.ECO heeft gesteld dat Fenix door – zonder toestemming van IB.ECO – gebruik te maken van de met de Aptus-merken overeenstemmende tekens een ernstige onrechtmatige inbreuk maakt op het merkenrecht van IB.ECO in de zin van artikel 9 lid 2
UMVo en in de zin van artikel 2.20 lid 2 sub b van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (BVIE). Het door Fenix gehanteerde beeldmerk Artos komt in zeer grote mate overeen met het beeldmerk Aptus van IB.ECO, waardoor verwarringsgevaar ontstaat. De inbreuk makende producten hebben betrekking op exact dezelfde goederen als waarvoor het beeldmerk van IB.ECO onder andere is ingeschreven, namelijk plantenvoeding, en Fenix hanteert bijna exact dezelfde productnamen als IB.ECO. Dat Fenix de Artos-productlijn heeft geïntroduceerd als een eigen en “nieuwe collectie” (zie productie 18 bij dagvaarding), waarbij zij de inbreuk makende producten naast de Aptus-producten afbeeldde terwijl Fenix niet eerder plantenvoeding heeft ontwikkeld, maakt het verwarringsgevaar nog groter. Ter verdere onderbouwing van haar standpunt heeft IB.ECO een overzicht gemaakt van 16 Artos-producten die – in de ogen van IB.ECO – vergelijkbaar zijn met daartegenover staande Aptus-producten (afgebeeld onder producties 19a tot en met 34b bij dagvaarding). Een voorbeeld van een product van Aptus is hieronder links afgebeeld en een voorbeeld van een product van Artos is hieronder rechts afgebeeld:
4.6.
Van de zijde van Fenix is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het totaal anders in elkaar zit. Aptus en Artos zijn twee verschillende producten. De boekhouder van Fenix kan op papier zetten dat er nog nooit een Artos-product is verkocht. Fenix is in afwachting van levering van de producten door haar leverancier. Zo gauw de producten binnen zijn, gaan ze de markt op, aldus Fenix.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Fenix met haar Artos-producten inbreuk maakt op het beeldmerk en Uniemerk Aptus van IB.ECO.
4.7.1.
In de eerste plaats omdat de tekens veel gelijkenis met elkaar vertonen (zie de afbeelding hiervoor onder 4.5). Kijkend naar de tekens behoeft dat eigenlijk geen nader betoog. Beide tekens worden in hoofdletters geschreven. Bij het Artos-merk heeft het rechtse onderbeen van de letter R een kleurverloop van wit aan de binnenkant naar lichtgroen aan de buitenkant, waardoor deze letter meer op de letter P lijkt dan op de letter R. De letter O is afgebeeld in een groene kleur, met een verloop van donkergroen aan de onderzijde naar lichtgroen en helemaal open aan de bovenkant. Hierdoor krijgt de letter O de indruk van de letter U. Boven de O/U is een twijgje met bladeren afgebeeld, waardoor ook niet direct zichtbaar is dat er een letter O staat. Het twijgje verwart bovendien met het Aptus-beeldmerk, omdat daarop ook een aantal bladeren boven de letter U wordt afgebeeld. Bij het Artos-teken is de herkenbaarheid van de letters derhalve op dusdanige wijze beïnvloed dat het lijkt alsof er “APTUS” staat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zorgt dit ervoor dat de verwarring bij consumenten, die op zoek zijn naar Aptus-producten, als groot moet worden ingeschat.
4.7.2.
Hoewel Fenix heeft aangevoerd dat zij nog geen enkel Artos-product hebben verkocht, is dat voor het antwoord op de vraag of inbreuk wordt gemaakt op het Aptus-merk niet relevant. Het al voor langere tijd (op internet) adverteren van Artos-producten, waarvan de benamingen, verpakkingen en soort producten zeer sterk overeenkomen met de producten die IB.ECO aanbiedt, levert reeds een inbreuk op het merk Aptus op. De merken van Aptus zijn ook ingeschreven voor klasse 35 inzake onder meer ‘reclame’ (zie hiervoor onder 2.1), zodat deze handelwijze van Fenix onrechtmatig is.
4.8.
IB.ECO heeft aannemelijk gemaakt dat zij hinder en schade ondervindt op de markt door de inbreuk makende handelingen van Fenix en dat de inbreuk zorgt voor verwarring onder consumenten, wat leidt tot gederfde winst en imagoschade bij IB.ECO. Aangezien Fenix – ondanks een sommatie van IB.ECO – de inbreuk makende Artos-producten tot op heden niet uit de verkoop heeft gehaald en reclame blijft maken voor deze producten, ligt de vordering onder I voor toewijzing gereed. Hoewel IB.ECO met die vordering kennelijk het oogmerk heeft gehad dat een voorlopige maatregel wordt getroffen die geldig is in de gehele Europese Unie (blijkens de tekst van de vordering), kan de maatregel gelet op artikel 131 lid 1 UMVo alleen ten aanzien van Nederland worden uitgesproken, hetgeen de voorzieningenrechter tot uitdrukking zal brengen in het dictum.
4.9.
De door IB.ECO gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen als prikkel voor Fenix om het toegewezen bevel ook daadwerkelijk na te komen. Fenix heeft ook geen verweer tegen de dwangsom gevoerd.
Vorderingen II en III
4.10.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor over de rechtsmacht is overwogen, oordeelt de voorzieningenrechter dat hij ten aanzien van vorderingen II en III geen rechtsmacht heeft. Het betreft immers voorzieningen die klaarblijkelijk buiten Nederland zouden moeten gelden.
Vordering IV (proceskosten)
4.11.
Ondanks dat een groot deel van de vorderingen van IB.ECO wordt afgewezen, zal Fenix worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten) van IB.ECO. Het is immers de evidente inbreuk van Fenix op het merk van IB.ECO dat aanleiding is geweest voor deze procedure. Hoewel IB.ECO onder meer heeft gevorderd Fenix te veroordelen in de volledige advocaatkosten op grond van artikel 1019 Rv, heeft IB.ECO niet gesteld, laat staan (met stukken) onderbouwd, hoe hoog deze advocaatkosten zijn. De voorzieningenrechter realiseert zich dat deze zaak een zaak betreffende Intellectuele Eigendom (IE) is en dat de indicatietarieven voor IE-zaken van toepassing zijn. Bij gebreke van onderbouwing van de kosten zal de voorzieningenrechter deze, onder verwijzing naar artikel 7 onder a van de Indicatietarieven in IE-zaken, (echter) begroten op het liquidatietarief. De proceskosten van IB.ECO worden daarom tot op heden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.111,37
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
beveelt Fenix om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, te staken en gestaakt te houden elk gebruik van het Artos-teken en/of elk ander teken dat overeenstemt met het beeldmerk van IB.ECO (daaronder mede begrepen maar daartoe niet beperkt: elk gebruik in reclamecampagnes, in/op reclamemateriaal in winkels en elders, op verpakkingsmateriaal, op websites, via social media, als domeinnaam, in een logo en op welke andere manier dan ook), in Nederland,
5.2.
bepaalt dat Fenix een dwangsom verbeurt van € 10.000,- per dag of per overtreding dat Fenix in gebreke blijft aan het bevel onder 5.1 te voldoen, dit met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 200.000,-,
5.3.
wijst het meer of anders onder I gevorderde af,
5.4.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van vorderingen II en III,
5.5.
veroordeelt Fenix in de proceskosten van € 2.111,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Fenix niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
veroordeelt Fenix tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.7.
verklaart de onderdelen 5.1, 5.2 en 5.5 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.
JPW