ECLI:NL:RBLIM:2025:1987

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
ROE 25 / 438
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tot het openhouden van een woning na sluiting op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, die huurder is van een woning, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Roerdalen om de woning voor zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een politieonderzoek waarbij aanzienlijke hoeveelheden harddrugs en contant geld in de woning werden aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde. Verzoeker had aangevoerd dat hij geen wetenschap had van de drugs in zijn woning en dat de sluiting onevenwichtig was, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker wel degelijk een verwijt kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester de sluiting van de woning kon rechtvaardigen op basis van de ernst van de overtredingen en de gevolgen voor de openbare orde. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning kan doorgaan. De uitspraak is gedaan op 3 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/438

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 maart 2025

in de zaak tussen

[naam], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. G.G.J. Geerlings),
en

de burgemeester van de gemeente Roerdalen, de burgemeester

(gemachtigde: mr. E. Zeybek-Calhan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 11 februari 2025 (het bestreden besluit) van de burgemeester tot het sluiten van de woning voor een periode van zes maanden.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker huurt de woning van [naam] (de woningstichting).
2.1.
Uit de bestuurlijke rapportage van 7 januari 2025 blijkt dat de politie op 19 december 2024 de woning van verzoeker heeft onderzocht. Het onderzoek vond plaats naar aanleiding van twee MMA (Melding Misdaad Anoniem) meldingen van 17 en 19 december 2024, waarin onder meer wordt aangegeven dat vermoedelijk drugshandel plaatsvindt vanuit de woning, er een sterke hennepgeur is waargenomen en met regelmaat mensen naar de woning komen en gaan. Ook bij binnenkomst in de woning werd door de politie een sterke hennepgeur geroken. In de woning werden verdovende middelen aangetroffen in (i) de woonkamer, keuken en wasruimte (te weten: 162,5 gram amfetamine, 24 gram GHB en 1235 gram hennep), (ii) de slaapkamer van [naam], een vriend van verzoeker die tijdelijk bij eiser inwoonde (154,5 gram cocaïne, 9,5 gram GHB en 3697 gram hennep) en (iii) de kelderbox (27 kilo methamphetamine, 5 kilo amfetamine pasta, 3270 gram MMC en 1 kilo cocaïne). Verder werd op de slaapkamer van [naam] een totaal bedrag van € 171.415,- aan contant geld aangetroffen.
2.2.
Op 15 januari 2025 heeft de burgemeester een voornemen uitgebracht om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten en verzoeker de gelegenheid gegeven om zijn zienswijze te geven. Dit heeft verzoeker schriftelijk gedaan op 21 januari 2025 en mondeling op 23 januari 2025. De burgemeester heeft met het bestreden besluit – onder verwerping van de ingediende zienswijze – de woning met ingang van 19 februari 2025 voor een periode van zes maanden gesloten op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en met toepassing van het zogenaamde Damoclesbeleid Roerdalen 2020 (het beleid).
2.3.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en ook een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de woning geopend te houden totdat onherroepelijk over de woningsluiting is beslist dan wel gedurende de bezwaarschriftprocedure.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
Gelet op het feit dat de burgemeester al is overgegaan tot sluiting en verzoeker geen toegang meer heeft tot zijn woning, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning en het bijbehorende erf op te leggen, indien in een woning harddrugs (lijst I) en/of softdrugs (lijst II) worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. De middelen amfetamine (pasta), GHB, Cocaïne, methamphetamine en MMC staan op lijst I van de Opiumwet, terwijl hennep is opgenomen in lijst II.
4.1.
De burgemeester voert het beleid om handel in drugs in Roerdalen tegen te gaan. In het beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Uit het beleid volgt dat indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs of voorbereidingshandelingen daartoe, bij een eerste constatering de woning voor de duur van zes maanden wordt gesloten [1] .
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
5. Bij de toepassing van de bevoegdheid voortvloeiend uit artikel 13b van de Opiumwet wordt aansluiting gezocht bij de artikelen 2, 3, 10, 11, 11a van de Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet. Concreet betekent dit dat er sprake is van een overtreding in de zin van het beleid bij een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 gram, meer dan
5 hennepplanten en bij een hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 gram, 1 pil of meer dan 5 milliliter [2] .
