ECLI:NL:RBLIM:2025:3052

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
10628353/CV/23-3558
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en bewijsvoering in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V. De verzekeraar, NN, had aan de verzekerde, [eiser], medegedeeld dat er sprake was van verzekeringsfraude. [eiser] was het hier niet mee eens en vorderde de door hem geleden schade. NN vorderde op zijn beurt terugbetaling van het al uitgekeerde bedrag en de kosten van onderzoek. De kantonrechter oordeelde dat NN voorshands had voldaan aan haar bewijslast dat [eiser] had geprobeerd om een hogere schadevergoeding te verkrijgen dan waarop hij recht had. [eiser] kreeg de gelegenheid om tegenbewijs te leveren, maar slaagde hier niet in. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af en kende de vorderingen van NN, inclusief de onderzoekskosten, toe. De proceskosten werden eveneens aan [eiser] opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van vermeende verzekeringsfraude en de verantwoordelijkheden van de partijen in een civiele procedure.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10628353 \ CV EXPL 23-3558
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.M.J.F. Sijben,
tegen
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
te 's-Gravenhage,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: NN,
gemachtigde: mr. A.N.L. de Hoogh.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 april 2024
- het getuigenverhoor van 21 oktober 2025
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiser]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van NN.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 10 april 2024, waarbij wordt volhard. In dat vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat NN voorshands geslaagd is in het bewijs van haar stelling dat [eiser] op of omstreeks 7 maart 2022 getracht heeft NN te bewegen tot het doen van een hogere schade-uitkering dan waarop hij recht had en vervolgens [eiser] in de gelegenheid gesteld dat bewijsvermoeden te ontzenuwen.
2.2.
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zal de kantonrechter hierna de dragende overwegingen uit voornoemd vonnis inlassen.
“4.5. Als niet weersproken staat vast dat [eiser] op 7 en 10 maart 2022 aan NN en op 22 maart 2022 aan Confid heeft laten weten dat (vrijwel) het gehele werk op 7 maart 2022 gereed was, terwijl dat niet het geval was blijkens de waarneming van Confid op 12 maart 2022. Op die dag heeft Confid, zonder medeweten van [eiser] , de situatie ter plaatse bekeken en geconstateerd dat het werk grotendeels niet af was. Nadat [eiser] hiermee geconfronteerd werd, heeft hij zijn eerder gedane verklaring (lees: op 7 maart was het volledige metselwerk af) gewijzigd. Vanaf toen verklaarde [eiser] dat:
- [de bouwvakker] pas rond 11 maart 2022 zou zijn begonnen met het opnieuw opmetselen van de pilaren, welke werkzaamheden 21 maart 2022 (de dag voorafgaande aan de afspraak met Confid) zouden zijn afgerond.
- Hij vanwege ziekte niet op de hoogte was van de stand van zaken met betrekking tot de werkzaamheden en om die reden zijn moeder de schade heeft afgehandeld met [de bouwvakker] .
4.6.
De kantonrechter acht deze verklaring van [eiser] voorshands niet geloofwaardig om navolgende twee redenen.
4.6.1.
Ten eerste, veronderstellenderwijs dat het zo gegaan is zoals [eiser] betoogt, is het niet logisch dat hij op 22 maart 2022 tijdens het gesprek met Confid niets heeft gezegd over zijn ziekte en evenmin over de rol van zijn moeder. Hij heeft immers heel stellig verklaard dat het metselwerk op 7 maart 2022 af was, alsof hij daarvan zelf kennis heeft genomen, en niet dat een en ander vanwege zijn ziekte langs hem heen is gegaan maar zijn moeder hem heeft geïnformeerd over de afhandeling. Sterker nog, zijn moeder heeft zelfs aan het einde van het gesprek over haar betrokkenheid bij het herstel van de stormschade verklaard: “Ik ben er niet bij geweest.” (zie productie 7 en daarvan productie 28 p.10). Dit biedt geen steun voor de verklaring van [eiser] .
De door [eiser] later overgelegde verklaring van zijn moeder van 1 februari 2024, waarin zijn moeder zijn verklaring bevestigt maakt dit voorlopige oordeel niet anders.
4.6.2.
Ten tweede acht de kantonrechter het onwaarschijnlijk dat [eiser] in de periode
7 - 21 maart 2022 niet in staat zou zijn geweest de feitelijke stand van zaken van de herstelwerkzaamheden aan zijn poort - die nota bene tegenover zijn woning staat - op te (laten) nemen. Hij was namelijk wel in staat was om in die periode diverse e-mails over de afwikkeling van zijn schade te sturen naar NN alsook naar een directielid van de moedermaatschappij van NN. Ook heeft hij contact gehad met NN over de onderverzekering van zijn woning.
