ECLI:NL:RBLIM:2025:11067

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
ROE 25/2363
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

Op 5 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Venlo om zijn woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was gepland voor een periode van zes maanden, te beginnen op 7 oktober 2025, vanwege de vondst van een handelshoeveelheid drugs in de woning. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker en de burgemeester gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bevoegdheid tot woningsluiting niet voldoende was gemotiveerd. Er was twijfel of de aangetroffen drugs daadwerkelijk voor handel waren bestemd, aangezien verzoeker had verklaard dat de drugs mogelijk toebehoorden aan zijn vriendin, die ook toegang had tot de woning. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bestuurlijke rapportage onvoldoende bewijs bood voor de stelling dat de drugs voor handel waren en dat de noodzaak tot sluiting niet was aangetoond. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van de burgemeester geschorst en werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoeker. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 25/2363
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , uit Venlo, verzoeker

(gemachtigden: mr. T.J.N. Hameleers en L.H. Twickler),
en

de burgemeester van de gemeente Venlo

(gemachtigde: mr. C.H.J.M. Michels).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van de burgemeester om de woning van verzoeker met ingang van 7 oktober 2025 te sluiten voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
1.1.
De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 5 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoeker, zijn gemachtigden en de gemachtigde van de burgemeester deelgenomen.
1.2.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissingen

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van de burgemeester van 23 september 2025 tot twee weken nadat de burgemeester op het bezwaar van verzoeker heeft beslist;
  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.

Motivering van de beslissing

2. Dit oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet. Als verzoeker het niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die door de burgemeester nu nog moet worden genomen), kan verzoeker daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. De rechtbank mag in die (bodem)procedure dus anders oordelen over de zaak dan de voorzieningenrechter nu.
Bevoegdheid
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester in beginsel bevoegd is op grond van artikel 13b van de Opiumwet om middels een last onder bestuursdwang een woning te sluiten als in de woning een handelshoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen. Deze bevoegdheid ontbreekt echter als degene aan wie de last is gericht aannemelijk maakt dat de verdovende middelen bedoeld zijn voor eigen gebruik en de burgemeester niet alsnog een dragende motivering voor de sluiting heeft. [1]
3.1.
In de woning is tijdens een doorzoeking op 19 juni 2025 een handelshoeveelheid drugs aangetroffen, namelijk 5 XTC-pillen en 0,9 gram harddrugs. De voorzieningenrechter acht het echter mogelijk dat deze drugs voor eigen gebruik zijn. Verzoeker heeft toegelicht en onderbouwd dat hij te maken heeft met verslavingsproblematiek, hoe dat eruit ziet en waarom hij geen drugs in huis gebruikt. Ten aanzien van de in de woning aangetroffen drugs (5 XTC-pillen en 0,9 gram harddrugs) heeft verzoeker verklaard dat deze niet aan hem toebehoren. Hij heeft achteraf van zijn vriendin – die ook drugs gebruikt en toegang heeft tot de woning – begrepen dat deze drugs aan haar toebehoorden. Verzoekers vriendin heeft hierover een schriftelijke verklaring afgelegd waarin staat dat zij bij de doorzoeking aanwezig was, tegenover de politie heeft verklaard dat de drugs van haar waren en daartoe ook direct een formulier heeft ondertekend. De voorzieningenrechter leest hierover niets terug in de bestuurlijke rapportage en de burgemeester had dit ten tijde van de zitting nog niet bij de politie geverifieerd. De plek en wijze waarop de drugs zijn aangetroffen in de woning is ook geheel niet beschreven in de bestuurlijke rapportage zodat daaruit ook niet een beeld van handel of juist eigen gebruik blijkt. Gelet daarop acht de voorzieningenrechter het niet voorshands onaannemelijk dat de drugs van verzoekers vriendin en voor eigen gebruik waren. De voorzieningenrechter weegt daarbij ook nog mee dat de aangetroffen hoeveelheid drugs een (relatief) geringe hoeveelheid betreft die ook voor eigen gebruik zou kunnen zijn. Verder wijzen de in de woning aangetroffen attributen niet (eenduidig) op handel; deze attributen – met name de spiegel met restanten wit poeder en de
legelachgascilinders – kunnen evengoed wijzen op eigen gebruik. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de beknopte bestuurlijk rapportage onvoldoende is en dat de burgemeester daarmee onvoldoende heeft onderbouwd dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor handel.
Noodzaak
4. Voor het geval er een bevoegdheid tot sluiting zou zijn, beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding of sluiting van de woning nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Daarbij is van belang of de drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld.
4.1.
Ook de noodzaak tot sluiting van de woning acht de voorzieningenrechter door de burgemeester onvoldoende gemotiveerd. Zo is er onder meer gelet op de (relatief) geringe hoeveelheid drugs niet zonder meer sprake van een ernstig geval en is niet gebleken dat de woning in een voor drugshandel kwetsbare wijk ligt. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat hetgeen eerder bij eiser is aangetroffen bij zijn aanhouding op straat [2] (wat daar ook van zij) niet zomaar aan de woning kan worden gerelateerd en dat daaruit zonder nadere motivering dus niet blijkt dat de woning een rol speelt in het drugscircuit. Van loop naar de woning is de voorzieningenrechter verder onvoldoende gebleken. Uit de bestuurlijke rapportage en aanvullende bestuurlijke rapportage volgt dat door een persoon van de woningcorporatie en door de politie is waargenomen dat diverse personen met een ‘junkachtig uiterlijk’ verzoeker of de woning (kortstondig) bezochten. Er is echter geen concrete indicatie dat zij verzoeker(s woning) bezochten voor (de handel in) drugs. Uit de bestuurlijke rapportages blijkt niet dat er (vermoedelijke) transacties zijn waargenomen, of dat de politie bezoekers heeft afgevangen of bevraagd. Daar staat bovendien tegenover dat verzoeker heeft toegelicht dat hij, gelet op de kringen waarin hij zich begeeft, vrienden heeft met een junkachtig uiterlijk die hem soms kort en soms wat langer bezoeken. Voor zover eerdere Opiumwet-antecedenten zijn aangehaald, heeft de burgemeester ter zitting verklaard dat deze antecedenten (minstens) twintig jaar oud zijn en dat bovendien niet duidelijk is of deze antecedenten zien op bezit of handel van drugs.
Evenwichtigheid
5. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande reeds aanleiding om de gevraagde voorziening toe te wijzen en komt daarom niet meer toe aan een beoordeling van de evenwichtigheid van het besluit.
Griffierecht en proceskosten
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Zij heeft verzoeker een vergoeding toegekend voor kosten van rechtsbijstand. Zij is daarbij uitgegaan van twee proceshandelingen, te weten het indienen van een verzoekschrift en bijstand op de zitting, elk met een waarde van € 907,- en wegingsfactor 1.
Wat verder nog aan de orde is geweest
7. De voorzieningenrechter heeft partijen erop gewezen dat tegen de mondelinge uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Dit proces-verbaal is opgemaakt door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, en B.A.E.I. van Hooff, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 10 november 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie wat is overwogen onder 7.2 in de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922.
2.Volgens de bestuurlijke rapportage een week eerder, namelijk op 12 juni 2025.