3.3.1Vormverzuimen
3.3.1.1
Onvoldoende grondslag machtiging doorzoeking woning, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de verdachte geen sprake was van een verdenking van overtreding van de Opiumwet of van witwassen. Hierdoor was er volgens de raadsman onvoldoende grondslag om een machtiging tot doorzoeking van de woning van de verdachte af te geven en is aldus sprake van een vormverzuim. Dit zou volgens de raadsman tot bewijsuitsluiting moeten leiden. De rechtbank overweegt als volgt.
Op 10 mei 2022 is er een onderzoek gestart naar de verdachte. Aanleiding hiervoor was informatie van het IRC (Internationaal Rechtshulp Centrum) dat er mogelijk drugs werden verhandeld op het adres waar de verdachte staat ingeschreven: [adres] . In Oostenrijk was een verdachte aangehouden die verklaarde dat hij op dat adres cannabis en cocaïne had gekocht. Ook ontving de politie op 4 mei 2022 de volgende – als betrouwbaar aangemerkte – TCI-informatie: “ [verdachte] handelt in heroïne en cocaïne. Hij verkoopt met name grotere hoeveelheden en heeft veel Duitse klanten. [verdachte] verkoopt ook weed, speed, ice en hash. Klanten komen de drugs halen of [verdachte] stuurt een koerier naar Duitsland”. Van 6 mei tot 5 augustus 2022 is de verdachte vervolgens door een observatieteam van de politie geobserveerd. Tijdens deze observaties werd meerdere malen gezien dat er auto’s stopten voor het huis van de verdachte en dat er dozen en tassen uit die auto’s werden gehaald en vervolgens de woning werden binnengebracht. Een van de auto’s die regelmatig werd gezien – een zwarte Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] – stond op naam van [naam 1] . Uit het registratiesysteem van de politie bleek dat zijn zoon, [naam 2] , meerdere antecedenten had op het gebied van de Opiumwet. Op 1 augustus 2022 werd een camera geplaatst met zicht op de woning van de verdachte en ook op die beelden was te zien dat de verdachte meermalen met dozen en tassen de woning binnenliep.
Op 5 augustus 2022 – de dag van de aanhouding – werd opnieuw gezien dat de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] voor de woning van de verdachte stopte en dat de verdachte daar een grote doos uithaalde en daarmee de woning binnenliep. Vervolgens kwam de verdachte weer naar buiten met een tas en stapte hij in zijn auto. Medeverdachte [naam 3] zat op dat moment als bijrijder in de auto van de verdachte. Het observatieteam zag dat de auto wegreed en dat beiden in de richting van de schoot van de medeverdachte keken alsof de medeverdachte iets bij zich had. Ruim een half uur later werd gezien dat de medeverdachte uitstapte, een stoffen draagtas bij zich had en hij een woning inging. Een paar minuten later kwam hij weer naar buiten met die tas en stapte hij opnieuw in de auto van de verdachte, waarna de auto wegreed. Verbalisanten besloten om de auto te controleren en gaven hierop een stopteken. Zij zagen dat de verdachte niet direct stopte en dat de verdachte en de medeverdachte druk bewogen alsof zij beiden dingen wegstopten. Nadat de verdachte zijn auto tot stilstand bracht liepen de verbalisanten richting de auto en vroegen zij om een geldig identiteitsbewijs. Zij zagen dat medeverdachte [naam 3] beefde met zijn handen en een nerveuze indruk maakte. Zij zagen dat de medeverdachte iets probeerde weg te stoppen in zijn linker broekzak. Nadat de verbalisanten aan hem vroegen wat hij aan het doen was zagen zij dat er een groot geldbedrag bestaande uit verschillende coupures briefgeld op de bijrijdersstoel viel. De medeverdachte haalde vervolgens nog meer briefgeld – bestaande uit diverse stapeltjes van € 50, € 20 en €10 biljetten – uit zijn broekzak. De verbalisanten zagen dat het totaalbedrag € 6.730,00 betrof. Hierop werden de verdachte en de medeverdachte aangehouden op verdenking van witwassen en werden hun telefoons in beslag genomen. De verbalisant keek – met toestemming van de officier van justitie – in de telefoon van de medeverdachte. Hij zag direct foto’s met grote hoeveelheden henneptoppen en diverse foto’s en filmpjes van verpakkingen welke gebruikt worden voor het vervoer van cocaïne. Hierop werden – na machtiging van de rechter-commissaris – drie woningen doorzocht, waaronder de woning van de verdachte aan de [adres] .
