ECLI:NL:RBLIM:2025:1421

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
C/03/316389 / HA ZA 23-157
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nadere verdeling van een nalatenschap en verbeurdverklaring van onttrokken bedragen

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een nadere verdeling van de nalatenschap van [erflater] op basis van artikel 3:179 lid 2 BW. Eiser stelt dat gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], bedragen aan de nalatenschap hebben onttrokken en dat zij hun aandeel in deze bedragen hebben verbeurd op grond van artikel 3:194 lid 2 BW. De rechtbank heeft eerder in een vonnis van 30 maart 2022 een verdeling van de nalatenschap vastgesteld, maar eiser stelt dat er nog goederen zijn die niet zijn verdeeld. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van overgeslagen goederen en dat de vorderingen van eiser op dit punt gegrond zijn. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van aanvullende informatie van partijen.

De zaak betreft een complexe erfrechtelijke kwestie waarin meerdere partijen betrokken zijn. Eiser heeft een aantal vorderingen ingediend, waaronder de vordering tot verbeurdverklaring van onttrokken bedragen door gedaagden. Gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat de vorderingen van eiser niet ontvankelijk zijn omdat deze al eerder zijn behandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de nieuwe informatie die door gedaagde sub 1 is gepresenteerd tijdens de mondelinge behandeling, aanleiding geeft om eiser en gedaagde sub 2 in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling en zal later een beslissing nemen over de vorderingen van eiser en de verweren van gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/316389 / HA ZA 23-157
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] (of [eiser] ),
advocaat: mr. M.H.C. Morshuis te ’s-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

in hoedanigheid van erfgenaam en (voormalig) executeur in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] (of [gedaagde sub 1] ),
advocaat: mr. M.J.A. Gaber te Heerlen,

2.2. [gedaagde sub 2] ,

in hoedanigheid van erfgenaam (bij plaatsvervulling) in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.H.J.G. Borger,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] (of [gedaagde sub 2] ).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 10 januari 2024,
- productie 21 van [gedaagde sub 1] , ingekomen op 31 januari 2024,
- het B16-formulier van 9 februari 2024 van [gedaagde sub 1] met productie 22,
- de dagbepaling van de mondelinge behandeling,
- de akte van vermeerdering/wijzing van eis van 10 september 2024 van [eiser] met de producties 36 tot en met 40,
- het B8-formulier van 12 september 2024 van [gedaagde sub 2] , waarbij een ongenummerde aanvullende productie wordt overgelegd zijnde een kopie van de Europese erfrechtverklaring in de nalatenschap van [naam] Hasso Frans Souren,
- het B16-formulier van 17 september 2024 van [gedaagde sub 1] met productie 23,
- het B16-formulier van 23 september 2024 van [eiser] met de producties 41 tot en met 44,
- het B8-formulier van 24 september 2024 van [gedaagde sub 2] , met de producties 2 tot en met 5,
- het B16-formulier van 27 september 2024 van [eiser] met productie 45,
- het B3-formulier van 1 oktober 2024 van [gedaagde sub 2] met productie 6,
- de door [eiser] op 6 oktober 2024 overgelegde ongenummerde aanvullende producties bestaande uit twee verklaringen van derden,
- de door [gedaagde sub 1] overgelegde producties 24 en 25,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 oktober 2024 met de spreekaantekeningen van respectievelijk [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
- de uitlating van partijen op 30 oktober 2024 conform het proces-verbaal, waarbij partijen de griffie van de rechtbank hebben bericht dat zij geen minnelijke regeling hebben getroffen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

In conventie
2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank – na wijziging/vermeerdering van zijn eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [1] :
Het door [eiser] te betalen bedrag bij levering van de woning conform
het vonnis van 30 maart 2022
I. zal verklaren voor recht dat op het door [eiser] (na levering van het pand aan de [adres 1] in [woonplaats 1] aan [eiser] en de overige activa zoals vermeld in het vonnis van 30 maart 2022 van de rechtbank Limburg) te betalen bedrag van
€ 427.193,98 in mindering strekt een bedrag van € 159.581,71 (zijn aandeel in de banksaldi per 30 maart 2022) en in mindering strekt € 154.475,76 (zijn overbedelingsvordering in de nalatenschap van moeder), zodat door [eiser] (na toedeling van het pand in [woonplaats 1] en de overige activa zoals vermeld in het vonnis van 30 maart 2022) bij levering van de woning aan de [adres 1] aan [eiser] nog een totaalbedrag van € 113.136,51 aan [gedaagde sub 1] en [naam] verschuldigd is, derhalve aan [gedaagde sub 1] een bedrag van € 56.568,25 en aan [naam] eveneens een bedrag van € 56.568,25, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen;