Daarnaast begrijpt de kantonrechter niet hoe het kan dat [eiser] in de periode dat hij naar eigen zeggen door ziekte niet in staat was om het herstelwerk te aanschouwen, wel in staat was om zelf de stenen te verven. Tijdens het gesprek met Confid op 22 maart 2022 heeft [eiser] verteld dat hij de stenen heeft geverfd (geciteerd onder de feiten). Het verfwerk moet gebeurd zijn tussen 12 maart 2022 (zijnde de datum dat Confid de situatie ter plaatse heeft bekeken; toen was er nog niet geverfd) en 22 maart 2022.”
2.3.
[eiser] is (zoals reeds overwogen) in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Hij heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt door zijn moeder, [de bouwvakker] [1] , [de onderzoeker] [2] , [de baksteenhandelaar] [3] , [de collega/medewerker] [4] en hemzelf als getuigen te laten horen. NN heeft afgezien van contra-enquête.
2.4.
Naar het oordeel van het kantonrechter is gezien de afgelegde verklaringen, zowel op zich beschouwd als in onderling verband bezien, [eiser] niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.4.1.
De getuigenverklaringen hebben geen verandering gebracht in de feitelijke situatie waarvan de kantonrechter in het tussenvonnis is uitgegaan. Dus, de mededeling van [eiser] aan NN op 7 maart 2022 dat de werkzaamheden conform de offerte af waren, is niet waar. Ook in het gesprek met Confid op 22 maart 2022 – waarin [eiser] dat zonder voorbehoud of reserve herhaalt – spreekt hij niet de waarheid.
Getuige [de collega/medewerker] bevestigt ook de aanname dat er in twee fases aan de zuilen is gewerkt, namelijk “
Kort na de storm was er iemand met de zuilen bezig, toen een tijdje niet en daarna weer wel. (..). Uiteindelijk heeft het een paar weken geduurd voor alles klaar was”.
2.4.2.
Ook is er geen verandering gekomen in de feitelijke vaststelling dat NN op 10 maart 2022 [eiser] heeft laten weten dat men hem wilde bezoeken om de werkzaamheden te bespreken, dat onderzoek ter plaatse door Confid op 12 maart 2022 uitwees dat de werkzaamheden grotendeels niet af waren en dat tijdens het bezoek van Confid aan [eiser] op 22 maart 2022 dat wel het geval was.
2.4.3.
Kortom, de werkzaamheden zijn uiteindelijk (grotendeels) conform de offerte van [de bouwvakker] uitgevoerd maar niet op het moment dat [eiser] zonder voorbehoud stelde dat dat zou zijn gebeurd (7 maart 2022) maar pas op enig moment nà het moment dat [eiser] van NN vernam dat men ter plaatse wilde komen kijken.
2.4.4.
[eiser] heeft in de procedure een verklaring gegeven voor het feit dat hij op 7 maart 2022 tegenover NN en op 22 maart 2022 tegenover Confid niet naar waarheid heeft verklaard. Dit zou het gevolg zijn van het feit dat hij rond 7 maart 2022 ernstig ziek was en zich kennelijk niet volledig realiseerde wat er om hem heen gebeurde. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen waarom hij die verklaring niet geloofwaardig achtte (zie hiervoor). De verklaringen die in het kader van het gehouden getuigenverhoor zijn afgelegd hebben daar geen verandering in gebracht. Kort gezegd blijft [eiser] bij zijn verklaring dat hij als gevolg van ziekte geen helder beeld had van het verloop van de werkzaamheden. Maar daar blijft het vervolgens bij. De getuigenverklaringen werpen geen enkel nieuw licht op de vragen, twijfels en ongerijmdheden die de kantonrechter in zijn tussenvonnis heeft opgeworpen. Voor de volledigheid, dat [eiser] ook tijdens het gesprek op 22 maart 2022 nog “verward” zou zijn geweest als gevolg van een ziekte wordt niet gesteld en blijkt ook niet uit het verslag van dat gesprek.
2.4.5.
Zo resteert enkel nog de vraag of nog steeds aannemelijk is dat [eiser] niet de waarheid heeft gesproken in een poging NN te bewegen tot het doen van een hogere uitkering dan waar hij recht op heeft. Voor het feitencomplex – inclusief het niet vertellen van de waarheid – zijn wellicht andere verklaringen denkbaar die op zich niet de schoonheidsprijs verdienen maar die niet hoeven te wijzen op een voornemen tot (serieuze) benadeling van NN. Bijvoorbeeld dat [eiser] het geld wilde ontvangen voordat hij de werkzaamheden liet uitvoeren, zodat hij [de bouwvakker] kon betalen. Probleem bij een “alternatief scenario” is echter dat [eiser] er zelf mee zou hebben moeten komen en dat niet heeft gedaan. Wat betreft het aangehaalde voorbeeld heeft hij zelfs verklaard dat hij het geld niet nodig had om [de bouwvakker] te betalen (naar aanleiding van de vraag van de kantonrechter waarom hij direct na 7 maart 2022 bij NN op onmiddellijke betaling aandrong).
