ECLI:NL:RBLIM:2025:11892

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
ROE 25/2754
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van artikel 174a Gemeentewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 1 december 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, een inwoner van Linne, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Maasgouw om zijn woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een incident waarbij een vuurwerkbom voor de voordeur van de woning is afgestoken, en een melding van de Team Criminele Inlichtingen (TCI) over een dreigende liquidatie van verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de woning gesloten zou moeten worden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het besluit van de burgemeester en stelt dat de woning niet gesloten mag worden. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/2754

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 december 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit Linne, verzoeker

(gemachtigde: mr. F.E.L. Teerling),
en

de burgemeester van de gemeente Maasgouw, de burgemeester

(gemachtigde: mr. M.S. Helder).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening inzake het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden. [1] Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 17 november 2025 heeft de burgemeester besloten dat de door verzoeker gehuurde woning aan de [adres] in Linne (de woning) met ingang van 18 november 2025 voor de duur van drie maanden wordt gesloten.
2.1.
Per e-mail van 18 november 2025 heeft de burgemeester aan de rechtbank laten weten dat hij niet bereid is het besluit te schorsen tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft op 18 november 2025 bij wijze van ordemaatregel het besluit van 17 november 2025 geschorst tot aan de uitspraak inzake de voorlopige voorziening.
2.2.
Bij brief van 19 november 2025 heeft de burgemeester verwezen naar een aanbiedingsbrief en drie aanvullende stukken. De burgemeester heeft verzocht om beperking van de kennisneming van die stukken. [2] De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft bij beslissing van 20 november 2025 beperkte kennisneming van de stukken niet gerechtvaardigd geacht. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer heeft de burgemeester onvoldoende gemotiveerd wat de gewichtige redenen zijn waarom artikel 8:29 van de Awb van toepassing zou zijn. De burgemeester heeft geen toestemming gegeven om de stukken toch aan het dossier toe te voegen, de stukken zijn daarom teruggezonden naar de burgemeester.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester. Tevens zijn namens de burgemeester verschenen M.H.M.M. Welman, K.M.W. Thoma en R.J.H. Verwijlen. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2.4.
Op 28 november 2025 heeft de burgemeester verzocht het onderzoek ter zitting te heropenen, omdat hij op 26 november 2025 een mutatierapport van de politie heeft ontvangen wat de absolute noodzaak van de woningsluiting nog meer benadrukt. Kort gezegd volgt uit het mutatierapport dat er bij omwonenden grote zorgen leven over hun veiligheid gezien de aanwezigheid van verzoeker en de recente gebeurtenissen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen en de brief van 28 november 2025 retour gestuurd.