De verdeling van de banksaldi
II. zal verklaren voor recht dat van de saldi op de ING betaalrekening [rekeningnummer 1] , de ING profijtrekening (oranje spaarrekening) met nummer [rekeningnummer 2] en de ING betaalrekening [rekeningnummer 3] van in totaal € 567.401,64 per 30 maart 2022, [gedaagde sub 1] en [naam] ieder een aandeel hebben van 23/64e dus van € 203.909,96 en [eiser] een aandeel heeft van 18/64e dus van € 159.581,71, een en ander met inachtneming van het hierna onder XI., XII., XV., XVI., XXI. en XXII. gevorderde;
De door [gedaagde sub 1] en [naam] onttrokken bedragen
PRIMAIR:
Wat betreft de vorderingen van de nalatenschap op [gedaagde sub 1] van € 70.364,59 (privékosten [gedaagde sub 1] ) en van € 176.718,39 (kosten advocaat + adviseurs)
III. zal verklaren voor recht dat de nalatenschap een vordering op [gedaagde sub 1] heeft van
€ 70.364,59, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022, uit hoofde van door [gedaagde sub 1] van de ervenrekening gepinde/overgeboekte bedragen ten behoeve van privé-uitgaven van [gedaagde sub 1] ;
IV. zal verklaren voor recht dat de nalatenschap een vordering op [gedaagde sub 1] heeft van een bedrag van € 176.718,39, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022, uit hoofde van door [gedaagde sub 1] van de ervenrekening betaalde bedragen aan haar advocaat en adviseurs;
V. zal verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] haar aandeel in deze vorderingen zoals hiervoor onder III. en IV. in totaal € 247.082,98 heeft verbeurd en dat van dit bedrag aan [eiser] toekomt € 108.475,45, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022;
Voor wat betreft de vorderingen van € 27.707,68 (extra voorschotten) en van
€ 69.844,40 (kosten [naam] )
VI. zal verklaren voor recht dat de nalatenschap een vordering op [naam] heeft van
€ 27.707,68, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022, uit hoofde van aan [naam] van de ervenrekening betaalde voorschotten;
VII. zal verklaren voor recht dat de nalatenschap een vordering op [gedaagde sub 1] en [naam] heeft van € 69.844,40, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022, uit hoofde van ten laste van de ervenrekening ten behoeve van [naam] betaalde privélasten;
VIII. zal verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [naam] hun aandeel in voornoemde bedragen van
€ 27.707,68 (zoals vermeld onder VI.) en € 69.844,40 (zoals vermeld onder VII.) in totaal € 97.552,08 hebben verbeurd en zal bepalen dat dit bedrag van € 97.552,08 althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022, geheel aan [eiser] toekomt;
De betaling door [gedaagde sub 1]
IX. [gedaagde sub 1] primair zal veroordelen binnen zeven dagen na dit vonnis aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 108.475,45 (zoals vermeld onder V.) althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022;
X. zal bepalen dat [eiser] het door [eiser] aan [gedaagde sub 1] te betalen bedrag van € 56.568,25, althans het door de rechtbank te bepalen bedrag zoals hiervoor vermeld onder I. kan verrekenen met het door [gedaagde sub 1] aan [eiser] te betalen bedrag van € 108.475,45 (zoals hiervoor vermeld onder IX.), zodat door [gedaagde sub 1] alsdan aan [eiser] nog resteert te voldoen € 51.907,20, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022 en zal bepalen dat [eiser] alsdan niets meer verschuldigd is aan de nalatenschap en/of aan [gedaagde sub 1] en/of [naam] , bij levering van de woning aan de [adres 1] aan [eiser] ;
XI. zal bepalen dat dit bedrag van € 108.475,45, althans het bedrag van € 51.907,20, (zoals hiervoor vermeld onder IX., resp. X.), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022 in mindering strekt op het aan [gedaagde sub 1] toekomende aandeel van € 203.909,96 in de banksaldi van de ING-ervenrekeningen zoals genoemd onder II.;
XII. [gedaagde sub 1] zal veroordelen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan overboeking aan [eiser] van genoemd bedrag van
€ 108.475,45 (zonder verrekening zoals hiervoor vermeld onder IX.), althans het bedrag van € 51.907,20 (na verrekening en zoals hiervoor vermeld onder X.), althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022 uit haar aandeel in de onder II. genoemde ING-ervenrekeningen en zal bepalen dat indien [gedaagde sub 1] en/of [naam] weigert/weigeren hun medewerking te verlenen aan overboeking hiervan aan [eiser] , dit vonnis ex artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als de medewerking van [gedaagde sub 1] en/of [naam] aan de overboeking van het aan [eiser] toekomende bedrag en voorts zal bepalen dat het vonnis in de plaats van genoemde medewerking zal treden;