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat een handelshoeveelheid soft- en harddrugs in de woning is gevonden en de burgemeester daarom bevoegd is om de woning te sluiten. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of de burgemeester zijn bevoegdheid tot het sluiten van de woning (inclusief kelderbox) ook daadwerkelijk mocht gebruiken.
Mocht de burgemeester van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik maken?
6. Als vast staat dat de burgemeester de bevoegdheid had om de woning te sluiten, moet worden gekeken of deze sluiting ook noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken en evenwichtig is gelet op de gevolgen van de maatregel voor de betrokkene en de met de sluiting te dienen doelen [3] .
Is de sluiting van woning noodzakelijk?
7. Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen noodzaak is om tot woningsluiting over te gaan, omdat er nooit sprake is geweest van (drugs)overlast en/of onveiligheid. Volgens verzoeker zijn er geen concrete signalen dat sprake was van handel en ‘loop’ naar de woning. De burgemeester had naar de mening van verzoeker alternatieve maatregelen in overweging moeten nemen.
7.1.
Bij de beoordeling van de noodzaak om een woning te sluiten, is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt [4] . Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
7.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgmeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de burgemeester dat er in dit geval sprake is van een ernstig geval, omdat bij het politieonderzoek meerdere kilo’s aan harddrugs zijn gevonden en een grote hoeveelheid softdrugs, waarbij de norm voor eigen gebruik ruimschoots wordt overschreden. Daarnaast is een groot bedrag aan contant geld (in totaal € 171.415,-) aangetroffen, wat ook een belangrijke aanwijzing is dat de woning een rol speelt binnen het drugscircuit. Op grond van de twee MMA-meldingen, waarin expliciet wordt vermeld dat vanuit de woning drugs worden verkocht en het een komen en gaan is van mensen die de woning kortstondig bezoeken, heeft de burgmeester aannemelijk kunnen achten dat er sprake was van ‘loop’ naar de woning en dat de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Ook kan uit de MMA-meldingen worden opgemaakt dat er omwonenden waren die daarvan overlast ondervonden.
7.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich daarom de noodzaak voor de woning te sluiten om deze aan het criminele circuit te onttrekken. Gelet op de ernst en omvang van de overtreding heeft de burgemeester niet met een minder ingrijpende maatregel hoeven te volstaan.
Is de sluiting van de woning voor zes maanden evenwichtig?
8. Als de burgemeester zich, zoals hier het geval is, redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, moet hij zich ervan vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als die duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door de sluiting van de woning op een zogenaamde ‘zwarte lijst’ komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarig kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden [5] . Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig [6] .
8.1.
Verzoeker stelt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding van de Opiumwet. Hij had geen wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Deze verdovende middelen waren niet van hem, maar van zijn vriend [naam], die tijdelijk bij hem verbleef. Verzoeker heeft aangegeven dat hij geen toegang had tot de slaapkamer van [naam], omdat deze kamer werd afgesloten. Ook heeft verzoeker gesteld dat hij de kelderbox niet of nauwelijks gebruikte en dat er ook geen aanleiding was om de kelder te controleren. Tijdens het zienswijzegesprek heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij zo’n twee keer per week naar de kelder ging om aan zijn fiets te sleutelen en dat hij daar de big shopper tas heeft gezien, maar niet wist wat er in de tas zat. Volgens verzoeker waren de verdovende middelen opgeborgen op plekken die voor hem niet zichtbaar waren. Verzoeker stelt dat een geringe hoeveelheid hennep van hem was voor eigen gebruik. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij een kwetsbaar persoon is, die in een hulpverleningstraject zit. Een woningsluiting zou de behandeling ernstig verstoren en zijn herstel bemoeilijken. Verzoeker stelt dat de woning noodzakelijk is voor het behouden van zijn psychische en sociale stabiliteit. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen vervangende woonruimte heeft en bij niemand terecht kan en hij als kwetsbaar persoon dus op straat komt te staan. De sluiting van de woning is dan ook niet proportioneel. Verder heeft de woningstichting aan verzoeker te kennen gegeven voornemens te zijn de huurovereenkomst met hem te willen ontbinden. Verzoeker stelt verder dat indien de woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet plaatsvindt de woningstichting de huurovereenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden en hij in dat geval op een ‘zwarte lijst’ komt te staan. Een woning zoeken in de particuliere huursector is volgens verzoeker ook geen optie, omdat de huren daar veel hoger liggen dan in de sociale sector en zijn inkomen (een bijstandsuitkering) minimaal is.
