In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V. De verzekeraar, NN, had aan de verzekerde, [eiser], medegedeeld dat er sprake was van verzekeringsfraude. [eiser] was het hier niet mee eens en vorderde de door hem geleden schade. NN vorderde op zijn beurt terugbetaling van het al uitgekeerde bedrag en de kosten van onderzoek. De kantonrechter oordeelde dat NN voorshands had voldaan aan haar bewijslast dat [eiser] had geprobeerd om een hogere schadevergoeding te verkrijgen dan waarop hij recht had. [eiser] kreeg de gelegenheid om tegenbewijs te leveren, maar slaagde hier niet in. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af en kende de vorderingen van NN, inclusief de onderzoekskosten, toe. De proceskosten werden eveneens aan [eiser] opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van vermeende verzekeringsfraude en de verantwoordelijkheden van de partijen in een civiele procedure.