De betaling door [naam]
XIII. [naam] primair zal veroordelen binnen één week na dit vonnis aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 97.522,08 (zoals vermeld onder VIII.), althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022;
XIV. zal bepalen dat [eiser] het door [eiser] aan [naam] te betalen bedrag van € 56.568,25, althans het door de rechtbank te bepalen bedrag zoals hiervoor vermeld onder I. kan verrekenen met het door [naam] aan [eiser] te betalen bedrag van € 97.522,08 (zoals hiervoor vermeld onder XIII.) zodat na verrekening, door [naam] aan [eiser] nog resteert te voldoen
€ 40.983,83, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022 en zal bepalen dat [eiser] alsdan niets meer verschuldigd is aan de nalatenschap en/of aan [gedaagde sub 1] en/of [naam] ;
XV. zal bepalen dat dit bedrag van € 97.522,08 (zoals hiervoor vermeld onder VIII. en XIII.), althans het bedrag van € 40.983,83 (zoals hiervoor vermeld onder XIV.), althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022 in mindering strekt op het aan [naam] toekomende aandeel van
€ 203.909,96 in de banksaldi van de onder II. genoemde ING ervenrekeningen;
XVI. [naam] zal veroordelen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan overboeking aan [eiser] van genoemd bedrag van
€ 97.522,08 (zonder verrekening zoals hiervoor vermeld onder XIII.), althans van
€ 40.983,83 (na verrekening zoals hiervoor vermeld onder XIV.), althans een door de rechtbank te bepalen bedrag uit het aandeel van [naam] in de onder II. genoemde ING-ervenrekeningen en zal bepalen dat indien [gedaagde sub 1] en/of [naam] weigeren hun medewerking te verlenen aan overboeking hiervan aan [eiser] , dit vonnis ex artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als de medewerking van [gedaagde sub 1] en/of [naam] aan de overboeking van het aan [eiser] toekomende bedrag en voorts zal bepalen dat het vonnis in de plaats van genoemde medewerking zal treden;
SUBSIDIAIR:
Voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat alleen [gedaagde sub 1] haar aandeel in alle onttrokken gelden/vorderingen heeft verbeurd:
XVII. zal verklaren voor recht dat de nalatenschap een vordering op [gedaagde sub 1] heeft van
€ 344.635,- (zie randnummer 53 van de akte vermeerdering/wijziging van eis) althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022 uit hoofde van door [gedaagde sub 1] van de ervenrekening gepinde/overgeboekte bedragen;
XVIII. zal verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] haar aandeel in deze vordering zoals hiervoor onder XVII. heeft verbeurd en dat van dit bedrag aan [eiser] toekomt € 151.303,17 (zie randnummer 54 van de akte vermeerdering/wijziging van eis) althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022;
XIX. [gedaagde sub 1] zal veroordelen binnen zeven dagen na dit vonnis aan [eiser] te voldoen het bedrag van € 151.303,17, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022;
zal bepalen dat [eiser] het door [eiser] aan [gedaagde sub 1] te betalen bedrag van € 56.568,25, althans het door de rechtbank te bepalen bedrag zoals hiervoor vermeld onder I. kan
verrekenen met het door [gedaagde sub 1] aan [eiser] te betalen bedrag van € 151.303,17 (zoals hiervoor vermeld onder XVIII.), althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, zodat door [gedaagde sub 1] aan [eiser] alsdan nog resteert te voldoen € 94.734,92, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 22 december 2022;
zal bepalen dat dit bedrag van € 94.734,92 (na verrekening) althans een
bedrag van € 151.303,17 (zonder verrekening), althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022 in mindering strekt op het aan [gedaagde sub 1] toekomende aandeel van € 203.909,96 in de banksaldi van de onder II. genoemde ervenrekeningen bij de ING bank;
[gedaagde sub 1] zal veroordelen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan overboeking aan [eiser] van genoemd bedrag van
€ 94.734,92 (na verrekening zoals vermeld onder XX.) althans een bedrag van
€ 151.303,17 (zonder verrekening zoals vermeld onder XIX.), althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22
december 2022 van de ervenrekening bij de ING bank aan [eiser] en zal bepalen dat indien [gedaagde sub 1] en/of [naam] weigeren hun medewerking te verlenen aan overboeking hiervan aan [eiser] , dit vonnis ex artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als de medewerking van [gedaagde sub 1] en/of [naam] aan de overboeking van het aan [eiser] toekomende bedrag en voorts zal bepalen dat het vonnis in de plaats van genoemde
medewerking zal treden;
MEER SUBSIDIAIR:
Indien [gedaagde sub 1] en/of [naam] hun aandeel in deze vorderingen niet
zouden hebben verbeurd
