ECLI:NL:RBLIM:2025:11399

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
ROE 24/3539 en ROE 24/3540
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en intrekking van bijstandsrecht in het kader van gezamenlijke huishouding en terugvordering van bijstandsuitkering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 17 november 2025, worden de beroepen van eiseres en eiser tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen behandeld. De zaak betreft de beëindiging en intrekking van het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet, alsook de terugvordering van te veel betaalde bijstand en het opleggen van een boete aan eiseres. De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn, omdat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de waarnemingen van de sociale recherche en de bevindingen tijdens het huisbezoek onvoldoende bewijs leveren voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om de gebreken in de bestreden besluiten te herstellen, met een termijn van zes weken voor aanvullende motivering of nieuwe beslissingen. De uitspraak benadrukt de bewijslast die op het college rust en de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/3539 en ROE 24/3540
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 17 november 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en [eiser] , eiser samen: eisers

(gemachtigde: mr. R.M.J. Schoonbrood),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, het college
(gemachtigde: S.L.J.H. Steevenhaagen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beëindiging, intrekking en terugvordering van het recht op bijstand van eiseres, het opleggen van een boete aan eiseres en de hoofdelijke aansprakelijkheid van eiser voor de terugvordering. Eisers zijn het daar niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan, met als meest vergaande grond dat zij geen gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de beroepen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 16 november 2023 (primair besluit 1) heeft het college het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) beëindigd met ingang van 16 november 2023.
2.1.
Met het besluit van 4 december 2023 (primair besluit 2) heeft het college het recht op bijstand van eiseres over de periode 1 maart 2023 tot 16 november 2023 ingetrokken en de te veel betaalde bijstand van in totaal € 9.346,02 netto teruggevorderd.
2.2.
Met het besluit van eveneens 4 december 2023 (primair besluit 3) heeft het college bepaald dat eiser hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de te veel verstrekte bijstand en het bedrag van € 9.346,02 netto mede-teruggevorderd van eiser.
2.3.
Met het besluit van 14 december 2023 (primair besluit 4) heeft het college een boete aan eiseres opgelegd ter hoogte van € 1.042,80.
2.4.
Met het bestreden besluit van 31 mei 2024 (bestreden besluit 1) heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard voor zover die zien op de beëindiging van het recht op bijstand met ingang van 16 november 2023. Het college heeft de bezwaren gegrond verklaard voor zover die zien op de intrekking over het recht op bijstand over de periode van
1 maart 2023 tot 10 juli 2023, de hoogte van de terugvordering en de hoogte van de boete. Het college heeft de periode van intrekking aangepast naar 10 juli 2023 tot
16 november 2023, heeft het terugvorderingsbedrag aangepast naar € 3.913,95 bruto en heeft de hoogte van de boete aangepast naar € 770,30. Daarnaast is aan eiseres een proceskostenvergoeding van € 1.248,00 toegekend. Deze proceskostenvergoeding is op grond van artikel 60a van de Pw verrekend met de openstaande vordering.
2.5.
Met het bestreden besluit van eveneens 31 mei 2024 (bestreden besluit 2) heeft het college de bezwaren van eiser gegrond verklaard voor zover die zien op de hoogte van de mede-terugvordering. Het college heeft de periode van intrekking aangepast naar
10 juli 2023 tot 16 november 2023 en heeft het bedrag dat mede van eiser wordt teruggevorderd aangepast naar € 3.913,95 bruto. Daarnaast is een proceskostenvergoeding van € 1.248,00 aan eiser toegekend. Deze proceskostenvergoeding is op grond van artikel 60a van de Pw verrekend met de openstaande vordering.
2.6.
Eisers hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.7.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
2.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 september 2025 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eisers hebben gedurende de periode van 11 februari 2019 tot en met 22 juli 2020 een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm van gehuwden. Met ingang van 23 juli 2020 ontvangt eiseres een uitkering naar de norm van een alleenstaande ouder.
3.1.
Eiseres staat sinds 16 september 2022 op het uitkeringsadres in [woonplaats 1] ingeschreven. Eiser staat met ingang van 23 juli 2020 ingeschreven op een adres in [woonplaats 2] . Eisers hebben samen drie minderjarige kinderen. Op 1 maart 2023 heeft het college een melding ontvangen dat op 11 februari 2023 het vierde kind van eiseres is geboren.
3.2.
Naar aanleiding van deze melding is de sociale recherche (SR) een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiseres gestart. De SR heeft over de periode van 10 juli 2023 tot en met 16 november 2023 in totaal 70 waarnemingen verricht bij het uitkeringsadres en het adres van eiser. Daarnaast heeft de SR op 16 november 2023 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres en aansluitend eiseres uitgenodigd voor een gesprek op kantoor. De onderzoeksresultaten staan in een rapport van 23 november 2023. Op basis daarvan heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor is weergegeven onder “procesverloop”.
3.3.