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – redelijkerwijs het vermoeden kon ontstaan dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen en aan overtreding van de Opiumwet. Op basis van die verdenking was een doorzoeking ter inbeslagneming gerechtvaardigd en heeft de rechter-commissaris in redelijkheid een machtiging tot doorzoeking ter inbeslagneming kunnen verlenen. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en verwerpt het verweer van de raadsman.
3.3.1.2
Geen dringende noodzaak doorzoeking
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding was om een ‘spoedzoeking’ te verrichten en dat de komst van de rechter-commissaris had moeten worden afgewacht alvorens de woning te doorzoeken. Nu dit niet is gebeurd is er sprake van een vormverzuim. Dit zou volgens de raadsman tot bewijsuitsluiting moeten leiden. De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond er naast het redelijke vermoeden – zoals hiervoor besproken – aansluitend een dringende noodzaak voor een doorzoeking van de woning van de verdachte als bedoeld in artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering. Naar algemene ervaringsregels bestaat immers altijd een gerede kans dat bij uitstel daarvan in de woning aanwezige verdovende middelen of andere contrabande niet of slechts met moeite te achterhalen zijn. De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris de hulpofficier van justitie mondeling heeft gemachtigd om de desbetreffende woning te doorzoeken op grond van artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering en dat er aansluitend hennep, amfetamine en grote hoeveelheden contant geld zijn aangetroffen en inbeslaggenomen. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en verwerpt het verweer van de raadsman.
3.3.1.3
Geen schriftelijke machtiging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, omdat er geen schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris tot doorzoeking van de woning van de verdachte in het dossier zit, er sprake is van een vormverzuim. Dit zou volgens de raadsman tot bewijsuitsluiting moeten leiden. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat – hoewel er wel een mondelinge machtiging is afgegeven door de rechter-commissaris – zich in het dossier geen met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris zoals bedoeld in artikel 97 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering bevindt. Het achterwege blijven van het achteraf opmaken van een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Volgens vaste rechtspraak behoeven daar echter geen rechtsgevolgen aan te worden verbonden (ECLI:NL:HR:2012:BT6962). De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim, omdat naar het oordeel van de rechtbank de verdachte niet zodanig in zijn belangen is geschaad dat dit zou moeten leiden tot een sanctionering zoals bewijsuitsluiting of strafvermindering. Daarbij betrekt de rechtbank ook het gegeven dat het als gevolg van dit vormverzuim ontdekken van strafbare feiten geen voor de verdachte rechtens te respecteren belang is en er voorts slechts een beperkte inbreuk plaatsvond op zijn privacy en deze beperkte schending van die privacy geen strijdigheid oplevert met het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces. Bovendien was er een mondelinge machtiging en zou die naar het oordeel van de rechtbank achteraf met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid schriftelijk zijn bevestigd door de rechter-commissaris. 3.3.1.4 Onderzoek telefoon zonder toestemming rechter
De raadsman heeft zich – onder verwijzing van jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2025:409) – op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van het onderzoek aan de telefoons van de verdachte sprake is van een vormverzuim. Dit zou volgens de raadsman tot bewijsuitsluiting of strafvermindering moeten leiden De rechtbank overweegt als volgt. Het onderzoek aan de telefoon van de verdachte heeft zonder voorafgaande toestemming van een rechter plaatsgevonden. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat die toestemming wel was vereist en dat – door het ontbreken daarvan – het recht op privacy van verdachte is geschonden. Dat betekent dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dat verzuim is ernstig, want van beperkingen in het onderzoek aan de telefoon is niet gebleken. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit het Landeck-arrest niet volgt dat deze schending van de privacy van de verdachte tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering moet leiden. In deze zaak is sprake van een verdenking van ernstige strafbare feiten. Als de rechter-commissaris om toestemming was gevraagd voor onderzoek aan de telefoon zoals dat heeft plaatsgevonden, dan had deze die toestemming kunnen geven en naar alle waarschijnlijkheid ook daadwerkelijk gegeven. Er kan derhalve niet gezegd worden dat de verdachte door het vormverzuim in een nadeligere positie is geraakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat het belang van de verdachte dat geen strafbare feiten zouden worden ontdekt geen rechtens te respecteren belang is. Vanwege het ontbreken van enig daadwerkelijk nadeel is de rechtbank van oordeel dat bewijsuitsluiting of strafvermindering geen gerechtvaardigde rechtsgevolgen van het vormverzuim zijn. De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim.