zal verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] aan de nalatenschap heeft onttrokken een bedrag van € 247.082,98 (zie randnummers 39 en 40 van de akte vermeerdering/wijziging van eis) en [naam] een bedrag van € 97.552,08 (zie randnummers 42 en 43 van de akte vermeerdering/wijziging van eis), althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022;
[gedaagde sub 1] zal veroordelen aan de nalatenschap te voldoen een bedrag van € 247.082,98 (zie randnummers 39 en 40 van de akte vermeerdering/wijziging van eis), althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022;
[naam] zal veroordelen aan de nalatenschap te voldoen een bedrag van € 97.552,08 (zie randnummers 42 en 43 van de akte vermeerdering/wijziging van eis), althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022;
zal bepalen dat het door [gedaagde sub 1] aan de nalatenschap te betalen bedrag van
€ 247.082,98 en het door [naam] te betalen bedrag € 97.552,08 (zie XXIII.), althans de door de rechtbank vast te stellen onttrokken bedragen alsnog verdeeld dienen te worden tussen [gedaagde sub 1] , [naam] en [eiser] in de verhouding 23/64e ( [gedaagde sub 1] ): 23/64e ( [naam] ): 18/64e ( [eiser] ) en zal bepalen dat aan [eiser] alsdan nog toekomt een bedrag van € 96.928,61, althans een door uw rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022;
zal bepalen dat [eiser] het door [eiser] aan [gedaagde sub 1] en aan [naam] te betalen bedrag van
€ 56.568,25 ieder (dus € 113.136,51 in totaal), althans het door de rechtbank te bepalen bedrag zoals hiervoor vermeld onder I. kan verrekenen met het door [gedaagde sub 1] en [naam] aan [eiser] te betalen bedrag van € 96.928,61 (zoals hiervoor vermeld onder XXVI.), zodat door [eiser] aan [gedaagde sub 1] en aan [naam] alsdan nog resteert te voldoen (na verrekening), een bedrag van € 8.103,95 althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, en [eiser] alsdan niets meer aan de nalatenschap en/of aan [gedaagde sub 1] en/of aan [naam] verschuldigd is bij levering van de woning aan de [adres 1] aan [eiser] ;
De woning
[gedaagde sub 1] en [naam] zal veroordelen om binnen twee weken na dit vonnis hun medewerking te verlenen aan levering van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [woonplaats 1] aan [eiser] en zal bepalen dat indien [gedaagde sub 1] en/of [naam] niet verschijnen/verschijnt, of verschenen zijnde weigeren/weigert zijn/haar/hun medewerking te verlenen aan levering van genoemde onroerende zaak aan [eiser] , dit vonnis ex artikel 3:300 BW dezelfde kracht zal hebben als de in de wettelijke vorm opgemaakte leveringsakte van genoemde onroerende zaak en voorts zal bepalen dat het vonnis in de plaats van genoemde leveringsakte zal treden;
Verdeling van toename saldi bankrekeningen
zal bepalen dat saldi op de ervenrekeningen, zijnde de ING betaalrekening [rekeningnummer 1] , de ING profijtrekening (oranje spaarrekening) met nummer [rekeningnummer 2] en de ING betaalrekening [rekeningnummer 3] voor zover dat meer bedraagt dan het saldo van € 567.401,64 per 30 maart 2022 te verdelen conform de verdeelsleutel
23: 23: 18 tussen [gedaagde sub 1] , [naam] respectievelijk [eiser] en [gedaagde sub 1] en [naam] te veroordelen binnen zeven dagen na dit vonnis haar, respectievelijk zijn medewerking te verlenen aan overboeking van het alsdan nog aan [eiser] toekomende bedrag van de onder II. genoemde ING ervenrekening;
Beslagkosten
Gedaagde sub 1 ( [gedaagde sub 1] ) en gedaagde sub 2 ( [naam] ) hoofdelijk zal veroordelen aan eiser ( [eiser] ) te voldoen de kosten voor de gelegde beslagen zijnde een bedrag van
€ 1.899,85, inclusief btw + PM aan deurwaarderskosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis;
Voor wat betreft de proceskostenveroordeling:
Primair
Gedaagde sub 1 ( [gedaagde sub 1] ) en gedaagde sub 2 ( [naam] ) zal veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen een vergoeding van de redelijke en evenredig werkelijke (advocaat)kosten en nakosten en het door eiser ( [eiser] ) betaalde griffierecht, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, alles te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis;
Subsidiair
Gedaagde sub 1 ( [gedaagde sub 1] ) en gedaagde sub 2 ( [naam] ) hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten en nakosten en het door eiser ( [eiser] ) betaalde griffierecht, alles te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde sub 1] en [naam] hebben gelden aan de nalatenschap onttrokken en hebben dit niet gemeld bij de verdeling van de nalatenschap. [gedaagde sub 1] heeft zeer terughoudend informatie verstrekt waardoor pas na het vonnis van de rechtbank van 30 maart 2022 in de zaak met zaaknummer
C/03/172749 / HA ZA 12-264 duidelijk werd dat geld was onttrokken door [gedaagde sub 1] en [naam] . [gedaagde sub 1] en [naam] hebben dit verzwegen, aldus nog steeds [eiser] .
