ECLI:NL:RBLIM:2025:12023

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
03.055457.25
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag bij steekpartij op tankstation nabij AZC

Op 5 december 2025 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 20 februari 2025 in Oostrum het slachtoffer met een mes in de borst heeft gestoken. Dit geweld vond plaats op het terrein van een tankstation, waar de verdachte en het slachtoffer eerder die dag al in een conflict verwikkeld waren. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen geprobeerd te steken, waarbij hij hem uiteindelijk in de borst heeft geraakt. Het slachtoffer is een maand later in het ziekenhuis overleden aan de gevolgen van het steekletsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor doodslag en hem een gevangenisstraf van 9 jaren opgelegd. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, voor affectieschade en schokschade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, maar niet van vol opzet. De rechtbank heeft ook de ernst van het feit benadrukt, gezien de impact op de nabestaanden en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.055457.25
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in de [locatie PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. Kilinç, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 november 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer] , [moeder slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is op de zitting gehoord mr. K. Valkeneers, advocaat te Sittard. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er feitelijk weergegeven op neer dat de verdachte:
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem met een mes in de borst te steken, dan wel hem zwaar heeft mishandeld met de dood ten gevolge.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm gaat hij daarbij uit van vol opzet.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte het opzet had op de dood van het slachtoffer. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Het
proces-verbaal van bevindingen beschrijving camerabeelden [1] van 26 februari 2025, onder meer inhoudende:
Bekijken en beschrijven van camerabeelden van het bedrijf [naam bedrijf] , gelegen aan [adres] te Oostrum, gemeente Venray.
Ik zag op 20-02-2025 dat twee personen achter elkaar liepen richting de achterzijde van het terrein van het tankstation. Ik zag dat de persoon die voorop liep geheel in het donker gekleed was en dat de persoon die daarachter liep gekleed was in lichter gekleurde / grijzige kleding. Het was mij bekend dat de verdachte geheel donker gekleed was en dat het slachtoffer gekleed was in het grijs.
Ik zag dat de verdachte en het slachtoffer liepen ter hoogte van de in- en uitgang van het terrein van het tankstation. Vervolgens zag ik dat de verdachte meermalen bleef uithalen richting het bovenlichaam van het slachtoffer en dat het slachtoffer hierbij meermaals achteruit leek te bewegen met sprongetjes en grote stappen. Het leek alsof het slachtoffer bewegingen maakte om de verdachte af te weren. Ik zag dat de verdachte op het slachtoffer bleef inlopen, terwijl het slachtoffer achteruit bleef bewegen.
De verdachte haalt vervolgens met kracht uit richting de borst van het slachtoffer. Ik zag dat het slachtoffer achteruit deinsde en probeerde weg te komen. Vervolgens zag ik dat een klein voorwerp op de grond viel. Het leek alsof dit kleine voorwerp vanaf de verdachte leek te vallen. Vervolgens zag ik dat het slachtoffer ietwat in elkaar leek te buigen.
Het
Eurofins definitief deskundigenrapport forensische pathologie [2] van 23 april 2025, onder meer inhoudende:
Overledene: [slachtoffer]
Definitieve conclusie
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] wordt het intreden van de dood verklaard door uitwendig mechanisch perforerend geweld, te weten 1 steekletsel aan de borst. Dat ging gepaard met perforatie van de linkerborstwand (en waarschijnlijk ook van de linkerlong) en het hart en als later opgelopen verwikkeling een acute ontsteking in de luchtwegen en beide longen. Dat heeft geleid tot het uiteindelijk overlijden op 22 maart 2025, ruim een maand na hospitalisatie.
De
bekennende verklaring van de verdachteafgelegd ter terechtzitting van 21 november 2025, onder meer inhoudende:
Het klopt dat ik op 20 februari 2025 [slachtoffer] met een mes heb gestoken.
Bewijsoverweging
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het slachtoffer met een mes in de borst heeft gestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. De vraag staat centraal of de verdachte daarbij met het opzet op de dood van het slachtoffer handelde, en zo ja, in welke vorm. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het dossier en de afgelegde verklaringen te weinig aanknopingspunten bevatten om van vol opzet van de verdachte op het doden van het slachtoffer te kunnen spreken. Dat de verdachte met opzet heeft gestoken is naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien evident, maar dat hij dat doelbewust deed om het slachtoffer dodelijk te treffen is minder evident. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus geen sprake van vol opzet.
Door met een mes in de richting van het bovenlijf van het slachtoffer te steken, moest de verdachte echter wel hebben geweten dat daardoor mogelijk dodelijk letsel bij het slachtoffer zou ontstaan. Het bovenlichaam, in het bijzonder de borst, heeft immers te gelden als een kwetsbaar deel van het lichaam door de aanwezigheid van vitale organen, zoals het hart.
