ECLI:NL:RBLIM:2025:3221

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
ROE 22/786
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag aanwijzing deel van klooster als gemeentelijk monument

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal en de erfgoedvereniging Bond Heemschut. De rechtbank beoordeelt het beroep van Bond Heemschut tegen de afwijzing van de aanvraag om een deel van het Klooster Mariabosch in Baexem aan te wijzen als gemeentelijk monument. De aanvraag werd afgewezen door het college op basis van het argument dat de eigenaar van het klooster geen instemming verleende en dat de aanwijzing als monument zou leiden tot onevenredige financiële benadeling van de eigenaar. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aanwijzing van het Oude Klooster als gemeentelijk monument zou leiden tot onevenredige belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, waardoor de afwijzing van de aanvraag van Bond Heemschut tot aanwijzing van het Oude Klooster als gemeentelijk monument in stand blijft. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/786

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2025 in de zaak tussen

erfgoedvereniging Bond Heemschut, vereniging tot bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland, gevestigd in Amsterdam, Bond Heemschut
(gemachtigde: G.J.H. Theeven),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, het college

(gemachtigden: W.J.J.M. Stark en A.C.M. Janssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Bond Heemschut tegen de afwijzing van de aanvraag om een deel van het middendeel van het Klooster Mariabosch in Baexem aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het gaat om het gedeelte van de middenbeuk dat stamt uit 1877, het Oude Klooster.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 22 december 2020 afgewezen (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 22 februari 2022 op het bezwaar van Bond Heemschut is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