2.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
2.5.
[gedaagde sub 2] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren, dat [naam] op grond van het vonnis van 30 maart 2022 en gegeven het banksaldo en de vorderingen van [naam] vanwege de nalatenschap van moeder, voor toedeling van het pand aan de [adres 2] te [plaats] aan hem, niet gehouden was om uiterlijk 30 september 2022 een uitkering overbedeling te doen of om zekerheid te stellen zoals in r.o. 2.17.1 van dat vonnis overwogen is,
II. [eiser] en [gedaagde sub 1] zal veroordelen om binnen twee weken na dit vonnis alles benodigde medewerking te verlenen aan levering van de onroerende zaak aan de [adres 2] te [plaats] aan [gedaagde sub 2] daaronder begrepen de voldoening van de daarmee gemoeide kosten aan de in te schakelen notaris of andere betrokken instanties uit de nalatenschap en verrekening naar rato van ieders aandeel daarin en te bepalen dat indien [gedaagde sub 1] en/of [eiser] niet verschijnen/verschijnt of verschenen zijnde weigeren/weigert zijn/haar/hun medewerking te verlenen aan de levering van de genoemde onroerende zaak aan [gedaagde sub 2] , dit vonnis ex artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als de in de wettelijke vorm opgemaakte leveringsakte van genoemde onroerende zaak en voorts te bepalen dat het vonnis in de plaats van genoemde leveringsakte zal treden én – voor het geval mocht blijken dat in België het vonnis niet op gelijke wijze de kracht van de leveringsakte kan verkrijgen en dat daarmee niet op gelijke wijze de levering aan [gedaagde sub 2] kan worden geëffectueerd – op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 2.000 per dag of dagdeel dat [gedaagde sub 1] en/of [eiser] na ommekomst van genoemde twee weken weigeren genoemde medewerking weigeren,
III. onzijdige personen (3) zal benoemen ex artikel 3:181 BW ter medewerking aan de verdeling (in het geval het gevorderde sub 2 mocht worden afgewezen, ook de toedeling/levering van het pand aan de [adres 2] te [plaats] aan [gedaagde sub 2] dus ook daaronder begrepen),
IV. [eiser] en [gedaagde sub 1] zal veroordelen in de kosten in reconventie en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de achtste dag na dit vonnis.
2.6.
[eiser] en [gedaagde sub 1] voeren verweer.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de feiten, overwegingen en beslissingen in de vonnissen van 12 juli 2023 en 10 januari 2024.
in conventie
3.2.
[eiser] vordert op grond van artikel 3:179 lid 2 BW nadere verdeling van de gemeenschappelijke goederen die niet eerder betrokken zijn geweest bij de verdeling van de nalatenschap. Vooropgesteld zij dat de rechter die de verdeling vaststelt, daarin enige mate van vrijheid geniet, in die zin dat hij niet is gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en niet expliciet behoeft in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren.
Artikel 3:179 lid 2 BW
3.3.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 1] tegen de vorderingen van [eiser] houdt in dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap bij voormeld vonnis van 30 maart 2022 in de zaak met zaaknummer C/03/172749 / HA ZA 12-264 reeds heeft uitgesproken en dat [eiser] om die reden geen vorderingen ter zake van de (wijze van) verdeling meer kan instellen. Voornoemd vonnis heeft volgens [gedaagde sub 1] kracht en gezag van gewijsde verkregen, nu [eiser] hiervan geen hoger beroep heeft ingesteld en de daarvoor geldende termijn is verstreken. Daarnaast zijn volgens [gedaagde sub 1] de door [eiser] gestelde verbeurde bedragen al aan bod gekomen in die eerdere procedure.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van [gedaagde sub 1] slechts ten dele waar is en overweegt hiertoe als volgt. Het klopt dat de verdeling van de nalatenschappen bij voormeld vonnis van 30 maart 2022 is vastgesteld. Dat vonnis heeft inderdaad kracht en gezag van gewijsde verkregen, hetgeen betekent dat de verdeling dient te worden uitgevoerd. Op grond van artikel 3:179 lid 2 BW kan echter nadere verdeling worden gevorderd indien bij een verdeling van een gemeenschap een of meer goederen zijn overgeslagen. Dit betekent dat het mogelijk is om een procedure aanhangig te maken inzake die overgeslagen goederen. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt van [gedaagde sub 2] dat [eiser] het vonnis van 30 maart 2022 had dienen te herroepen in de zin van artikel 382 Rv. Het is echter de vraag of de door [eiser] aangevoerde posten overgeslagen goederen betreffen of dat hierover reeds is beslist door de rechtbank in haar eindvonnis van 30 maart 2022. Dit zal de rechtbank hierna per post beoordelen.