Het college heeft aan de beëindiging en de intrekking aanvankelijk ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek van de SR is gebleken dat in ieder geval vanaf 1 maart 2023 sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eisers op het uitkeringsadres. Het hoofdverblijf van eiser op het uitkeringsadres blijkt volgens het college onder andere uit de waarnemingen, dat wat is aangetroffen tijdens het huisbezoek en uit de verklaring van eiseres van 16 november 2023.
3.4.
Bij de bestreden besluiten heeft het college besloten dat de verklaring van eiseres van 16 november 2023 niet langer aan haar wordt tegengeworpen, omdat het gesprek zonder een tolk heeft plaatsgevonden. Over de periode van 1 maart 2023 tot 10 juli 2023 lag alleen de verklaring van eiseres aan de intrekking en terugvordering ten grondslag. Het college heeft de periode van intrekking, het terugvorderingsbedrag en de boete daarom aangepast. Bij het terug te vorderen bedrag heeft het college er ook rekening mee gehouden dat eisers, als eiseres op 10 juli 2023 zou hebben doorgegeven dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met eiser, een (aanvullende) bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden zou hebben ontvangen.
3.5.
Met ingang van 20 november 2023 is aan eiseres – naar aanleiding van een nieuwe aanvraag – wederom een uitkering naar de norm van een alleenstaande ouder toegekend.
Het beoordelingskader
4. De te beoordelen periode loopt van 10 juli 2023 tot en met 16 november 2023.
4.1.
Beëindiging, intrekking en (mede)terugvordering van het recht op bijstand en het opleggen van een bestuurlijke boete zijn belastende besluiten voor eisers. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor beëindiging, intrekking, (mede)terugvordering en het opleggen van een boete is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.2.
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht als de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. Dat is een onweerlegbaar rechtsvermoeden dat volgt uit artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers samen kinderen hebben. Voor de beantwoording van de vraag of eisers in de periode waar het hier om gaat een gezamenlijke huishouding voerden, is daarom alleen van belang of zij in die periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Dat eiseres haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, staat niet ter discussie. Kern van de zaak is daarom of eiser zijn hoofdverblijf daar ook had.
4.3.
Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Als aannemelijk is dat betrokkenen op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hadden, maakt het niet uit of zij stonden ingeschreven op verschillende adressen. [1]
Standpunt van eisers
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de op haar rustende inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Eisers voerden geen gezamenlijke huishouding. Eiseres hoefde dit daarom ook niet te melden aan het college. Eiser heeft zijn domicilie in [woonplaats 2] en heeft dit nimmer prijsgegeven. Daar staan ook al zijn persoonlijke zaken en ligt zijn administratie. Eiser komt slechts op bezoek op het uitkeringsadres voor de omgang met zijn kinderen. De woning van eiser heeft slechts één slaapkamer. Dat maakt dat de woning niet geschikt is om omgang te hebben met drie kinderen. Dat eiser in het kader van de verdeling van de opvoed- en zorgtaken regelmatig en structureel verbleef op het uitkeringsadres, maakt nog niet dat eiser zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Bovendien heeft eiser van 10 april 2023 tot 19 augustus 2023 verbleven op Curaçao. In die periode kan hij dus niet hebben verbleven op het uitkeringsadres, bij de waarnemingen moet sprake zijn geweest van een persoonsverwisseling. Tijdens het onaangekondigde huisbezoek zijn amper spullen van eiser gevonden, de spullen die wel zijn aangetroffen zijn onvoldoende bewijs om aan te nemen dat eiser zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Eiser was aanwezig tijdens het huisbezoek omdat daar de avond van te voren een klein feestje was omdat de moeder van eiseres in Nederland was. De beslissing om eiser hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de terugvordering is een discretionaire bevoegdheid. Op grond van het evenredigheidsbeginsel had het college moeten onderzoeken of de financiële situatie van eiser maakt dat van een vordering op hem moet worden afgezien. Het college was op de hoogte van het lage inkomen van eiser en had om die reden moeten besluiten het bedrag niet van hem terug te vorderen. Wanneer het college twijfels had over de woon- en leefsituatie van eisers, had het college op grond van het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel eiseres moeten informeren en moeten aangeven hoe deze onduidelijkheid kon worden weggenomen, in plaats van hen te behandelen als fraudeurs.
Beoordeling van de beroepsgronden
Waarnemingen
6. De rechtbank stelt vast dat uit de verslagen van de waarnemingen van de SR blijkt dat in de periode van 10 juli 2023 tot en met 16 november 2023 in totaal 70 waarnemingen zijn verricht bij het uitkeringsadres en het adres van eiser. Bij 61 van deze waarnemingen is de auto van eiser in de vroege ochtend waargenomen bij het uitkeringsadres, regelmatig met bedauwde ramen of, wanneer het geregend had, met een droge plek onder de auto. Ook is eiser zelf meerdere keren waargenomen in (de buurt van) de woning.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de waarnemingen die de SR in de periode van
10 juli 2023 tot en met 16 november 2023 heeft verricht niet de conclusie kunnen dragen dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Op grond van vaste rechtspraak is de omstandigheid dat tijdens de waarnemingen (de auto van) eiser is aangetroffen bij het uitkeringsadres slechts een aanwijzing dat eiser veel op het uitkeringsadres verbleef. Eisers bestrijden overigens ook niet dat eiser regelmatig op het uitkeringsadres aanwezig is (in verband met de omgang met zijn kinderen). Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser zich in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres bevond. [2] Om te kunnen concluderen dat eiser zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres is meer nodig.
