ECLI:NL:RBLIM:2025:2524

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
329142 FARK 24-1214
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptieverzoek door pleegouder voor meerderjarig kind na langdurige zorg en opvoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 maart 2025 een beschikking gegeven over een verzoek tot adoptie door een pleegmoeder van haar pleegdochter, die inmiddels meerderjarig is. De pleegmoeder heeft de pleegdochter vanaf haar eerste levensjaar verzorgd, samen met haar inmiddels overleden partner. De biologische ouders hebben nooit invulling gegeven aan hun ouderschap en het kind heeft hierdoor ernstige trauma's opgelopen. De pleegmoeder heeft aanvankelijk gedacht dat adoptie niet mogelijk was vanwege de eis van minderjarigheid, maar na juridisch advies bleek dat er onder bijzondere omstandigheden een uitzondering mogelijk is. De rechtbank oordeelt dat het vasthouden aan de eis van minderjarigheid een ontoelaatbare inbreuk vormt op het recht op family life, zoals gewaarborgd in artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie toegewezen, waarbij ook de wijziging van de voornamen van de pleegdochter is gelast, omdat deze voornamen negatieve herinneringen oproepen. De rechtbank concludeert dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming moet worden gebracht met de feitelijke situatie, waarin de pleegmoeder de rol van ouder vervult.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/329142 / FA RK 24-1214
Beschikking van 20 maart 2025 betreffende adoptie
in de zaak van:
[verzoeker],
hierna ook te noemen de pleegmoeder,
wonende te [plaatsnaam] , [gemeente] ,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman, kantoorhoudend te Alkmaar.
Als belanghebbenden merkt de rechtbank aan:
[belanghebbende 1],
hierna ook te noemen [belanghebbende 1] ,
wonende te [plaatsnaam] , [gemeente] ,
en:
[belanghebbende 2] ,
hierna te noemen: de biologische vader
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, binnengekomen op 26 maart 2024;
  • de brief van de biologische vader, binnengekomen op 5 februari 2025;
  • de referteverklaring, ondertekend door de biologische vader en mr. R.J. Laatsman, advocaat, kantoorhoudende te Oss, binnengekomen op 5 februari 2025;
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft op 20 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen:
  • de pleegmoeder, vergezeld van haar advocaat;
  • [belanghebbende 1] ;
  • de pleegzus van [belanghebbende 1] , aan wie bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling is verleend.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[belanghebbende 1] is op [geboortedatum] 1993 te [plaatsnaam] geboren en heeft toen deze voornamen gekregen: [belanghebbende 1] . De biologische vader heeft haar erkend, waarna zij de geslachtsnaam [belanghebbende 1] kreeg. Haar biologische moeder, [mevrouw x] , is op [datum overlijden] 2014 overleden.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 6 september 2017 zijn de voornamen gewijzigd in: [belanghebbende 1] .