Procesverloop

2. Bond Heemschut heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft daarnaast een verzoek om voorlopige voorziening ingediend (zaaknummer ROE 22/920). Het verzoek om voorlopige voorziening is met de uitspraak van 26 juni 2022 afgewezen. [1]
3. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van Bond Heemschut en de gemachtigden van het college deelgenomen.
4. De rechtbank heeft de zaak ter zitting aangehouden en het college in de gelegenheid gesteld om de toepassing van artikel 5, derde lid, van de Erfgoedverordening Leudal 2018 nader te motiveren en onderbouwen. Het college heeft op 25 september 2024 een nadere motivering en nadere stukken ingediend. Bond Heemschut heeft hier op
11 november 2024 schriftelijk op gereageerd onder overlegging van aanvullende stukken.
5. Op 18 november 2024 heeft de rechtbank partijen medegedeeld het niet nodig te vinden om opnieuw een zitting te houden en deze daarom achterwege te laten, tenzij een van de partijen binnen twee weken aangeeft dat deze mondeling op een zitting wil worden gehoord. Op 25 november 2024 heeft het college de rechtbank laten weten dat het een nadere zitting wenst.
6. Met de brief van 4 februari 2025 heeft de rechtbank partijen laten weten dat het beroep (verder) zal worden behandeld door een andere rechter.
7. De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 19 februari 2025 (verder) behandeld op zitting en na afloop daarvan het onderzoek gesloten. Aan deze tweede zitting hebben de gemachtigde van Bond Heemschut en de gemachtigden van het college deelgenomen. Verder waren ook enkele vertegenwoordigers van Provama Holding B.V., de eigenaar van het Klooster Mariabosch, bij de zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van Bond Heemschut om het Oude Klooster aan te wijzen als gemeentelijk monument. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van Bond Heemschut.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank is echter ook van oordeel dat het college het motiveringsgebrek heeft hersteld met de aanvullende motivering en onderbouwing, en dat daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
10. In Baexem in de gemeente Leudal staat het kloostercomplex Mariabosch. Het kloostercomplex bestaat uit drie delen, namelijk de Kloosterkapel uit 1933, het middendeel uit 1877 met tussendeel uit 1934 en het Poortgebouw uit 1954. Het deel waar het in deze zaak over gaat, het Oude Klooster (het gedeelte van het middendeel uit 1877) maakt deel uit van het middendeel dat ingeklemd zit tussen de Kloosterkapel en het Poortgebouw. De Kloosterkapel en het Poortgebouw zijn in 2012 aangewezen als gemeentelijk monument, het Oude Klooster niet.
10.1.
Sinds 2010 is het complex niet langer als klooster in gebruik en stond het complex leeg. Al voor 2010 werd nagedacht over de herontwikkeling van het kloostercomplex. In 2006 werd al een woningbouwplan ontwikkeld. Dat is uiteindelijk niet gerealiseerd. Dit plan is uiteindelijk gewijzigd. Het kloostercomplex moet huisvesting gaan bieden aan onder meer een Samen Zorgen huis. Delen van het kloostercomplex worden daarvoor inmiddels ook gebruikt. Het Oude Klooster echter niet.
11. Bond Heemschut is van mening dat het Oude Klooster als oudste deel van het kloostercomplex en de geschiedenis die daaraan kleeft een grote cultuurhistorische waarde heeft en wil daarom dat dit deel van het complex bewaard blijft. Bond Heemschut heeft het college daarom verzocht om het Oude Klooster als gemeentelijk monument aan te wijzen.
11.1.
Het college heeft daarop de in de inleiding genoemde besluiten genomen. Het college heeft daarin opgenomen dat de middenbeuk van het klooster een cultuurhistorische waarde bezit die vergelijkbaar is met de aanliggende bebouwing. Het college heeft de aanvraag van Bond Heemschut desalniettemin afgewezen omdat de eigenaar van de locatie bescherming onwenselijk vindt. Door de aanwijzing van de middenbeuk als gemeentelijk monument zou de doorontwikkeling van de (gehele) locatie tot zorglocatie onmogelijk worden. Exploitatie van de volledige zorglocatie is namelijk alleen mogelijk indien tussen de beide monumentale bouwdelen (Kloosterkapel en Poortgebouw) een nieuw functioneel en duurzaam bouwvolume (middenbeuk) gerealiseerd kan worden. Het college voorziet daarmee dus in de sloop van het middendeel, inclusief het Oude Klooster. Daar is volgens het college bij het aanwijzen van gemeentelijke monumenten in 2012 en het opstellen van de stedenbouwkundige visie in 2018 reeds rekening mee gehouden. Een inhoudelijke waardebeoordeling is niet uitgevoerd omdat het belang van de eigenaar bij de duurzame ontwikkeling van locatie Mariabosch tot zorglocatie zwaarder wordt geacht te wegen.
Wat is het toetsingskader?
12. Voor de beoordeling van het bestreden besluit is artikel 5 van de Erfgoedverordening Leudal 2018 (Erfgoedverordening) van belang. [2]
12.1.
In artikel 5, eerste lid, van de Erfgoedverordening staat dat het college kan besluiten een object aan te wijzen als gemeentelijk monument als dat object van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
12.2.
In artikel 5, derde lid, van de verordening staat dat een pand niet aangewezen wordt als gemeentelijk monument als een eigenaar aantoonbaar onevenredig in zijn financiële belangen wordt geschaad, gebruiks- of ontwikkelingsmogelijkheden van het pand aantoonbaar onevenredig worden belemmerd of beperkt, of als een eigenaar op een andere manier aantoonbaar onevenredig in zijn belangen wordt geschaad door de aanwijzing.
Heeft het college op de aanvraag van Bond Heemschut beslist?
13. Bond Heemschut stelt zich op het standpunt dat het college er vanuit gaat dat de aanvraag ziet op het volledige middeldeel van het klooster. De aanvraag ziet echter alleen op het Oude Klooster; het gedeelte van het middeldeel uit 1877, zonder de later aangebrachte extra verdieping en zonder het later aangebouwde tussendeel. Het college heeft dan ook niet op de aanvraag beslist en reeds daarom zou het bestreden besluit moeten worden vernietigd.
13.1.