Door in de richting van dit lichaamsdeel van het slachtoffer te steken (waarbij verdachte ook met het mes in de borst van het slachtoffer heeft gestoken) heeft de verdachte, gezien deze uiterlijke verschijningsvorm, bewust die aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer aanvaard, welke noodlottige kans zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Dat uit de omstandigheid dat het slachtoffer slechts eenmaal is gestoken kan worden afgeleid dat de verdachte geen opzet had volgt de rechtbank niet, aangezien de bewijsmiddelen er blijk van geven dat de verdachte meerdere malen heeft uitgehaald, waarvan één uithaal raak was.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 20 februari 2025 te Oostrum, gemeente Venray, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] met een mes in zijn borst(streek) en/of hart te steken;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 1 primair
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, alsmede een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de borst gestoken, waardoor het slachtoffer binnen enkele minuten ineen is gezakt en ter plekke door een mobiel medisch team levensreddend geopereerd moest worden. Nadat het slachtoffer een maand in het ziekenhuis heeft gelegen is hij alsnog aan een ernstige longontsteking, een complicatie voortkomend uit het steekletsel, overleden.
Tussen de verdachte en het slachtoffer was, in ieder geval de dag van de noodlottige steekpartij, sprake van een gespannen sfeer. Uit het dossier blijkt dat zij eerder die dag al in een conflict verwikkeld waren. Daarvan was door het COA ook een verslag gemaakt, waarin onder meer werd vermeld dat het slachtoffer het toen al had over een mes dat de verdachte bij zich zou dragen. Het geweld lijkt dan ook te zijn voortgekomen uit deze eerder aanwezige onmin.
Hoewel de verdachte stelt geen aandeel te hebben gehad in de aanleiding van het geweld, heeft de rechtbank daar een andere kijk op. Op grond van de beelden kan de verdachte naar het oordeel van de rechtbank juist als de agressor worden aangemerkt. In de wetenschap dat hij een mes bij zich had, heeft de verdachte de fysieke confrontatie geïnitieerd, in reactie waarop het slachtoffer een gevechtshouding aannam en er over en weer werd uitgehaald. Dit duidt erop dat de verdachte zich actief in een gewelddadige situatie heeft begeven.
De rechtbank benadrukt de ernst van het feit en de ingrijpende gevolgen ervan voor het slachtoffer en diens familieleden. Het slachtoffer was een jonge man die op de vlucht was voor oorlog en natuurgeweld, die in Nederland een veilig bestaan wilde opbouwen met een beter toekomstperspectief dan hij voorheen had gehad. Het verlies van zijn leven heeft zijn familie onbeschrijfelijk getroffen. Vanwege haar vluchtelingenstatus in Turkije heeft de moeder van het slachtoffer niet eens de kans gehad om op een waardige manier afscheid van haar zoon te nemen aan zijn sterfbed. In de door haar geschreven nabestaandenverklaring beschrijft zij op invoelbare wijze dat zij de tijd zou willen terugdraaien en haar zoon laten terugkomen, maar voortaan moet leven in de wetenschap hem nooit meer te zullen zien of spreken.
Strafmaat
Levensdelicten behoren niet voor niets tot de ernstigste strafbare feiten die het Nederlandse strafrecht kent, aangezien door dergelijk handelen het hoogst beschermde rechtsgoed, het leven, op onomkeerbare wijze wordt aangetast. De rechtbank is daarom van oordeel dat enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passend antwoord is op het gepleegde misdrijf.
De rechtbank weegt bij de bepaling van de duur daarvan ook mee dat het incident plaatsvond op het terrein van een tankstation, waar op dat moment veel klanten aanwezig waren, direct tegenover het AZC gelegen waar zowel de verdachte als het slachtoffer verbleven. Dit leidde ertoe dat veel mensen het geweld, de zeer ingrijpende eerste hulpverlening en de afwikkeling ervan hebben gezien of er op andere wijze mee geconfronteerd zijn. Dit heeft veel onrust veroorzaakt, in het bijzonder bij de medebewoners van het AZC, als ook in de samenleving in bredere zin.
Verder heeft de rechtbank bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf ook gekeken naar wat in andere zaken waarin doodslag bewezen is verklaard doorgaans wordt opgelegd, en waaruit het geweld in die zaken bestond. Op een schaal van relatief lichtere naar zwaardere gevallen van doodslag acht de rechtbank het onderhavige geval meer passen bij eerstgenoemde categorie, onder meer omdat het slachtoffer niet herhaaldelijk is gestoken. Ook heeft de verdachte zich nadat het slachtoffer ineen is gezakt om hem bekommerd, hulp van omstanders ingeschakeld en de hulpdiensten laten alarmeren.
Gezien deze omstandigheden, alsmede het gegeven dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet uitgaat van vol opzet, maar van voorwaardelijk opzet, valt de op te leggen gevangenisstraf lager uit dan de eis van de officier van justitie. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 9 jaren passend en zal zij de verdachte daartoe veroordelen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
38z-maatregel
De rechtbank ziet geen aanleiding om bovendien een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen. Gezien de omstandigheid dat de verdachte naar verwachting geen verblijfstitel zal verkrijgen en Nederland zal worden uitgezet, en het waarschijnlijk is dat hij een inreisverbod zal krijgen, acht de rechtbank het daarom niet noodzakelijk om een dergelijke maatregel op te leggen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [moeder slachtoffer] , moeder van het slachtoffer, vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,- aan schokschade en € 20.000,- aan affectieschade.
