ECLI:NL:RBLIM:2025:3174

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/03/339732 / KG ZA 25-93
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een met dwangsommen versterkte hoofdveroordeling in een vonnis met verbod tot executie dwangsommen

In deze zaak, die zich afspeelt in Roermond, zijn [eiser] en [gedaagde] buren van elkaar. [Eiser] heeft een schuur gebouwd tegen de buitenmuur van de woning van [gedaagde]. Op 19 februari 2025 is [eiser] door de voorzieningenrechter veroordeeld om de schuur te verwijderen. Na deze veroordeling heeft [eiser] de schuur aangepast, maar [gedaagde] is van mening dat de schuur nog steeds niet voldoet aan de veroordeling. [Eiser] vraagt de voorzieningenrechter om [gedaagde] te verbieden de dwangsommen te innen die zijn opgelegd in het eerdere vonnis. De voorzieningenrechter heeft op 3 april 2025 geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is voor [eiser] en dat de aanpassing van de schuur voldoende is om te voldoen aan de eerdere veroordeling. De voorzieningenrechter heeft het verbod toegewezen en [gedaagde] een dwangsom opgelegd voor het geval zij het verbod overtreedt. Tevens zijn de proceskosten aan [eiser] toegewezen, omdat [gedaagde] in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/339732 / KG ZA 25-93
Vonnis in kort geding van 3 april 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G. Vansant,
tegen
[gedaagde],
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.N. Lavain.

1.Inleiding

1.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren. [eiser] heeft tegen de buitenmuur van de woning van [gedaagde] een schuur gebouwd. Op 19 februari 2025 is [eiser] door de voorzieningenrechter veroordeeld om de schuur te verwijderen. Daarna heeft [eiser] de schuur aangepast. Hij vindt dat de schuur door de aanpassing is verwijderd. [gedaagde] vindt van niet. [eiser] vraagt om [gedaagde] te verbieden de dwangsommen te innen. De voorzieningenrechter wijst dit verbod toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 9, zijdens [eiser] ,
- de door [gedaagde] ingebrachte producties 1 t/m 14,
- de pleitnota van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 1 april 2025, waar aantekeningen van zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren van elkaar. Tussen hun woningen ligt een smalle strook grond die toebehoort aan [eiser] . De linkerzijgevel van de woning van [gedaagde] ligt op de perceelsgrens. Op die grond heeft hij een schuur gebouwd, tegen de zijgevel van de woning van [gedaagde] . [gedaagde] is toen een kort geding gestart om [eiser] de schuur te laten verwijderen. De toenmalige situatie is op de onderstaande afbeelding te zien.
[afbeelding]
Oude situatie schuur 1
3.2.
Bijvonnis van 19 februari 2025 is [eiser] veroordeeld om de schuur te verwijderen en verwijderd te houden. Als hij dat niet binnen zes weken na betekening van het vonnis doet, verbeurt hij een dwangsom van € 1.000,- per dag, tot een maximum van
€ 50.000,-.
3.3.
Het vonnis is op 27 februari 2025 betekend, waardoor [eiser] vanaf 10 april 2025 dwangsommen verbeurt als hij niet voldoet aan het vonnis.
3.4.
[eiser] heeft na het vonnis van 19 februari 2025 de schuur aangepast. De schuur staat niet meer tegen de linkerzijgevel van [gedaagde] , maar op ongeveer 12cm afstand. De aangepaste situatie is te zien op de volgende twee afbeeldingen.
[afbeelding] [afbeelding]
Nieuwe situatie schuur 1 Nieuwe situatie schuur 1

