ECLI:NL:RBLIM:2025:2454

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
10864122 CV EXPL 24-197
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening en bewijslevering in een zaak van onrechtmatige daad en diefstal

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter in Maastricht, heeft eiser een vordering ingesteld tegen de bewindvoerder van een onderbewindgestelde. De vordering betreft de terugbetaling van een geldlening van € 600,00 die eiser aan de onderbewindgestelde zou hebben verstrekt. De procedure omvatte bewijslevering door beide partijen, waarbij eiser en de bewindvoerder getuigen hebben gehoord. Eiser heeft verklaard dat hij geld in de kluis van de onderbewindgestelde heeft gelegd en dat hij op een gegeven moment geld heeft teruggevraagd. De bewindvoerder heeft betwist dat er geld is weggenomen en heeft ook bewijs gepresenteerd. De kantonrechter heeft de verklaringen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de claims van eiser te ondersteunen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering tot betaling van € 600,00 toegewezen, maar de vordering tot betaling van € 3.250,00 afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10864122 CV EXPL 24-197
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A.J.J. Kreutzkamp
,
tegen:
[gedaagde] ,handelend onder de naam
[handelsnaam] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van
[naam onderbewindgestelde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.X.J. Zuidema.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “de bewindvoerder” worden genoemd. De persoon die onder bewind gesteld is, wordt hierna “ [naam onderbewindgestelde] ” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 augustus 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte uitlating van [eiser] ;
  • de akte uitlating van de bewindvoerder;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 januari 2025;
  • de conclusie na enquête van [eiser] ;
  • de conclusie na enquête van de bewindvoerder.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter handhaaft hetgeen in het vonnis van 14 augustus 2024 is overwogen en beslist.
2.2.
Bij voornoemd vonnis is [eiser] toegelaten om bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [naam onderbewindgestelde] geld van hem heeft weggenomen uit de tweede kluis en waaruit blijkt hoeveel geld door [naam onderbewindgestelde] is weggenomen. De bewindvoerder is toegelaten om bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [naam onderbewindgestelde] het bedrag van € 600,00 dat zij op grond van een geldlening aan [eiser] verschuldigd was, aan [eiser] heeft terugbetaald.
2.3.
[eiser] heeft bewijs geleverd door het horen van één getuige. De bewindvoerder heeft bewijs geleverd door het horen van getuigen en het overleggen van een schriftelijke getuigenverklaring van de heer [getuige] , neef van [naam onderbewindgestelde] . De kantonrechter zal aan de hand hiervan beoordelen of partijen in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat het voor bewijslevering voldoende is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de te bewijzen feiten zich hebben voorgedaan of niet. Dat is het geval wanneer uit de beschikbare bewijsmiddelen redelijkerwijs kan worden afgeleid dat het feit zich heeft voorgedaan, en uit die bewijsmiddelen niet even goed kan worden afgeleid dat hetgeen de wederpartij met betrekking tot dat feit stelt, zich heeft voorgedaan, terwijl zich evenmin de situatie voordoet dat bewijsmateriaal ontbreekt dat redelijkerwijs verwacht mocht worden (vergelijk HR 16 februari 2018, rov. 3.4.3, ECLI:NL:HR:2018:220).
De beoordeling van het bewijs
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat na bewijslevering niet is komen vast te staan dat [naam onderbewindgestelde] geld van [eiser] heeft weggenomen uit de tweede kluis. Ook is niet komen vast te staan dat [naam onderbewindgestelde] het bedrag van € 600,00 aan [eiser] heeft terugbetaald. Hierna zal worden uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel komt.
Bewijslevering door [eiser]
2.5.
[eiser] heeft in het kader van de bewijsopdracht als partijgetuige een verklaring afgelegd. De voor de beoordeling en bewijswaardering meest relevante aspecten van de bewijslevering worden hierna (samengevat) weergegeven.
2.6.