3.4.1.
De eerste post die [eiser] noemt betreft de vermeende opnamen en overboekingen aan/ten behoeve van [gedaagde sub 1] privé ten bedrage van € 70.364,59. Volgens [eiser] zijn deze betalingen pas naar voren gekomen in stukken die [gedaagde sub 1] ná het vonnis van 30 maart 2022 heeft overgelegd en zijn deze betalingen dus nog niet eerder door de rechtbank behandeld. Dit wordt door [gedaagde sub 1] betwist. De rechtbank volgt [eiser] in zijn stelling dat deze informatie pas is gebleken uit bankafschriften en boedelrapporten die later, dus na het vonnis van 30 maart 2022, zijn overgelegd door [gedaagde sub 1] . Concluderend wordt deze post aangemerkt als een overgeslagen goed in de zin van artikel 3:179 lid 2 BW, zodat de rechtbank deze zal beoordelen in het kader van een nadere verdeling.
3.4.2.
Ten tweede noemt [eiser] als post de vermeende overboekingen aan Tripels advocaten en aan andere adviseurs van [gedaagde sub 1] ten bedrage van € 176.718,36. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] deze rechtsbijstandskosten ten onrechte ten laste van de ervenrekening heeft gebracht, ondanks dat de rechtbank eerder heeft overwogen dat de rechtsbijstandskosten geen schuld van de nalatenschap betreffen en niet door de erfgenamen gezamenlijk gedragen hoeven te worden. [gedaagde sub 2] onderschrijft dit standpunt. [gedaagde sub 1] betwist dat en stelt dat [eiser] deze post niet opnieuw aan de orde kan stellen; zij voert daartoe aan dat deze kosten reeds zijn betrokken in de vorige procedure. Daarnaast is [gedaagde sub 1] van mening dat zij genoodzaakt was om deze kosten te maken in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap.
In de vorige procedure met het eindvonnis van 30 maart 2022 is in rov. 5.8.1. en 5.8.3. in het tussenvonnis van 12 september 2018 door de rechtbank het volgende geoordeeld:
“(…)
5.8.1
ad 5.3 sub d.
[gedaagde sub 1] heeft gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid om bij akte te verduidelijken haar standpunt over de op het saldo van de verdelen banksaldi in mindering te brengen kosten. Zij heeft in haar akte van 15 maart 2017 aangevoerd dat:
- haar salaris als executeur in mindering moet worden gebracht op de banksaldi;
- haar ex art. 4:144 BW 1% van de waarde van het vermogen van de erflater op diens sterfdag, 16 maart 2009, toekomt omdat hierover in de uiterste wil niets anders is opgenomen. Het totale vermogen was volgens het boedelrapport rond de € 1.500.000,-, zodat een salaris van € 15.000,- op zijn plaats is;
- circa € 90.000,- uit die saldi moet worden betaald wegens door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand en aanverwanten, waarbij zij het redelijk acht dat een nader te bepalen deel ten laste van haar wordt gebracht (nr. 50 van die akte).
(…)
5.8.3
De kosten rechtsbijstand betreffen niet een schuld van de nalatenschap (art. 4:7 BW) of door de deelgenoten gezamenlijk te dragen uitgaven ten behoeve van de gemeenschap (artt. 3:172 jo 3:170 BW) noch kosten die om een andere reden mede voor rekening van [eiser] en/of [naam] moeten komen. Er zijn dan ook geen, in elk geval niet voldoende termen aanwezig om de kosten rechtsbijstand van [gedaagde sub 1] te laste van de banksaldi te brengen. Elke partij dient in beginsel zelf de rekening van de eigen advocaat te betalen. In dit verband merkt de rechtbank op dat het op dit moment ook het meest in de rede ligt om de kosten van dit geding aldus te compenseren dat elke partij haar eigen kosten zal dienen te dragen. Het salaris als executeur van [gedaagde sub 1] zal, bij gebreke van gemotiveerde tegenspraak, worden vastgesteld op € 15.000,-.