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – kort gezegd – een verbod voor [gedaagde] om het vonnis van
19 februari 2025, of in ieder geval de daarin genoemde dwangsommen, te executeren. Als zij dat toch doet, dan dient zij een dwangsom van € 2.000,- per dag te verbeuren, met een maximum van € 100.000,-.
4.2.
[eiser] voert daarvoor aan dat het innen van dwangsommen onrechtmatig is, omdat hij heeft voldaan aan het vonnis.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.4.
[gedaagde] voert daarvoor aan dat [eiser] met het aanpassen van de schuur niet heeft voldaan aan het vonnis, omdat er in het dictum van het vonnis staat dat [eiser] de schuur moet verwijderen. Als hij de schuur niet op tijd alsnog verwijdert, mag zij dwangsommen te innen.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
[eiser] heeft een verbod gevorderd in een kort geding. Een kort geding is bedoeld voor gevallen waar er sprake is van een spoedeisend belang. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij ondanks de aanpassing van de schuur voornemens is te gaan executeren. In die dreigende executie ziet de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang van [eiser] bij zijn de vordering.
Kern geschil
5.2.
De kern van dit geschil ziet op de vraag of [eiser] heeft voldaan aan het vonnis van 19 februari 2025 door de constructie van de schuur aan te passen. Als hij daaraan heeft voldaan, is de dreigende executie onrechtmatig. Bij een dreigende onrechtmatigheid kan een verbod worden toegewezen. Daarbij is van belang dat een vordering in een kort geding alleen kan worden toegewezen als het voldoende aannemelijk is dat de vordering ook in de bodemprocedure zal worden toegewezen.
Veroordeling tot verwijdering van de schuur
5.3.
In het vonnis van 19 februari 2025 werd [eiser] veroordeeld tot het verwijderen van de schuur. Partijen twisten over de vraag of [eiser] door middel van aanpassingen voldaan heeft aan de veroordeling tot verwijdering van de schuur.
5.4.
[eiser] stelt dat hij heeft voldaan aan het vonnis. Uit het vonnis van 19 februari 2025 blijkt namelijk volgens hem dat aanpassing van de constructie ook voldoet aan de veroordeling totverwijdering van de schuur. De constructie van de schuur is immers zodanig aangepast dat deze niet meer direct tegen de linkerzijgevel van [gedaagde] staat.
5.5.
[gedaagde] stelt dat [eiser] niet heeft voldaan aan het vonnis. Verwijdering betekent volgens [gedaagde] het weghalen van het hele bouwwerk. Aanpassing is geen verwijdering.
5.6.
Omdat [eiser] is veroordeeld tot verwijdering van de schuur, moet de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk achten dat hij die prestatie heeft verricht. De voorzieningenrechter onderzoekt of die prestatie is verricht door deze te toetsen aan de inhoud van de veroordeling. Daarbij geldt de volgende maatstaf.
5.7.
De inhoud van de veroordeling moet worden uitgelegd aan de hand van de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid. [1] Ook de processtukken van partijen kunnen daarbij een rol spelen. [2] Bij uitleg moeten het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, omdat de veroordeling niet verder strekt dan het bereiken van het daarmee beoogde doel. [3] Als een veroordeling algemeen is geformuleerd, kunnen de omstandigheden van het geval aanleiding zijn om de door de veroordeling vereiste prestatie zo uit te leggen dat deze alleen is verricht als daar geen twijfel over mogelijk is. [4] Ten slotte kunnen ook de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van belang zijn. [5]
5.8.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de veroordeling tot verwijdering van de schuur zo moet worden uitgelegd dat ook aanpassing een geschikte prestatie ter voldoening aan de veroordeling is. Daarbij is het volgende van belang.
5.8.1.
In het vonnis werd het aannemelijk geacht dat het plaatsen van de schuur in de huidige constructie onrechtmatig inbreuk maakte op het eigendomsrecht van [gedaagde] . Door de schuur direct tegen de linkerzijgevel van haar woning aan te bouwen, was deze namelijk mandelig geworden (artikel 5:62 lid 2 BW). Daarmee verloor [gedaagde] op onrechtmatige wijze exclusieve zeggenschap over de linkerzijgevel (r.o. 5.3.-5.5.).
5.8.2.
Het vonnis legt herhaaldelijk nadruk op het ‘plaatsen van de schuur in de huidige constructie’. Zo wordt overwogen wat de relevante termijn is waarin de schuur
‘…in de huidige constructie moet worden verwijderd…’ (r.o. 5.6.) en dat [eiser]
‘…door het plaatsen van de schuur in de huidige constructie onrechtmatig heeft gehandeld…’ (r.o. 5.3.).
5.8.3.
Het is dus die constructie – zijnde het direct tegen de linkerzijgevel plaatsen van de schuur – waardoor de onrechtmatige situatie is ontstaan. De verwijdering van de schuur wordt toegewezen omdat deze ‘
…in de huidige constructie niet in stand kan blijven omdat die tot gevolg heeft dat de linkerzijgevel van de woning van [gedaagde] mandelig is geworden. Die onrechtmatige situatie moet door [eiser] worden opgeheven…’(r.o. 5.5.).
5.8.4.
Bij toewijzing van de vordering tot verwijdering wordt overwogen dat ‘