8.2.
Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden met zich brengen dat de burgemeester redelijkerwijs niet van zijn bevoegdheid gebruik mag maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt [7] .
8.3.
De burgemeester heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter deugdelijk gemotiveerd dat het niet geloofwaardig is dat verzoeker niet wist of niets heeft gemerkt van de aanwezigheid van de drugs in de woning. De drugs waren verspreid over de hele woning en in de kelderbox. Ook de hoeveelheid aan contant geld in de woning had eiser moeten opvallen. De drugs zijn niet alleen aangetroffen op de slaapkamer van [naam], maar ook in de woonkamer, keuken en de wasruimte. Bovendien was er een sterke hennepgeur aanwezig in de woning, wat ook door de politie is waargenomen bij het betreden van de woning. Hij is als huurder en bewoner verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning en is in dat kader zijn toezichthoudende taak niet nagekomen. Dit komt voor zijn eigen rekening en risico. De voorzieningenrechter is – gelet op het voorgaande – dan ook van oordeel dat verzoeker van de overtreding in de woning een verwijt kan worden gemaakt.
8.4.
Niet gebleken is dat verzoeker een bijzondere binding heeft met de woning. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt met onderbouwde (medische) stukken dat hij met gezondheidsproblemen kampt en daardoor sprake is van bijzondere afhankelijkheid van deze woning. Verzoekers betoog dat de woning zorgt voor stabiliteit tijdens zijn herstelproces, is niet voldoende om een bijzondere binding met de woning aan te nemen. De burgemeester heeft in dit verband terecht gesteld dat het hulpverleningstraject, waar verzoeker in zou zitten, ook voortgezet kan worden in een andere woning. Op zitting heeft de gemachtigde van verzoeker verklaard en ook uit informatie, die de burgemeester heeft gekregen, is gebleken dat verzoeker na de sluiting van de woning onderdak heeft gevonden. Verder heeft verzoeker hulp van de zijde van de gemeente afgewezen.
8.5.
Voor zover verzoeker erop heeft gewezen dat de woningstichting zijn huurovereenkomst wil gaan ontbinden en dat hij op een ‘zwarte lijst’ wordt geplaatst, overweegt de voorzieningenrechter dat in de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019 [8] is overwogen dat dit zich niet zonder meer tegen de sluiting hoeft te verzetten, bijvoorbeeld als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding. Dat is hier het geval. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat gebleken is dat de woningstichting sowieso de huurovereenkomst met verzoeker gaat ontbinden, omdat er in de woning drugs is aangetroffen. De beëindiging van de huurovereenkomst hangt dus niet af van de vraag of de woning wel of niet wordt gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
8.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen grond om de sluiting van de woning als onevenwichtig te bestempelen. De burgemeester heeft terecht aan het algemeen belang van herstel van de openbare orde en veiligheid het meest gewicht toegekend.
De begunstigingstermijn
9. Verzoeker heeft tot slot gesteld dat de begunstigingstermijn zodanig kort is geweest dat hij niet genoeg tijd heeft gehad om andere woonruimte te vinden en daardoor feitelijk dakloos is geworden.
9.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het beleid een begunstigingstermijn van drie dagen is opgenomen, terwijl verzoeker in het bestreden besluit een langere begunstigingstermijn is toegekend, te weten vijf dagen. De begunstigingstermijn dient ertoe de betrokkene in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren (in dit geval de woning te sluiten) zonder dat bestuursdwang wordt toegepast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker na het voornemen (op 15 januari 2025) feitelijk al de gelegenheid heeft gehad om voor zichzelf woonruimte te vinden. Zoals hiervoor al is vermeld, is dit verzoeker ook gelukt. Daarnaast is er sprake van een grote hoeveelheid aangetroffen soft- en harddrugs, waardoor de burgmeester het openbare orde-belang groot heeft kunnen achten. In zoverre acht de voorzieningenrechter in dit geval de begunstigingstermijn niet te kort.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de burgemeester tot sluiting van de woning kan overgaan. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2025
griffier
de voorzieningenrechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 maart 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 3, vijfde lid, van het beleid en de daarbij behorende handhavingsmatrix.
2.Dit staat in artikel 1, elfde lid, van het beleid.
3.Zie de (overzichts)uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4612.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:377.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1142.
8.Zie noot 3.