Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. De zoon van verzoeker is bij de politie in beeld gekomen bij het onderzoek naar een andere persoon die in drugs zou handelen. In het politieonderzoek staat dat de zoon van verzoeker bij die persoon in de auto stapte met een doos waarin later drugs bleek te zitten. Daarom is ook het huis waar verzoeker en zijn zoon samen wonen doorzocht. Omdat in de woning drugs zijn aangetroffen heeft de burgemeester besloten de woning voor 6 maanden te sluiten per 17 januari 2025. De woning is dus al dicht. Verzoeker is het er niet mee eens dat de woning is gesloten en heeft daarom aan de voorzieningenrechter gevraagd om de woning geopend te houden gedurende zijn bezwaar bij de burgemeester.
Is verweerder bevoegd de woning te sluiten?
2. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 12 november 2024 blijkt dat in de woning van verzoeker (onder meer) in totaal 106,5 gram amfetamine is aangetroffen en een lachgasfles (met een inhoud van 1350 gram). Aangezien de amfetamine door de politie positief indicatief is getest en gelet op de deskundigheid van de politie ter zake gaat de voorzieningenrechter er van uit dat sprake is van een handelshoeveelheid harddrugs. Dit betekent dat verweerder bevoegd is de woning te sluiten.
3. Op grond van het Damoclesbeleid Roerdalen 2020 (Damoclesbeleid) wordt, indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, of voorbereidingshandelingen daartoe, de woning gesloten voor de duur van 6 maanden. Verweerder heeft de woning van verzoeker gesloten overeenkomstig het Damoclesbeleid.
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
4. Op grond van vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken is het uitgangspunt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat er sprake is geweest van een ‘loop’ naar de woning of overlast voor de buurt. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat er in de woning (naast een handelshoeveelheid hard- en softdrugs) ook gripzakjes en 53,5 gram ketamine zijn aangetroffen. Verder blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat de zoon van verzoeker (die heeft verklaard dat de aangetroffen drugs van hem waren) op 29 oktober 2024 de woning heeft verlaten met een doos, waarin zich hennep bevond. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aannemelijk is dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel.
6. Op grond van het vorenstaande en de grote hoeveelheid in de woning aangetroffen verdovende middelen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester een sluiting van de woning noodzakelijk mocht achten.
Is de sluiting van de woning evenredig?
7. Met betrekking tot de verwijtbaarheid overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van vaste rechtspraak de vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt aan de orde kan komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of samen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt op grond van de rechtspraakvan de hoofdbewoner (verzoeker) verlangd dat hij toezicht houdt op wat er in de woning gebeurt.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker meer toezicht had moeten houden, omdat hij wist dat zijn zoon ernstig verslaafd was aan drugs. Dit betekent dat niet gezegd kan worden dat verzoeker geen enkel verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Wel is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Het is duidelijk dat verzoeker zich in een moeilijke situatie bevond. Zoals verzoeker ter zitting heeft gezegd, heeft hij een beperkter toezicht op de woning omdat hij overdag ook moet werken. Bovendien is van belang dat verzoeker bij verschillende instanties (zoals ‘veilig thuis’ en ‘bemoeizorg’), zonder resultaat, om hulp heeft verzocht. Ook heeft hij een aantal maanden geleden zijn zoon uit huis gezet en de sloten veranderd. Daarvan is hij teruggekomen om nog enig toezicht op hem te hebben en om te voorkomen dat zijn zoon bij zijn dochter en haar kind introk. Verder heeft de zoon van verzoeker aangegeven dat zijn intakegesprek bij een verslavingskliniek inmiddels heeft plaatsgevonden, en dat hij daar per 17 februari 2025 zal beginnen met een traject. Hoewel verzoeker deze omstandigheden slechts beperkt heeft onderbouwd, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen reden om daaraan te twijfelen. Verzoeker kan dit in bezwaar verder onderbouwen. Uit deze omstandigheden blijkt dat verzoeker zich als vader van een drugsverslaafd kind in een moeilijke situatie bevond en heeft geprobeerd naar een oplossing te zoeken voor de problematiek van zijn zoon. Verweerder zal hier bij de behandeling van het bezwaar van verzoeker aandacht aan moeten besteden. Verweerders ter zitting ingenomen standpunt op dit punt, dat de burgemeester geen precedentwerking wil, kan de voorzieningenrechter niet volgen. In het kader van evenredigheid is het juist van belang dat iedere situatie afzonderlijk beoordeeld wordt, met alle daarbij behorende omstandigheden.
9. Over de vervangende woonruimte overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker vervangende woonruimte moet vinden en dat hij moet onderbouwen waarom hij daartoe niet in staat is. Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat hij op dit moment in zijn auto ‘woont’, omdat hij financieel niet in staat is om een andere woning te bekostigen en hij niet (6 maanden) bij zijn familie of vrienden kan verblijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ook hier bij de behandeling van het bezwaar van verzoeker aandacht aan zal moeten besteden. Als verzoeker zelf niet in staat is om andere woonruimte te vinden, moet verweerder daarbij helpen.
10. De voorzieningenrechter ziet in de mate van verwijtbaarheid en verzoekers persoonlijke omstandigheden onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat de sluiting van de woning onevenredig zou zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dit geldt echter wel voor de duur/periode van sluiting van de woning voor 6 maanden. De voorzieningenrechter acht, zoals verzoeker (subsidiair) ook heeft aangevoerd, een sluiting van de woning voor de duur van 3 maanden op zijn plaats voor het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter weegt daarbij onder ander mee: de hoeveelheid drugs die is aangetroffen, het ontbreken van loop maar de aanwezigheid van een handelsindicatie, het feit dat niet is gesteld dat de woning in een kwetsbare wijk ligt, de gevolgen voor verzoeker, die nu in een auto woont, terwijl hij nog wel naar zijn werk moet elke dag, en zijn verminderde verwijtbaarheid.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit voor wat betreft de duur/periode van de sluiting van de woning voor 6 maanden en stelt de duur/periode van de sluiting van de woning vast op 3 maanden. De voorzieningenrechter zal op dit punt in de zaak voorzien omdat de behandeling van het bezwaar van verzoeker nog moet beginnen terwijl de woning al enkele weken dicht is.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-en een wegingsfactor 1).