2.4.6.
De tijdlijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden, de onjuiste verklaring van [eiser] met betrekking tot die tijdlijn en de ongeloofwaardige verklaring voor die onjuistheid toen hij daarmee werd geconfronteerd worden daarom nog steeds het meest aannemelijk verklaard door het feit dat [eiser] in eerste instantie met aanmerkelijk beperktere werkzaamheden aan de zuilen heeft willen volstaan, dan volgde uit de offerte. Pas toen hij hoorde dat NN de voltooide werkzaamheden zou komen opnemen heeft hij deze alsnog conform de offerte laten uitvoeren. Daaruit volgt dat hij inderdaad heeft getracht NN te bewegen een hogere uitkering te laten doen dan waar hij feitelijk aanspraak op kon maken. [eiser] is er daarom niet in geslaagd het bewijsvermoeden te ontzenuwen.
Daarmee staat vast dat [eiser] NN op of omstreeks 7 maart 2022 getracht heeft te bewegen tot het doen van een hogere schade-uitkering dan waarop hij recht had.
Alle vorderingen van [eiser] dienen daarom afgewezen te worden.
2.5.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van NN worden begroot op:
- salaris gemachtigde
847,50
(3 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.152,00
in reconventie
2.6.
Hiervoor (in conventie) is geoordeeld dat vaststaat dat [eiser] NN op of omstreeks 7 maart 2022 getracht heeft te bewegen tot het doen van een hogere schade-uitkering dan waarop hij recht had. Hieruit volgt dat [eiser] het reeds aan hem uitgekeerde bedrag van € 1.932,60 aan NN dient terug te betalen. Deze vordering is dan ook toewijsbaar. De hierover gevorderde onweersproken wettelijke rente is eveneens toewijsbaar op de wijze als hierna vermeld.
2.7.
NN maakt daarnaast aanspraak op onderzoekskosten van Confid van € 2.561,57 en interne behandel- en onderzoekskosten van € 532,00.
2.8.
NN kan in beginsel vergoeding vorderen van de kosten die samenhangen met de vaststelling van de (omvang van de) wanprestatie van [eiser] op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW, voor zover die kosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.
2.9.
[eiser] heeft niet betwist dat Confid werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat het verrichten van deze werkzaamheden in redelijkheid noodzakelijk was in deze zaak. De omvang van de kosten heeft [eiser] bovendien niet betwist, zodat de vordering tot het vergoeden van de kosten van Confid zal worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de over dit bedrag gevorderde onweersproken wettelijke rente.
2.10.
NN vordert ook vergoeding van schade die bestaat uit interne onderzoekskosten, gemaakt om de claim van [eiser] te behandelen. Deze kosten zijn door NN begroot op een standaardbedrag van € 532,00, onder verwijzing naar de standaard schadeberekening van de Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA).
Anders dan [eiser] aanvoert, vloeien deze kosten ook voort uit de door de kantonrechter vastgestelde wanprestatie [5] van [eiser] en komen op grond van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking. NN heeft de omvang van deze kosten inzichtelijk gemaakt en onderbouwd. De kantonrechter zal daarom ook dit onderdeel van de vordering toewijzen. Hetzelfde geldt voor de over dit bedrag gevorderde onweersproken wettelijke rente.
2.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van NN worden begroot op:
-salaris gemachtigde
508,50
(3 punten × factor 0,5 × € 339,00)
2.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.152,00
in reconventie
3.3.
veroordeelt [eiser] om aan NN te betalen een bedrag van € 5.026,17, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW:
  • over € 1.932,60 met ingang van 1 maart 2022 tot de dag van volledige betaling,
  • over € 2.561,57 met ingang van 21 april 2022 tot de dag van volledige betaling,
  • over € 532,00 met ingang van 21 april 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 508,50,
3.5.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in conventie en in reconventie
3.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
no

Voetnoten

1.[de bouwvakker] is bouwvakker. [de bouwvakker] heeft op verzoek van [eiser] een offerte uitgebracht voor het repareren van de zuilen van [eiser] . [eiser] heeft deze offerte ingediende bij NN.
2.[de onderzoeker] heeft op verzoek van [eiser] een onderzoek ingesteld naar de werkzaamheden die zouden zijn uitgevoerd aan de zuilen van [eiser] .
3.[de baksteenhandelaar] heeft een handel in bakstenen. Hij heeft daags na de storm op verzoek van [eiser] geholpen met werkzaamheden aan de kapotte poort.
4.[de collega/medewerker] is collega/medewerker van [eiser] , die in het pand van [eiser] werkzaam is.
5.In dit geval de verzekeringsfraude