3.3.2De bewijsmiddelen
3.3.2.1
De bewijsmiddelen – feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen hennep en hasjiesj heeft verkocht en vervoerd, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen.
Overwegingen rechtbank
De raadsman heeft aangevoerd dat – hoewel kan worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld in hennep en hasjiesj – de tenlastegelegde pleegperiode te lang is. Volgens de raadsman kan uit de chats in het dossier enkel worden afgeleid dat de verdachte heeft gehandeld in hennep en hasjiesj van 1 december 2021 tot 24 juni 2022. Daarnaast kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat de verdachte ook hennep en hasjiesj heeft vervoerd. De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij – hoewel niet altijd even intensief en frequent – heeft gehandeld in hennep en hasjiesj in de tenlastegelegde periode. Deze verklaring wordt niet alleen ondersteund door de zich in het dossier bevindende chatgesprekken, maar ook door de observaties die de politie heeft gedaan van 6 mei tot 5 augustus 2022 en de ruim 17 kilo hennep die tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is aangetroffen. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat in de dozen en tassen waarvan de politie heeft gezien dat hij deze uit auto’s haalde en vervolgens zijn woning binnenbracht, inderdaad ook wel eens hennep en hasjiesj zaten. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de gehele tenlastegelegde periode hennep en hasjiesj heeft verkocht en vervoerd.
3.3.2.2
De bewijsmiddelen – feit 2
De rechtbank acht, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk 17,730 kilo hennep aanwezig heeft gehad, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen.
3.3.2.3
De bewijsmiddelen – feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte € 56.905,00 heeft witgewassen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2025;
- het proces-verbaal deelonderzoek witwassen.
Overwegingen rechtbank
Naast het geldbedrag van € 56.905,00 zijn in de woning van de verdachte nog drie geldbedragen aangetroffen, te weten: € 146.050,00, € 19.000,00 en € 498,97. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich ook ten aanzien van deze geldbedragen heeft schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of – ondanks de verklaring van de verdachte – het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Beoordeling
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. De verdachte had op 5 augustus 2022 ruim 17 kilo hennep, 640 gram amfetaminepasta, benodigdheden voor het vervaardigen van verdovende middelen en vier contante gelbedragen bestaande uit € 56.905,00, € 19.000,00, € 146.050 en € 498,97 voorhanden. Ook was de verdachte in het bezit van een telefoon waarop duizenden aan de handel in drugs gerelateerde berichten zijn aangetroffen. Deze feiten en omstandigheden duiden op langdurige handel in drugs en rechtvaardigen zonder meer het vermoeden dat de aangetroffen geldbedragen – met uitzondering van het geldbedrag van € 498,97 – onmiddellijk afkomstig zijn uit enig eigen misdrijf van verdachte (namelijk het handelen in drugs).
Het geldbedrag van € 498,97 is aangetroffen in een roze spaarpot op een kinderkamer in de woning van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit geldbedrag spaargeld is van zijn zusje. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden ten aanzien van dit geldbedrag niet van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Het gaat immers niet om een zeer grote hoeveelheid contant geld. Daarom kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag van € 498,97 uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een geldbedrag van € 498,97 heeft witgewassen.