(…)”
De kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 90.000,00 zijn daarbij niet door de rechtbank meegenomen in de uiteindelijke verdeling. Daartoe heeft de rechtbank in rov. 2.9. van het vonnis van 30 maart 2022 overwogen dat eventuele discussies over de mutaties van het saldo sinds de sterfdag van vader niet kunnen worden beslecht in de beslissing over de verdeling maar thuishoren bij (de discussie over) de rekening en verantwoording die [gedaagde sub 1] als executeur aflegt. Er is alleen een bedrag van € 15.000,- als salaris aan [gedaagde sub 1] toegekend door de rechtbank en meegenomen in de verdeling.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser] gemotiveerd heeft gesteld dat met het bedrag van € 90.000,- aan rechtsbijstandskosten niet eerder rekening is gehouden en dat [gedaagde sub 1] deze kosten ten onrechte ten laste van de ervenrekening heeft gebracht. Niet is gebleken dat zij deze voor eigen rekening heeft genomen, zoals de rechtbank reeds had geoordeeld. [gedaagde sub 1] heeft de stelling van [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist door slechts aan te voeren dat deze kosten eerder zijn behandeld door de rechtbank en dat zij genoodzaakt was deze kosten te maken ten laste van de boedel.
Het had op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om haar betwisting nader te onderbouwen, zeker nu ook [gedaagde sub 2] de mening van [eiser] onderschrijft. Gelet daarop zal het bedrag van € 176.718,36 – waarvan het voornoemde bedrag van € 90.000,00 deel uitmaakt – als overgeslagen goed worden behandeld in onderhavige procedure.
3.4.3.
De derde post ziet op de vermeende extra voorschotten die aan [naam] zijn betaald ten bedrage van € 27.707,68. Volgens [eiser] is dit bedrag in de procedure die heeft geresulteerd in meergenoemd eindvonnis van 30 maart 2022 weliswaar betrokken geweest, maar is de rechtbank hieraan voorbij gegaan omdat dit bedrag – gelet op de betwisting van [naam] – onvoldoende zou zijn onderbouwd door [gedaagde sub 1] . [eiser] stelt dat hij nu nieuwe informatie voorhanden heeft om te onderbouwen dat een bedrag van € 27.707,68 ook aan [naam] is betaald als voorschot. [gedaagde sub 1] en [naam] betwisten dat [eiser] deze post nu opnieuw aan de orde kan stellen.
De rechtbank constateert dat in rov. 2.4. van het vonnis van 30 maart 2022 rekening is gehouden met eventuele voorschotten aan [naam] ad € 86.336,97, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat [naam] een bedrag van € 59.725,00 aan voorschotten heeft ontvangen. Dat [naam] ook een bedrag van € 26.611,97‬ zou hebben ontvangen als voorschot, heeft de rechtbank dus afgewezen. Nu de rechtbank dit bedrag van € 26.611,97 derhalve reeds eerder heeft beoordeeld en betrokken in de verdeling, kan dit niet opnieuw aan bod komen in het kader van een nadere verdeling en betreft dit geen overgeslagen goed in de zin van artikel 3:179 lid 2 BW. De rechtbank constateert dat een verschil bestaat tussen het nu door [eiser] genoemde bedrag van € 27.707,68 en het bedrag van € 26.611,97 dat reeds eerder door de rechtbank is afgewezen. De rechtbank begrijpt dat dit verschil ten bedrage van € 1.095,71 nog niet eerder is behandeld in het kader van de verdeling. Om die reden zullen de vermeende voorschotten ad € 1.095,71‬ wél als overgeslagen goed in de zin van artikel 3:179 lid 2 BW worden behandeld in deze procedure.
3.4.4.
De vierde en tevens laatste post ziet op de vermeende kosten en gebruikerslasten inzake het pand in [plaats] die ten behoeve van [naam] zijn betaald ten bedrage van
€ 69.844,40. Het is de rechtbank – anders dan [gedaagde sub 1] stelt – niet gebleken dat deze kosten in de eerdere procedure zijn betrokken. Om die reden kan deze post als een overgeslagen goed in de zin van artikel 3:179 lid 2 BW worden aangemerkt.
Hoedanigheid
3.5.