Huisbezoek
7. De rechtbank stelt vast dat uit het verslag van het huisbezoek blijkt dat de SR onder andere het volgende heeft aangetroffen op het uitkeringsadres:
  • In de hal bij de voordeur een paar grote jassen;
  • Op de eetkamertafel een pakje sigaretten en een telefoon;
  • In slaapkamer 1 een kledingkast met herenkleding in een grote maat;
  • In slaapkamer 2 een pyjama (hemd, broek en T-shirt) op de rand van het bed,
  • In slaapkamer 3 een stapel kleding en twee paar sneakers.
Bovendien was eiser aanwezig tijdens het huisbezoek. Hij had die nacht op het uitkeringsadres geslapen.
7.1.
De rechtbank stelt verder vast dat het college in de bestreden besluiten is uitgegaan van de verklaring van eiseres dat de gevonden kleding (met uitzondering van de pyjama en een paar sneakers) van haar oudste zoon is. De aanwezigheid van (mannen)kleding heeft het college dan ook niet aan de besluitvorming ten grondslag gelegd.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aangetroffen spullen van eiser, te weten:
  • een pakje sigaretten
  • een telefoon,
  • een pyjama,
  • een paar sneakers,
  • een apneuapparaat en
  • administratie,
onvoldoende om te kunnen concluderen dat eiser zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
7.3.
De rechtbank volgt het college niet in het standpunt dat – hoewel er niet heel veel spullen van eiser zijn aangetroffen – gelet op de aard van de spullen geconcludeerd mag worden dat eiser op het uitkeringsadres woonde. Het college heeft in dat kader met name de aanwezigheid van het apneuapparaat en de administratie van eiser van belang geacht. De rechtbank gaat daar hierna afzonderlijk op in.
7.3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser het apneuapparaat iedere dag nodig heeft. Het is daarom niet onaannemelijk dat – zoals eisers hebben gesteld – eiser het apneuapparaat heeft meegenomen naar het uitkeringsadres omdat hij daar (gepland) zou blijven slapen. De aard van dit apparaat is onder deze omstandigheden onvoldoende om te kunnen zeggen dat de aanwezigheid ervan erop wijst dat eiser het hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft.
7.3.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de aanwezigheid van administratie van eiser weliswaar (naar zijn aard) een indicatie kan zijn dat eiser zijn hoofdverblijf in de te beoordelen periode op het uitkeringsadres had, maar vindt deze indicatie op zichzelf bezien te zwak om die conclusie te kunnen dragen. De verklaring van eiser dat eiseres hem helpt met het doen van de administratie via de telefoon en hem daarin ook motiveert, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Bovendien maakt het feit dat het deels administratie is van oudere datum (ook uit 2021 en 2022) nog niet dat de administratie er dus al langere tijd moet hebben gelegen.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen tijdens het huisbezoek op zichzelf bezien noch in onderlinge samenhang bekeken de conclusie kunnen dragen dat eiser op de dag van het huisbezoek zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Als gevolg daarvan kan op basis van die bevindingen ook niet geconcludeerd worden dat eiser zijn hoofdverblijf in de periode daarvoor op het uitkeringsadres had. Gelet op de geringe hoeveelheid aangetroffen spullen wijzen de bevindingen van het huisbezoek er eerder op dat eiser niet op het uitkeringsadres woonachtig was.
Conclusie en gevolgen
8. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksresultaten op zichzelf bezien, maar ook in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van het college dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Daarmee is er geen grondslag voor intrekking van het recht op bijstand over de periode van 10 juli 2023 tot en met 16 november 2023 en voor de beëindiging met ingang van 16 november 2023. Dit betekent dat er evenmin grondslag is voor de (mede)terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand en het opleggen van een boete. De bestreden besluiten berusten niet op een deugdelijke motivering. [3]
8.1.
De beroepen zijn daarom gegrond. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen gebreken in de bestreden besluiten te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering of, voor zover nodig, met nieuwe beslissingen op bezwaar na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. Om het gebrek te herstellen, moet het college nader motiveren dat eisers gedurende de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd op het uitkeringsadres. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8.2.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid en een herstelpoging heeft gedaan, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen daarop binnen vier weken te reageren. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op de beroepen.
8.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzitter, mr. P.H. Broier en mr. S.S. Vijn, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.A. Jacobs-van Wijlick, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 november 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:367.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:367.
3.Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).