3.Het verzoek en de onderbouwing

3.1.
de pleegmoeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking:
  • de adoptie uit te spreken van [belanghebbende 1] door de pleegmoeder;
  • bij aanvullend verzoekschrift is verzocht de voornamen “ [belanghebbende 1] ” te schrappen, zodat [belanghebbende 1] voortaan enkel de voornaam “ [belanghebbende 1] ” zal dragen.
3.2.
De pleegmoeder heeft gesteld dat zij en haar inmiddels overleden partner sinds 1994 als pleegouders de zorg voor en opvoeding van [belanghebbende 1] hebben gehad en [belanghebbende 1] heeft al die tijd ononderbroken deel uitgemaakt van het gezin. Daardoor is er sprake van een hechte, emotionele gezinsband.
[belanghebbende 1] heeft een broer en twee zussen die eveneens op jonge leeftijd uit huis werden geplaatst en in een ander pleeggezin terecht zijn gekomen. De reden voor de destijds verleende machtiging tot uithuisplaatsing waren drugsgebruik en criminele activiteiten van de ouders (de vader in het bijzonder) en verwaarlozing van de kinderen. [belanghebbende 1] is in haar zeer vroege jeugd beschadigd geraakt en had veel moeite om zich (veilig) te hechten. Zij kampt tot op de dag van vandaag met de ingrijpende gebeurtenissen die zich in haar verleden hebben afgespeeld.
In de eerste jaren van het verblijf van [belanghebbende 1] in het pleeggezin was nauwelijks sprake van contact met de ouders van [belanghebbende 1] . Toen zij drie jaar oud was, spraken de pleegouders de wens uit om [belanghebbende 1] te adopteren. De biologische vader gaf hiervoor geen toestemming en de pleegouders hebben de kwestie toen laten rusten. [belanghebbende 1] heeft het contact met haar biologische vader op dertienjarige leeftijd definitief verbroken. Zij heeft toen ook de wens uitgesproken dat zij zou worden geadopteerd door haar pleegouders. Gelet op de instabiele positie waarin [belanghebbende 1] op dat moment verkeerde, werd adoptie niet in haar belang geacht. [belanghebbende 1] verbleef gedurende haar leven meerdere malen in (gesloten) instellingen; haar welzijn had – uiteraard – steeds de prioriteit.
De pleegouders meenden dat toestemming van de ouders een strikte wettelijke voorwaarde voor adoptie is. Pas na raadpleging van hun advocaat is duidelijk geworden dat voor adoptie weliswaar de eis geldt dat de biologische ouder het verzoek niet tegenspreekt [1] , maar dat de rechter hier onder bijzondere omstandigheden aan voorbij mag gaan.
Na het bereiken van [belanghebbende 1] ’ meerderjarigheid werd adoptie opnieuw overwogen, maar de pleegouders meenden dat dit toen vanwege [belanghebbende 1] ’ meerderjarigheid definitief geen optie meer was. Raadpleging van hun advocaat heeft betrokkenen inmiddels geleerd dat een uitzondering op dit wettelijk vereiste mogelijk is, zij het onder uitzonderlijke omstandigheden. De pleegouders zijn benoemd tot mentor van [belanghebbende 1] . [belanghebbende 1] verblijft momenteel in een woongroep en leidt een stabiel leven; alle betrokkenen realiseren zich nu pas dat adoptie in een eerder stadium wel degelijk mogelijk was geweest.
3.3.
De pleegmoeder realiseert zich dat het een wettelijke eis is dat het adoptiefkind op het moment van indiening van een eerste adoptieverzoek minderjarig is. [belanghebbende 1] is 31 jaar oud, maar de pleegmoeder is van mening dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. In dit kader voert zij het volgende aan.
De pleegmoeder heeft [belanghebbende 1] samen met de pleegvader (tot diens overlijden) vanaf haar eerste levensjaar verzorgd. Daarmee is sprake van een zeer lange termijn van verzorging en opvoeding. De pleegouders en [belanghebbende 1] hebben zich de afgelopen 30 jaar in alle opzichten gedragen als volwaardig familieleden met de daarbij behorende gezinsrollen. [belanghebbende 1] heeft zich dankzij de niet aflatende steun en zorgen van haar pleegmoeder kunnen ontwikkelen tot de persoon die zij vandaag de dag is.
Een eerder adoptieverzoek was niet mogelijk was vanwege de mentale gesteldheid van [belanghebbende 1] . Zij heeft steeds (waarschijnlijk als gevolg van de verwaarlozing door de biologische ouders) gekampt met psychische klachten en ondergaat therapie om de ervaringen uit haar jeugd te verwerken. Het gaat inmiddels goed met haar. [belanghebbende 1] en verzoekster hebben een zwaarwegend belang bij enerzijds het tot stand brengen van de familierechtelijke band met elkaar; anderzijds heeft [belanghebbende 1] er een zwaarwegend belang bij om de familierechtelijke banden tussen haar en de biologische familie te verbreken. Dit laatste is (op dit moment) wettelijk gezien alleen mogelijk via de weg van adoptie. [belanghebbende 1] wenst in geen enkel opzicht een (familie)band te behouden met haar familie, gezien het feit dat zij daarmee geheel geen band heeft.
Tenslotte is de pleegmoeder van mening dat [belanghebbende 1] een zwaarwegend belang heeft bij dit verzoek tot adoptie, omdat zij dan beter in staat zal zijn om te werken aan traumaherstel. Immers, als de familieband met haar biologische familie - waaronder de ouders - in stand blijft, zal [belanghebbende 1] in voortdurende mate daarmee worden geconfronteerd. Verbreking van deze ongewenste familieband is in haar belang, evenals – in het verlengde hiervan – het in overeenstemming brengen van de juridische met de feitelijke werkelijkheid, namelijk dat de pleegouder de ouder van [belanghebbende 1] is en die rol ook in alle opzichten vervult. [belanghebbende 1] ervaart de discrepantie tussen de juridische status en de feitelijke werkelijkheid als zeer belastend.