Totstandkoming van het besluit

3. De burgemeester heeft op 11 september 2025 een bestuurlijke rapportage van de politie ontvangen. Daaruit blijkt dat er op 10 september 2025 rond 02.55 uur een vuurwerkbom is afgestoken voor de voordeur van de woning. Daarbij heeft de voordeur deels vlam gevat. De burgemeester heeft naar aanleiding van het incident het gebied rondom de woning met ingang van 12 september 2025 aangewezen als gebied waar camera’s worden geplaatst ter handhaving van de openbare orde. Deze aanwijzing is na vier weken beëindigd, aangezien er geen dreiging meer was voor verstoring voor de openbare orde.
3.1.
De politie heeft op 11 november 2025 opnieuw een bestuurlijke rapportage opgemaakt. Uit deze rapportage blijkt dat op 29 oktober 2025 via een proces-verbaal van het TCI [3] informatie aan de politie is verstrekt over een mogelijke liquidatie van verzoeker. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat een persoon uit het criminele circuit aan een andere persoon de opdracht zou hebben gegeven verzoeker te liquideren. Zowel de opdrachtgever als degene die de opdracht zou moeten uitvoeren zijn bij de politie bekenden uit het criminele circuit. Op 29 oktober 2025 is deze informatie met verzoeker gedeeld.
3.2.
Op 12 november 2025 heeft de burgemeester het voornemen uitgebracht de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden te sluiten. Verzoeker heeft op
13 november 2025 zijn zienswijze gegeven. De burgemeester heeft vervolgens op
17 november 2025 het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de in artikel 8:81 van de Awb neergelegde vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het bestreden besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verder neemt de voorzieningenrechter in het geval van verzoeker het spoedeisend belang aan omdat hij dreigt de toegang tot zijn woning te verliezen.
4.1.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Standpunt verzoeker
5. Verzoeker voert aan dat dat er geen sprake is van (vrees voor) een ernstige verstoring van de openbare orde. Verzoeker betwist dus dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten op grond van artikel 174a, eerste lid en onder b, van de Gemeentewet. Verzoeker stelt dat hij zich na de aanslag op zijn leven van 2020 niet langer in het criminele circuit begeeft. Verzoeker is van mening dat met de informatie uit de TCI-melding uiterst terughoudend moet worden omgesprongen omdat deze informatie een onjuist beeld geeft van de daadwerkelijke omstandigheden. De politie zou, gezien de beschikbare informatie, in staat moeten zijn een eventuele aanslag te verijdelen en met minder ingrijpende middelen de orde moeten kunnen handhaven. Verzoeker voert aan dat de sluiting van de woning onevenredig is en dat een deugdelijke belangenafweging zou moeten leiden tot het afzien van de woningsluiting. Verzoeker stelt dat hij geen vervangende woonruimte of iemand in zijn sociale kring heeft bij wie hij tijdelijk kan verblijven. Daarnaast is verzoeker medisch beperkt en is het zoeken en het betrekken van een nieuwe woonplek nagenoeg onmogelijk. Na sluiting van de woning door de burgemeester is er een groot risico op buitengerechtelijke ontbinding door de verhuurder. Wanneer de woning toch gesloten zou worden, zou de burgemeester tenminste moeten voorzien in vervangende woonruimte gedurende de periode van sluiting.
Toetsingskader
6. De voorzieningenrechter beoordeelt -voorlopig- of de burgemeester bevoegd was om de woning op grond van artikel 174a van de Gemeentewet te sluiten en, zo ja, of hij op goede gronden van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
6.1.
Uit vaste rechtspraak volgt onder welke omstandigheden de burgemeester bevoegd is een woning op grond van artikel 174a van de Gemeentewet te sluiten. [4] Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om een woning te sluiten als zich door gedragingen in de woning ernstige overlast voordoet rond de woning waardoor de openbare orde wordt verstoord. De burgemeester kan dit artikel inzetten als aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens wordt vastgesteld dat de gedragingen zich in de woning voordoen, er langdurige overlast is die zich met grote regelmaat voordoet en die maatschappelijk onaanvaardbare vormen heeft aangenomen. Verder vergt verstoring van de openbare orde overlast waardoor de veiligheid en de gezondheid van mensen in de directe omgeving van de woning in ernstige mate worden bedreigd en de overlast risico’s geeft voor de omgeving die te vergelijken zijn met drugsoverlast. Deze uitleg van de Afdeling sluit aan bij wat de wetgever wilde toen artikel 174a in de Gemeentewet is opgenomen. [5] Voorlopig oordeel
7. De voorzieningenrechter gaat uit van de juistheid van de inhoud van de bestuurlijke rapportages en stelt vast dat de bevindingen uit de bestuurlijke rapportages ernstig zijn en dat deze gelinkt kunnen worden aan (toekomstige) ernstige strafbare feiten die een vrees voor de openbare orde in de omgeving vormen. De motivering van de burgemeester is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in het licht van de vaste rechtspraak over deze materie echter onvoldoende om te voldoen aan het hiervoor geschetste toetsingskader. De voorzieningenrechter realiseert zich dat de vuurwerkbom bij de woning een ernstig strafbaar feit is die veel maatschappelijke impact heeft, juist voor de (veelal op leeftijd zijnde) bewoners in de omliggende woningen. Dat geldt ook voor de TCI-melding dat iemand een opdracht heeft gegeven om verzoeker te liquideren. De voorzieningenrechter heeft dan ook begrip voor de behoefte van de burgemeester om een signaal af te geven dat vanuit het bestuurlijk oogpunt wordt opgetreden om de maatschappelijke effecten en de gevoelens van onveiligheid te bestrijden.