[eiser] heeft onder meer verklaard dat hij in september 2023 € 4.700,00 in de eerste kluis van [naam onderbewindgestelde] heeft gelegd. Daarnaast heeft [eiser] haar € 600,00 geleend. Na drie à vier weken werd het geld van de eerste in de tweede kluis gelegd. [eiser] is toen bij [naam onderbewindgestelde] binnen geweest en heeft zelf € 1.200,00 uit de eerste kluis gehaald en € 3.500,00 in de tweede kluis gelegd. Hij heeft de sleutel toen meegenomen. [eiser] heeft vóór 15 oktober 2023 geen geld uit de tweede kluis gehaald omdat hij niet binnen mocht komen bij [naam onderbewindgestelde] . Op 15 oktober 2023 heeft [eiser] € 1.200,00 uit de tweede kluis gehaald maar dat wordt door [eiser] later in het getuigenverhoor gecorrigeerd naar € 3.500,00. Op de vraag waarom [eiser] bij de politie verklaarde dat hij op 13 september 2023 € 3.500,00 in de eerste kluis had gelegd, heeft [eiser] geantwoord dat hij € 1.200,00 uit de kluis heeft gehaald. [eiser] bedoelde dat hij € 3.500,00 in de tweede kluis had gelegd. [naam onderbewindgestelde] wist niet hoeveel geld er in de eerste kluis lag maar wel hoeveel er in de tweede kluis werd gelegd. [eiser] wilde het geld uit de tweede kluis halen omdat hij een woning kon huren. Buiten de woning van [naam onderbewindgestelde] kreeg [eiser] de kluis. [naam onderbewindgestelde] en de heer [getuige] waren erbij. [eiser] kreeg de kluis niet open maar de heer [getuige] wel. Er lag nog € 250,00 in de kluis. [eiser] heeft dit geld uit de kluis gehaald en zei dat dit te weinig was.
Bewijslevering door de bewindvoerder
2.7.
De bewindvoerder heeft in het kader van de bewijsopdracht een verklaring overgelegd van de heer [getuige] . De heer [getuige] heeft schriftelijk het volgende verklaard: “
Hierbij verklaar ik [getuige] . Dat ik aanwezig was bij de overdracht van een map met daarin een envelop met 600 euro. De map is het eerst overhandigd + geld. Daarna heb ik de kluis vastgehouden zodat de betreffende zelf het geld eruit kon halen. De betreffende was de enige met een sleutel van de kluis die hij zelf in bezit had. Er kan geen andere persoon dus in de kluis.”
2.8.
Ook heeft de bewindvoerder in het kader van de bewijsopdracht twee getuigen doen horen, namelijk [naam onderbewindgestelde] als partijgetuige en de heer [getuige] . De voor de beoordeling en bewijswaardering meest relevante aspecten van de bewijslevering worden hierna (samengevat) weergegeven.
2.9.
Als partijgetuige heeft [naam onderbewindgestelde] verklaard dat zij op een zondag € 600,00 heeft terugbetaald aan [eiser] . [naam onderbewindgestelde] had twaalf briefjes van € 50,00, dus een totaal van
€ 600,00, in een envelop gedaan. [eiser] had bij [naam onderbewindgestelde] een map met papieren liggen. Daar heeft [naam onderbewindgestelde] het geld in gedaan. Die map heeft ze aan [eiser] gegeven toen hij langs kwam om het geld op te halen. [naam onderbewindgestelde] , de heer [getuige] en de kleindochter van [naam onderbewindgestelde] waren hierbij aanwezig. De heer [getuige] heeft gezien dat [naam onderbewindgestelde] € 600,00 in de envelop deed. [naam onderbewindgestelde] heeft tegen [eiser] gezegd dat hij niet meer binnen mocht komen. [naam onderbewindgestelde] heeft geen kwitantie gevraagd omdat zij dit soort dingen in vertrouwen doet.
2.10.
Als getuige heeft de heer [getuige] het volgende verklaard: “
Ik heb een map gezien met papieren en daar zat een envelop bij. Dit is mijn antwoord op de vraag of ik gezien heb dat [naam onderbewindgestelde] € 600,00 heeft terugbetaald. Het was op een zondag. De afspraak was om 13:00 uur. Het was vorig jaar of het jaar ervoor. [naam onderbewindgestelde] heeft de map overhandigd aan [eiser] . [eiser] heeft met een sleutel de kluis geopend en het geld eruit gehaald. De kluis had geen cijfercode. [eiser] zei: het klopt niet. Maar er kan volgens mij maar een sleutel in de kluis. Toen zijn we naar binnen gegaan. Op vragen van mr. Zuidema antwoord ik als volgt. De map was geel. En er zaten papieren in en een envelop. Ik heb niet gezien wat er in de envelop zat. [naam onderbewindgestelde] vertelde dat er geld in zat maar niet hoeveel. Ik heb het zelf niet gezien. Op vragen van mr. Kreutzkamp antwoord ik als volgt. [naam onderbewindgestelde] zei dat er geld in de envelop zat maar noemde geen exact bedrag.”