4.De beoordeling

De wettelijke voorwaarden
4.1.
Volgens de wet [2] zijn de voorwaarden voor adoptie (verkort weergegeven):
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is;
dat het kind niet is een kleinkind van een adoptant;
dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
4.2.
De pleegmoeder heeft gesteld dat aan alle hiervoor vermelde voorwaarden is voldaan, met uitzondering van de onder punt a. vermelde voorwaarde van minderjarigheid. Uit de overgelegde aktes blijkt dat aan de hiervoor sub b en c vermelde voorwaarden is voldaan. De moeder van verzoekster is overleden en haar biologische vader maakt geen bezwaar tegen de voorgenomen adoptie, zodat eveneens wordt voldaan aan de sub d gestelde voorwaarde. De in sub e en g gestelde voorwaarden verbonden omstandigheden doen zich in deze zaak niet voor. Verzoekster heeft tenslotte onweersproken gesteld dat zij sinds juli 2023 deel uitmaakt van het gezin van de adoptanten, waarmee ook is voldaan aan de onder f gestelde voorwaarde. [belanghebbende 1] was op het moment van de indiening van het adoptieverzoek 30 jaar oud. Dit betekent dat niet voldaan is aan de hierboven onder punt a vermelde voorwaarde. Dit wordt ook door de pleegmoeder erkend, maar zij doet een beroep op de hiervoor vermelde bijzondere omstandigheden, die er volgens haar toe moeten leiden dat in de beoordeling van haar verzoek niet aan deze voorwaarde wordt vastgehouden. Daarmee spitst de beoordeling van het verzoek zich toe op de beoordeling van de wettelijke voorwaarde van minderjarigheid in de verhouding tot de naar voren gebrachte omstandigheden.
De voorwaarde van minderjarigheid
4.3.
De regeling van adoptie is in 1956 ingevoerd vanuit de gedachte dat adoptie in beginsel een maatregel van kinderbescherming is. Er zijn sindsdien enkele wetswijzigingen doorgevoerd die het moment van de beoordeling van de voorwaarde van minderjarigheid betroffen. Eerst was de dag van uitspraak in eerste aanleg het ijkmoment, nu is dat de dag van indiening van het verzoekschrift. De wetgever heeft in de verschillende regelingen steeds duidelijk bepaald tot welk moment een adoptieverzoek kan worden ingediend en daarbij vastgehouden aan de voorwaarde van minderjarigheid. De redactie van artikel 1:228 sub a BW is ook niet mis te verstaan: voorwaarde voor adoptie is dat het kind op de dag van het (eerste) adoptieverzoek minderjarig is. De voorwaarde is bovendien van dwingendrechtelijke aard. In de rechtspraak zijn desondanks uitspraken te vinden waarin deze voorwaarde desondanks terzijde is gesteld. Dit werpt de vraag op of de adoptie tegenwoordig nog enkel als kinderbeschermingsmaatregel moet worden beschouwd. Deze vraag dient in beginsel bevestigend te worden beantwoord: slechts indien sprake is van zéér bijzondere omstandigheden kan een terzijdestelling van het minderjarigheidsvereiste gerechtvaardigd zijn, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat het de rechtsvormende taak van de rechter ver te buiten gaat, indien adoptie van meerderjarigen zou worden toegestaan door de aangegeven grens op te rekken. [3]
Artikel 8 EVRM
4.4.
Artikel 8 EVRM luidt:
  • Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
  • Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.5.
In de rechtspraak wordt slechts in uitzonderlijke gevallen een beroep op ongeoorloofde inbreuk op het recht op family life in het kader van de voorwaarde van minderjarigheid aangenomen. In deze zaken was steeds sprake van een situatie waarin de verzoeker jarenlang gedurende de minderjarigheid voor het kind had gezorgd. Hiervan is in het onderhavige geval eveneens sprake geweest. Met dit enkele gegeven is de vraag of in deze zaak met het vasthouden aan de voorwaarde van minderjarigheid sprake is van schending van family life echter nog niet beantwoord. De rechtbank zal het beroep van verzoekster hierop dus verder moeten beoordelen.
4.6.