…dit onverlet laat dat het [eiser] mogelijk wel vrij staat om op de betreffende strook tussen de woningen van partijen een ander bouwwerk te plaatsen…’ (r.o. 5.5.). Wat mogelijk is ‘
zonder daarbij inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [gedaagde]’ moest [eiser] zelf onderzoeken. De vordering tot het vrijhouden van de strook grond tussen de woningen ‘
van ieder object/bouwwerk’ werd afgewezen (r.o. 5.8.).
5.8.5.
Overweging 5.5. heeft als kopje: ‘
Vordering tot verwijdering/ aanpassing’.
5.9.
Samengevat: het belang van de constructie wordt in het vonnis van 19 februari 2025 steeds genoemd. Het is de constructie die de onrechtmatige inbreuk veroorzaakt. Verwijdering wordt toegewezen om die inbreuk te beëindigen. Ook mag [eiser] wel een bouwwerk op zijn eigen grond hebben – zolang dit geen inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gedaagde] .
5.10.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat de veroordeling tot verwijdering van de schuur zo begrepen moet worden, dat ook aanpassing van de constructie van de schuur die de onrechtmatige inbreuk beëindigt een geschikte prestatie tot voldoening van het vonnis is. Oftewel: als de aangepaste constructie van de schuur geen inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gedaagde] , is voldaan aan de veroordeling. De stelling van [gedaagde] dat aanpassing niet is toegestaan omdat haar primaire vordering is toegewezen en niet een meer subsidiaire, acht de voorzieningenrechter in het licht van de voorgaande overwegingen niet aannemelijk.
5.11.
Nu [eiser] de constructie van de schuur zo heeft aangepast dat er geen verbinding meer bestaat tussen de schuur en de linkerzijgevel van de woning van [gedaagde] , is de inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] beëindigd. Daarmee acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat [eiser] met de aanpassing de prestatie heeft verricht waartoe hij in het vonnis van 19 februari 2025 werd veroordeeld. Anders dan [gedaagde] stelt acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat de schuur en de linkerzijgevel alsnog mandelig zijn, nu zij elkaar niet meer raken omdat er ongeveer 12 cm ruimte tussen de schuur en de buitenmuur zit.
Verbod
5.12.
Het is daarmee voldoende aannemelijk dat [eiser] heeft voldaan aan het vonnis. De voorzieningenrechter zal nu beoordelen of het door [eiser] gevraagde verbod kan worden toegewezen. [eiser] verzoekt de voorzieningenrechter om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] per datum van de uitspraak per direct te verbieden over te gaan tot verdere executie van het vonnis van 19 februari 2025, meer in het bijzonder de executie van de dwangsommen zoals vervat in het vonnis van 19 februari 2025.
5.13.
Een verbod kan alleen worden toegewezen als er sprake is van (dreigend) onrechtmatig handelen. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij voornemens is dwangsommen te innen als de schuur niet volledig wordt afgebroken. [eiser] heeft de constructie van de schuur dusdanig aangepast dat geen sprake meer is van een inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] en daarmee voldaan aan de veroordeling in het vonnis. Het innen van dwangsommen terwijl er aan de veroordeling is voldaan is onrechtmatig. Daarmee is het voldoende aannemelijk dat de dreigende executie onrechtmatig zal zijn, en ook dat [eiser] belang heeft bij het verbod. De voorzieningenrechter wijst het gevraagde verbod voor [gedaagde] om dwangsommen te innen dan ook toe.
Door [eiser] gevraagde dwangsom
5.14.
[eiser] heeft gevraagd om een dwangsom op te leggen aan [gedaagde] in het geval het verbod niet wordt nageleefd. [eiser] verzoekt de voorzieningenrechter om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 2.000,- per dag voor iedere dag dat zij toch het vonnis laat executeren en aanspraak maakt op een dwangsom jegens [eiser] , een en ander met een maximum van € 100.000,-
5.15.
[gedaagde] heeft aangegeven dat het opleggen van een dwangsom niet nodig is omdat zij het vonnis zal respecteren. Als [gedaagde] het vonnis zal respecteren zal zij geen dwangsommen verbeuren waardoor het ook niet bezwaarlijk is om de dwangsom toe te wijzen. De gevraagde dwangsom dient immers als prikkel voor [gedaagde] om het toegewezen verbod niet te overtreden. De gevraagde dwangsom zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
5.16.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.760,47
5.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
verbiedt [gedaagde] om over te gaan tot executie van het vonnis van 19 februari 2025,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 2.000,- voor iedere dag dat zij toch het vonnis van 19 februari 2025 laat executeren en aanspraak maakt op een dwangsom, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.760,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.
JF

Voetnoten

1.HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369.
2.HR 2 december 2012 ECLI:NL:HR:2011:BT1852.
3.HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1367; HR 23 februari 2007 ECLI:NL:HR:2007:AZ3085.
4.HR 19 januari 2007 ECLI:NL:HR:2007:AZ0431.
5.HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1367.