Oordeel van de kantonrechter
2.11.
Met betrekking tot de getuigenverklaring van [eiser] heeft de bewindvoerder opgemerkt dat daar geen hoge bewijswaarde aan kan worden gehecht, gelet op de inconsistenties in de verklaring van [eiser] . De kantonrechter is het hiermee eens. Allereerst verklaart [eiser] dat hij € 4.700,00 in de eerste kluis heeft gelegd. Bij de politie heeft [eiser] echter verklaard dat hij op 13 september 2023 € 3.500,00 in de eerste kluis heeft gelegd. Tijdens het getuigenverhoor heeft [eiser] verklaard dat hij bedoelde dat er een bedrag van € 3.500,00 in de tweede kluis lag. Hier noemt [eiser] dus twee verschillende bedragen. Ten tweede verklaart [eiser] dat hij € 1.200,00 uit de eerste kluis heeft gehaald en € 3.500,00 in de tweede kuis heeft gelegd. Daarna zegt [eiser] dat hij op 15 oktober 2023 € 1.200,00 uit de tweede kluis heeft gehaald, maar later corrigeert hij dit naar een bedrag van € 3.500,00. Het wordt de kantonrechter niet duidelijk hoeveel geld er in de eerste en tweede kluis lag en hoeveel geld er door [eiser] uit is gehaald. De verklaring van [eiser] is in de ogen van de kantonrechter zodanig inconsistent dat de kantonrechter niet overtuigd is geraakt van de juistheid daarvan. Daar komt bij dat de verklaring wellicht zou kunnen bijdragen aan bewijs van de stelling dat er geld is verdwenen maar niet aan bewijs van de stelling dat [naam onderbewindgestelde] geld heeft weggenomen.
2.12.
Met betrekking tot de getuigenverklaringen van [naam onderbewindgestelde] en de heer [getuige] oordeelt de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat, als er al sprake was van een envelop in de teruggegeven map, er € 600,00 in de envelop lag. [naam onderbewindgestelde] heeft geen kwitantie overgelegd van de door haar gestelde terugbetaling. Dat zij € 600,00 in een envelop in een teruggegeven map zou hebben gedaan zonder een kwitantie is, gelet op de verstoorde verhoudingen tussen partijen, niet geloofwaardig. Door de heer [getuige] is schriftelijk verklaard dat hij aanwezig was bij de overdracht van een map met daarin een envelop met € 600,00. Vervolgens verklaart de heer [getuige] tijdens het getuigenverhoor dat hij niet wist hoeveel geld er in de envelop zat. De verklaringen van [getuige] zijn al met al niet consequent. Gelet hierop is de bewindvoerder er niet in geslaagd om te bewijzen dat de geldlening van [eiser] door [naam onderbewindgestelde] is terugbetaald.
2.13.
De kantonrechter komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat zowel [eiser] als de bewindvoerder het verlangde bewijs niet hebben geleverd. Dit houdt in dat de vordering van [eiser] deels wordt toegewezen. De vordering tot betaling van € 3.250,00 wordt afgewezen en de vordering tot betaling van € 600,00 wordt toegewezen.
De wettelijke rente
2.14.
Omdat de gevorderde hoofdsom van [eiser] gedeeltelijk zal worden toegewezen, wordt de gevorderde wettelijke rente, als zijnde niet betwist, toegewezen.
De proceskosten
2.15.
Omdat partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld worden de proceskosten gecompenseerd. Iedere partij zal dan ook de eigen kosten moeten dragen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.16.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dit betekent dat deze uitspraak geldt, totdat in een eventueel hoger beroep anders is beslist.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de bewindvoerder om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 600,00, te rekenen vanaf 28 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
compenseert de proceskosten;
3.3.
verklaart de veroordeling in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.