Vaststaat dat [belanghebbende 1] gedurende haar gehele leven feitelijk is verzorgd door haar pleegouders en met hen en haar pleegzus (dochter van de pleegouders) in gezinsverband heeft geleefd. De pleegouders hebben haar liefdevol en als eigen kind grootgebracht, zoals ook tijdens de zitting is gebleken. De wens tot adoptie is gedurende deze periode meermaals ter sprake gekomen, maar de omstandigheden maakten het niet opportuun om het verzoek in te dienen en daarnaast deden [belanghebbende 1] en haar pleegouders onjuiste juridische aannames. Pas na raadpleging van de advocaat zijn zij behoorlijk voorgelicht over de juridische aspecten van een adoptieverzoek. Zowel de pleegmoeder, de pleegzus en [belanghebbende 1] willen nu graag de juridische werkelijkheid in overeenstemming brengen met de feitelijke werkelijkheid. Daarnaast heeft [belanghebbende 1] ter zitting haar bijkomend belang treffend geformuleerd: als de rechter het verzoek niet toewijst, blijven haar pleegfamilie en zij toch gewoon familie, maar blijft zij ook familie van haar biologische ouders en dat wil zij niet. Haar biologische ouders hebben haar vanaf de geboorte verwaarloosd en niets voor haar kunnen betekenen. Dan is er volgens [belanghebbende 1] ook geen plaats meer voor een juridische familieband.
4.7.
De vraag die daarmee voorligt is of het belang van [belanghebbende 1] bij het in overeenstemming brengen van de juridische met de feitelijke werkelijkheid en het juridisch verbreken van de ongewenste familieband met haar biologische vader zodanig zwaar weegt dat vasthouden aan de eis van minderjarigheid schending van het recht op family life met zich meebrengt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hoewel adoptie nog steeds geldt als een kinderbeschermingsmaatregel kunnen er andere belangen spelen die weliswaar buiten dit materieel domein vallen, maar dusdanig zwaar wegen dat hieraan vasthouden, en in het verlengde daarvan ook aan de eis van minderjarigheid een inbreuk op het recht op family life oplevert. Vasthouden aan de voorwaarde van minderjarigheid leidt tot afwijzing van het adoptieverzoek. Dit heeft tot gevolg dat de juridische familieband tussen [belanghebbende 1] , haar pleegmoeder en haar pleegzus niet in overeenstemming kan komen met de feitelijke werkelijkheid. Een bijkomend gevolg is bovendien dat de diepe en begrijpelijke wens van [belanghebbende 1] om de juridische familieband met haar biologische vader te verbreken, wordt belet. Dit alles levert naar het oordeel van de rechtbank schending op van het in artikel 8 lid 1 EVRM gewaarborgde recht op family life. Voor de rechtbank weegt zwaar mee dat de familieband tussen [belanghebbende 1] en haar biologische ouders enkel in juridische zin heeft bestaan, zonder dat de biologische ouders invulling hebben gegeven aan hun ouderlijke plichten. Het is niet gebleken dat zich een van de in artikel 8 lid 2 EVRM vermelde algemene belangen voordoet. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit een uitzonderlijke situatie is die een terzijdestelling van het minderjarigheidsvereiste rechtvaardigt. Nu aan de overige wettelijke eisen voor adoptie is voldaan, zal de rechtbank het verzoek toewijzen.
4.8.
[belanghebbende 1] verzoekt als belanghebbende de rechtbank haar voornamen “ [belanghebbende 1] ” te wijzigen in één voornaam, te weten “ [belanghebbende 1] ”. [belanghebbende 1] heeft ter onderbouwing gesteld dat de overige voornamen grote impact op haar hebben, gezien een erg negatieve periode in haar leven.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens de wet [4] kan de wijziging van een voornaam op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden gelast door de rechtbank. De wijziging geschiedt doordat van de beschikking een latere vermelding aan de akte van geboorte wordt toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende 1] voldoende zwaarwegend belang bij haar verzoek, gelet op de negatieve herinneringen die haar voornamen oproepen. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt uit de adoptie door [verzoeker] van [belanghebbende 1] , geboren te [plaatsnaam] op [geboortedatum] 1993;
5.2.
gelast de wijziging van de voornamen van [belanghebbende 1] , geboren te [plaatsnaam] op [geboortedatum] 1993, in die zin dat haar zes voornamen worden gewijzigd in één voornaam, te weten: [belanghebbende 1] ;
5.3.
bepaalt dat de griffier op de voet van het bepaalde in artikel 1:20e, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.M. van Swaaij, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.V.M. Smeets, griffier op 20 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ' s-Hertogenbosch :
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden..

Voetnoten

1.Artikel. 1:228 lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 1:228 BW.
3.Zie HR 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5053 en de bijbehorende conclusie A-G.
4.Artikel 1:4 lid 4 BW.