Echter, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2023 oordeelt de voorzieningenrechter dat in onderhavig geval de openbare orde in de omgeving van de woning weliswaar is verstoord op het moment dat de vuurwerkbom bij de woning is afgegaan op 10 september 2025, maar dat de openbare orde in de omgeving van de woning niet is verstoord door de dreiging die ziet op de persoon van verzoeker. Uit de bestuurlijke rapportages blijkt namelijk niet dat sprake was van langdurige overlast die zich met grote regelmaat voordeed en die maatschappelijk onaanvaardbare vormen aannam, vergelijkbaar met drugsoverlast. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat die vereiste overlast slechts kan plaatsvinden bij gedragingen die op zichzelf ernstig zijn. Dat wil zeggen dat de cumulatie van op zichzelf niet-ernstige overlast veroorzakende gedragingen niet kan gelden als ernstige verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter begrijpt uit de bestuurlijke rapportage van 11 november 2025 dat er een TCI-melding is gedaan dat iemand een opdracht heeft gegeven om verzoeker te liquideren, maar de politie meldt ook dat er door het criminele circuit waar verzoeker zich in bevind (danwel bevond), er altijd een reële dreiging zowel naar het leven van verzoeker als de woning is. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de TCI-melding onvoldoende concreet is om (op dit moment) over te gaan tot sluiting van de woning. Dit zou immers ook betekenen dat de dreiging er al is sinds verzoeker er woont terwijl er tot 10 september 2025 niets concreets is gebeurd. Een reële dreiging is onvoldoende om iemand voor de duur van drie maanden uit zijn woning te zetten. De voorzieningenrechter acht de combinatie van feiten (de vuurwerkbom) en de TCI-melding in dit geval ook onvoldoende om te spreken over ernstige overlast. Na vier weken cameratoezicht om de openbare orde te handhaven heeft de burgemeester immers de aanwijzing beëindigd omdat er geen dreiging meer was voor de verstoring van de openbare orde.
7.1.
Daarnaast heeft de burgemeester niet aannemelijk gemaakt dat de verstoring van de openbare orde niet afdoende kan worden bestreden met een minder ingrijpend middel, zoals het (nogmaals) instellen van cameratoezicht of surveillance. De burgemeester heeft het eerdere cameratoezicht na de duur van vier weken niet verlengd, omdat er geen dreiging meer was voor verstoring voor de openbare orde. Het cameratoezicht heeft toen dus het gewenste effect gehad. Daarbij komt dat de politie informatie heeft over de persoon die de opdracht tot liquidatie heeft gegeven en de persoon die de opdracht heeft gekregen (dit volgt immers uit de bestuurlijke rapportage). Dat de politie nog bezig is met het onderzoek maakt niet dat cameratoezicht of surveillance geen gewenst effect kan hebben.
Ook is door de burgemeester onvoldoende onderzocht of verzoeker op grond van het stelsel Bewaken en Beveiligen kan worden beschermd. Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij bereid is mee te werken aan een verblijf in bijvoorbeeld een Safehouse. De burgemeester heeft daarop aangegeven dat dit alleen een mogelijkheid is als verzoeker bereid is om openheid van zaken te geven over onder andere de dreiging. Verzoeker heeft te kennen gegeven dat hij niet weet vanuit welke hoek de dreiging komt en dat hij daar dan ook geen openheid over kan geven. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verzoeker. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat het niet altijd duidelijk is vanuit welke hoek een bepaalde dreiging komt, helemaal gelet op het verleden van verzoeker, dus om als voorwaarde voor beveiliging te stellen dat verzoeker daarover openheid moet geven is te kort door de bocht.
7.2.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester ook onvoldoende gemotiveerd waarom is overgegaan tot een sluiting van drie maanden. Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester toegelicht dat de burgemeester geen beleid heeft opgesteld inzake sluitingen van woningen op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. Nu de sluitingstermijn van drie maanden niet gebaseerd is op beleid, heeft de burgemeester een zwaardere motiveringsplicht. De burgemeester stelt voor de duur van de sluiting aansluiting te hebben gezocht bij rechtspraak, bijvoorbeeld bij de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 augustus 2025 [6] waarin de woning voor de duur van vier maanden werd gesloten. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat deze uitspraak niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. In die uitspraak ging het namelijk om meerdere ernstige incidenten zoals een schietincident en meerdere explosies en is gebleken dat minder vergaande maatregelen zoals cameratoezicht en extra surveillance niet voldoende zijn. De burgemeester dient ook de duur van de sluiting nader te motiveren in de beslissing op bezwaar indien de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard en nog steeds wenst over te gaan tot sluiting van de woning.
7.3.
Omdat de burgemeester in dit geval geen bevoegdheid heeft om tot sluiting van de woning over te gaan, komt de voorzieningenrechter aan een bespreking van de evenredigheid niet toe.
Het horen van getuigen
8. Gezien het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het horen van getuigen af. Te meer nu het hier een voorlopige voorzieningenprocedure betreft welke zich niet leent voor een uitgebreid inhoudelijk onderzoek ter zitting, met bijvoorbeeld het horen van getuigen.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter is gelet op voorgaande van oordeel dat de burgemeester niet bevoegd is om de woning te sluiten. Behoudens nieuwe ontwikkelingen moet dan ook worden aangenomen dat het bestreden besluit niet kan worden gehandhaafd. Zij wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 17 november 2025 is geschorst tot de beslissing op bezwaar is bekend gemaakt. Dat betekent dat de woning op dit moment niet mag worden gesloten.
9.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht vergoeden en krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten ter hoogte van € 1.814,- (voor het indienen van een verzoekschrift door een gemachtigde en het verschijnen ter zitting). [7] De burgemeester moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 17 november 2025 tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.P.A. Jacobs-van Wijlick, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 december 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.
2.Op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Team Criminele Inlichtingen.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2402 en van 16 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4697.
5.Zie Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nrs. 5 en 7.
7.Zie het Besluit proceskosten bestuursrecht.