[gedaagde sub 1] verweer dat het onduidelijk is in welke hoedanigheid zij wordt aangesproken door [eiser] , kan de rechtbank niet volgen. [gedaagde sub 1] wordt door [eiser] namelijk aangesproken in zowel haar hoedanigheid van erfgenaam als haar hoedanigheid van (voormalig) executeur. Wat daar ook van zij, in beide hoedanigheden dient [gedaagde sub 1] openheid van zaken te geven. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] ongevraagd de informatie dient te geven die nodig is voor de andere erfgenamen om hun positie te bepalen. Het verweer van [gedaagde sub 1] slaagt dus niet.
Breukdelen
3.6.
[gedaagde sub 1] voert tevens aan dat [eiser] verkeerde breukdelen gebruikt in zijn vorderingen. [eiser] gaat er ten onrechte van uit dat hij recht zou hebben op 18/41e deel van een eventueel nog te verdelen bedrag terwijl de rechtbank eerder heeft bepaald dat hij recht heeft op 9/32e deel, aldus [gedaagde sub 1] .
De rechtbank kan [gedaagde sub 1] niet volgen in haar standpunt. Immers, als breukdelen worden door [eiser] 9/32e en 18/64e genoemd. In rov. 3.7. van het vonnis van 30 maart 2022 van de rechtbank is voor recht verklaard dat de aanspraak op de nalatenschap van hun ouders voor [naam] en [gedaagde sub 1] 23/64e deel bedraagt en voor [eiser] op 9/32e deel. De door [eiser] genoemde breukdelen zijn in lijn met het vonnis van 30 maart 2022. Dit verweer slaagt dus ook niet.
Artikel 3:194 lid 2 BW
3.7.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] en [naam] bewust hebben verzwegen dat zij bedragen aan de nalatenschap hebben onttrokken. Om die reden hebben zij volgens [eiser] hun aandeel in de onttrokken bedragen verbeurd in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW. [gedaagde sub 1] en [naam] betwisten dat zij opzettelijk bedragen zouden hebben onttrokken aan de nalatenschap, zodat er geen sprake kan zijn van een sanctie.
3.8.
Op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurt een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten. De strekking van deze bepaling is het ontmoedigen van oneerlijk gedrag van de deelgenoten tegenover elkaar. Voor een geslaagd beroep op artikel 3:194 lid 2 BW is opzet vereist. Opzet kan in dit kader niet reeds worden aangenomen indien de desbetreffende deelgenoot (niet wist, maar wel) behoorde te weten dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoorde (Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:565). Aldus moet vastgesteld kunnen worden dat de deelgenoot wist dat hij een tot de gemeenschap behorend goed verzweeg, zoek maakte of verborgen hield. Een sanctie in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW kan pas ingaan nadat de verdeling heeft plaatsgevonden.
3.9.
In het kader van de discussie over de onttrokken bedragen heeft [gedaagde sub 1] voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling nieuwe informatie naar voren gebracht (bij wijze van de spreekaantekeningen van mr. Jongen). Vanwege de hoeveelheid nieuwe informatie hebben zowel [eiser] als [gedaagde sub 2] hierop ter zitting niet kunnen reageren. In het licht hiervan en hetgeen de rechtbank daarover op zitting heeft gezegd – zoals tevens blijkt uit punt 3 van het proces-verbaal – zullen [eiser] en [gedaagde sub 2] door de rechtbank in de gelegenheid worden gesteld om bij akte te reageren op de posten die voor het eerst ter zitting door [gedaagde sub 1] zijn genoemd. Meer in het bijzonder mogen [eiser] en [gedaagde sub 2] reageren op de door [gedaagde sub 1] besproken posten vanaf ‘Bedragen
2010:’ (tweede ongenummerde pagina, achtste alinea, van de aantekeningen van mr. Jongen) tot ‘
Tot slot:’ (midden laatste ongenummerde pagina van voornoemde aantekeningen van mr. Jongen).
in conventie en in reconventie
3.10.
In afwachting van de resultaten van de voornoemde te nemen akten zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden, zowel in conventie als in reconventie.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 februari 2025voor het nemen van een akte door [eiser] en [gedaagde sub 2] over hetgeen is vermeld in de rov. 3.9.,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
DS

Voetnoten

1.In de gewijzigde/vermeerderde eis wordt [naam] als partij aangeduid. Die aanduiding zal de rechtbank ongewijzigd laten. [naam] is op 27 december 2023 overleden. In diens plaats is conform artikel 4:12 lid 1 BW getreden zijn dochter [gedaagde sub 2] , nu zij blijkens de Europese erfrechtverklaring van 28 februari 2024 (zie productie 1a van de zijde van [gedaagde sub 2] ) enig erfgename van [naam] is en de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard. [gedaagde sub 2] treedt daarom verder op als procespartij in deze procedure. Slechts daar waar noodzakelijk zal de rechtbank in dit vonnis nog verwijzen naar [naam] en diens naam bezigen.