Verklaring verdachte met betrekking tot het geld
Over de herkomst van het geldbedrag van € 19.000,00 heeft de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2025 verklaard dat hij dit geld heeft gepind van zijn Duitse bankrekening en dat hij dit geld heeft verdiend met legale werkzaamheden in dienstbetrekking. Deze verklaring wordt ondersteund door de onderzoeksbevindingen van de politie die zich in het dossier bevinden. Uit onderzoek naar de Duitse bankrekening van de verdachte is gebleken dat er aan de balie van de bank contante opnames zijn gedaan van deze bankrekening, te weten: € 5.000,00 op 29 maart 2022, € 5.000,00 op 31 maart 2022, € 5.000,00 op 20 april 2022 en € 10.000,00 op 3 mei 2022. Degene die het geld van de bankrekening heeft opgenomen heeft zich geïdentificeerd als ‘ [verdachte] ’ en een paspoort met hetzelfde nummer als het paspoort van de verdachte getoond. Uit onderzoek van de politie is verder gebleken dat deze bankrekening werd gevoed door de bankrekening op naam van de onderneming van de verdachte, [naam 5] , onder vermelding van ‘Lohn’. In de periode van 15 september 2021 tot en met 14 oktober 2022 is in totaal een bedrag van € 41.543,03 aan loon overgemaakt. Daarnaast is een bedrag van € 22.400,00 overgemaakt als terugbetaling van een lening.
Over de herkomst van het geldbedrag van € 146.050,00 heeft de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2025 verklaard dat dit geld van zijn vader – die dagelijks leiding heeft over de onderneming van de verdachte – is. De vader van de verdachte heeft dit geld contant opgenomen van de Duitse bankrekening van de onderneming en een deel van dit geld ondergebracht in de woning van zijn vrouw en kinderen. Deze verklaring wordt ondersteund door de onderzoeksbevindingen van de politie die zich in het dossier bevinden. Uit onderzoek naar de Duitse bankrekening van [naam 5] is gebleken dat er in de periode van 4 februari 2022 tot en met 5 augustus 2022 in totaal 93 contante opnames zijn gedaan met een totaalbedrag van € 160.131,78. In de periode van 15 september 2021 tot en met 14 oktober 2022 is zelfs een totaalbedrag van € 205.141,78 aan contante opnames gedaan. De bankrekening van [naam 5] werd voornamelijk gevoed door betalingen van een Duitse firma: [naam 4] . Ter terechtzitting heeft de verdachte een schriftelijke verklaring overgelegd waarin zijn vader aangeeft dat hij de beschikking had over de bankpas van de bankrekening van [naam 5] en dat hij de contante opnames heeft gedaan.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat de geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een geldbedrag van € 19.000,00 en een geldbedrag van € 146.050,00 heeft witgewassen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen van een geldbedrag (en wel van het bedrag van € 56.905,00, waarvan de verdachte ter terechtzitting heeft bekend dat hij dit bedrag uit misdrijf heeft verkregen).
3.3.2.4
De bewijsmiddelen – feit 4
De rechtbank acht, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen cocaïne heeft verkocht, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen.
Overwegingen rechtbank
De raadsman heeft aangevoerd dat – hoewel kan worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld in cocaïne – de tenlastegelegde pleegperiode te lang is. Volgens de raadsman kan uit de chats in het dossier enkel worden afgeleid dat de verdachte heeft gehandeld in cocaïne van 8 juni 2021 tot 16 april 2022. De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij – hoewel niet altijd even intensief en frequent – heeft gehandeld in cocaïne in de tenlastegelegde periode. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode cocaïne heeft verkocht.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte ook heeft gehandeld in amfetamine, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
3.3.2.5
De bewijsmiddelen – feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk 640 gram amfetaminepasta aanwezig heeft gehad, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2025;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen
- het NFI rapport.