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente, en heeft tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
Affectieschade betreft immateriële schade die iemand lijdt door het verdriet veroorzaakt door het overlijden van een naaste. Het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt in artikel 6:108, lid 3 een grondslag voor de toekenning hiervan aan de in lid 4 van dit artikel opgesomde personen, waarbij een bij besluit vastgesteld forfaitair bedrag kan worden toegekend. Onder deze personen vallen onder andere ouders, kinderen en partners van de overledene. Zij worden gezien als secundaire slachtoffers van degene die verantwoordelijk is voor de dood van hun naaste.
Op basis hiervan heeft de benadeelde partij recht op een vergoeding van € 17.500,-, het forfaitaire bedrag zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot de dag van volledige betaling. De rechtbank acht geen termen aanwezig om, zoals door de benadeelde partij gevorderd, af te wijken van dit forfaitair vastgestelde bedrag. Of, en in welke mate, het besluit in de toekomst mogelijkerwijs zal worden gewijzigd is thans nog onvoldoende duidelijk om daarop vooruit te lopen zoals door de benadeelde is verzocht. Bovendien zou toekenning van een hoger bedrag afbreuk doen aan een van de doelen van de huidige affectieschaderegeling, te weten het creëren van rechtseenheid ten aanzien van immateriële schade, die zich doorgaans lastig laat vatten in een financiële werkelijkheid, en ter voorkoming van gevoelige discussies. In zoverre het gevorderde het toegewezen bedrag te boven gaat zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Schokschade
Schokschade doet zich voor wanneer bij een secundair slachtoffer een hevige emotionele schok wordt veroorzaakt door het waarnemen van het strafbare feit of door een directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, hetgeen leidt tot geestelijk letsel. De Hoge Raad heeft, kort gezegd, vastgesteld dat de rechter, op basis van verschillende factoren zoals de aard en ernst van de normschending, de wijze van confrontatie, en de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer, moet beoordelen of er ook jegens het secundaire slachtoffer sprake is van onrechtmatig handelen [3] . Daarnaast is vereist dat er objectief vastgesteld geestelijk letsel aanwezig is.
Hoewel de benadeelde partij zelf geen getuige van het misdrijf ter plaatse is geweest, is zij wel geconfronteerd met de ernstige gevolgen ervan. Gedurende de maand die het slachtoffer in het ziekenhuis heeft gelegen heeft de benadeelde in grote onzekerheid geleefd over zijn toestand en of hij het zou overleven. Door middel van videobellen heeft de benadeelde ondanks de onmogelijkheid om haar zoon fysiek bij te staan hem nog kunnen zien. De rechtbank acht derhalve in voldoende mate gesteld dat jegens de benadeelde onrechtmatig is gehandeld.
Voorts is ook voldaan aan het vereiste dat naar objectieve maatstaven is vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel. Het bestaan daarvan is door overlegging van een verklaring van een psychiater waaruit blijkt dat de benadeelde onder behandeling is voldoende onderbouwd.
Voor wat betreft de hoogte van het toe te kennen bedrag aan schokschade heeft de rechtbank acht geslagen op bedragen die in soortgelijke zaken doorgaans worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van € 10.000,- komt de rechtbank over als een billijke vergoeding en zal derhalve volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank ziet verder aanleiding om ten aanzien van de toegewezen posten de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Het beslag

Ten aanzien van de tas van de verdachte, waar volgens een beslaglijst van de officier van justitie van 14 oktober 2025 thans nog beslag op rust, zal de rechtbank, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, de teruggave aan de beslagene gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij,
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [moeder slachtoffer] , van
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 172 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Beslag
-
gelast de teruggavevan het volgende in beslag genomen voorwerp aan O. Tosun:
- een tas (goednummer G1781679).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. C.P.W. van Well en mr. M. El Jerrari, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2025.
Mrs. El Jerrari en Van Kerkhof zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1 primair
hij op of omstreeks 20 februari 2025 te Oostrum, gemeente Venray [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] met een mes in zijn borst(streek) en/of hart, althans het (boven)lichaam te steken;
( art 287 Wetboek van Strafrecht )
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 20 februari 2025 te Oostrum, gemeente Venray aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een open steekwond in zijn borst, in elk geval zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met een mes in de borst(streek) en/of hart, althans in het (boven)lichaam, van die [slachtoffer] te steken terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Pagina’s 55 t/m 65 van het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2025028306, gesloten op 9 april 2025, digitaal doorgenummerd van pagina 1 t/m pagina 249.
2.Pagina’s 5 t/m 10 uit het aanvullend proces-verbaal, gesloten op 13 mei 2025, digitaal doorgenummerd van pagina 1 t/m pagina 45.
3.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.