De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure enkel het bestreden besluit ter toetsing voorligt, en niet het primaire besluit. De rechtbank beoordeelt dan ook enkel aan de hand van de beroepsgronden van Bond Heemschut of met het bestreden besluit volledig en juist op het bezwaar van Bond Heemschut is beslist. De rechtbank overweegt in dat kader dat Bond Heemschut in bezwaar niet naar voren heeft gebracht dat met het primaire besluit niet op de aanvraag zou zijn beslist. Verder overweegt de rechtbank dat het college in het bestreden besluit inderdaad steeds de middenbeuk noemt, en zich dus niet beperkt tot het Oude Klooster. Het Oude Klooster maakt echter onderdeel uit van de middenbeuk, zodat het college in elk geval ook daarover heeft beslist. De argumenten van het college gaan ook over de volledige middenbeuk (inclusief het Oude Klooster). De rechtbank ziet hierin geen gebrek en dus geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.
Is er al een onherroepelijk besluit over het niet aanwijzen van het Oude Klooster als gemeentelijk monument?
14. In het verweerschrift schrijft het college dat in 2012 is beoordeeld welke objecten voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking kwamen. Een groot aantal onderdelen van het kloostercomplex is toen als gemeentelijk monument aangewezen, waaronder de Kloosterkapel, de Lourdesgrot, het tuinhuis in chaletstijl, de muur om de kloostertuin en de bruggen over de beken. In het belang van een haalbare ontwikkeling van het hele kloostergebied is er voor gekozen om het middelste gedeelte niet aan te wijzen als gemeentelijk monument, waarbij er vanuit is gegaan dat dat deel zou worden gesloopt. Het college merkt op dat tegen dit besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend en dat het besluit tot aanwijzing daarmee onherroepelijk is.
14.1.
De rechtbank overweegt dat zij in deze procedure het bestreden besluit beoordeelt. In het bestreden besluit heeft het college niet een onherroepelijk besluit aan de afwijzing van de aanvraag van Bond Heemschut ten grondslag gelegd, maar is de afwijzing gebaseerd op inhoudelijke gronden. Het beroep op een eerder onherroepelijk besluit in het verweerschrift valt daarmee strikt genomen buiten hetgeen de rechtbank in deze beroepsprocedure moet beoordelen. Het college heeft het eerdere besluit waarnaar wordt verwezen ook niet overgelegd zodat de rechtbank ook niet kan toetsen of daarin een beslissing is genomen over het Oude Klooster. Wel is daarover ter zitting besproken en is door het college bevestigd dat er in 2012 enkel een besluit is genomen over de delen van het kloostercomplex die wel als gemeentelijk monument werden aangewezen, en niet over het expliciet niet aanwijzen van het Oude Klooster als gemeentelijk monument. De rechtbank houdt het er daarom voor dat daarmee geen sprake is van een onherroepelijk besluit dat in het kader van de besluitvorming op de onderhavige aanvraag van Bond Heemschut kan worden tegengeworpen.
Mocht het college de aanvraag afwijzen omdat de eigenaar geen instemming verleent?
15. Bond Heemschut bestrijdt dat – zoals het college in het bestreden besluit stelt – de eigenaar van het pand instemming moet geven voor de aanwijzing als gemeentelijk monument. Het ontbreken van die instemming is dan ook geen weigeringsgrond.
15.1.
Met Bond Heemschut is de rechtbank van oordeel dat nergens in de Erfgoedverordening of het relevante beleid een instemmingsvereiste van de eigenaar van het object is terug te vinden. In artikel 3, derde lid, van de Erfgoedverordening is wel een toestemmingsvereiste terug te vinden. Deze geldt echter niet voor de aanwijzing van gemeentelijke monumenten maar voor de aanwijzing van gemeentelijke cultuurgoederen en beschermde gemeentelijke verzamelingen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze bepaling hier niet van toepassing is. Dat betekent dat het college de afwijzing van de aanvraag van Bond Heemschut niet heeft kunnen baseren op het ontbreken van instemming van de eigenaar van het kloostercomplex. Deze beroepsgrond slaagt.
Mocht het college de aanvraag afwijzen omdat de eigenaar van het Oude Klooster daardoor aantoonbaar onevenredig benadeeld zou worden?
16. Het college heeft de aanvraag van Bond Heemschut ook afgewezen omdat de eigenaar van het Oude Klooster door de aanwijzing als gemeentelijk monument onevenredig nadeel zou lijden als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Erfgoedverordening. Door de aanwijzing van het Oude Klooster als gemeentelijk monument zou de doorontwikkeling van de (gehele) locatie tot zorglocatie namelijk onmogelijk worden. Exploitatie van de volledige zorglocatie is alleen mogelijk indien tussen de beide monumentale bouwdelen (Kapel en Poortgebouw) een nieuw functioneel en duurzaam bouwvolume (middenbeuk) gerealiseerd kan worden. Daarvoor dient het Oude Klooster te worden gesloopt.
16.1.
Bond Heemschut stelt zich op het standpunt dat het college de toepassing van artikel 5, derde lid, van de Erfgoedverordening onvoldoende heeft gemotiveerd. Bond Heemschut acht het van belang dat het college geen (nieuw) onderzoek heeft gedaan naar de cultuurhistorische waarde van het Oude Klooster. Verder stelt het college wel dat het Oude Klooster in het kader van een herontwikkeling niet behouden kan blijven, maar het college onderbouwt dat niet met stukken. Bond Heemschut benadrukt dat de aanvraag enkel ziet op het Oude Klooster en dus niet op de rest van het middendeel, en wijst er op dat zij zelf een alternatief plan voor herontwikkeling, met behoud van het Oude Klooster, heeft ingediend ter bespreking met de eigenaar en de gemeente maar dat zij tot op heden niet is uitgenodigd voor een gesprek.
16.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college met het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat artikel 5, derde lid, van de Erfgoedverordening van toepassing is. Het college stelt weliswaar dat de herontwikkeling van het gehele kloostercomplex geen doorgang kan vinden wanneer het Oude Klooster als gemeentelijk monument wordt aangewezen, maar heeft dat in het bestreden besluit niet verder toegelicht of onderbouwd met stukken. Dit terwijl artikel 5, derde lid, van de Erfgoedverordening enkel van toepassing is wanneer er sprake is van
aantoonbaaronevenredige (financiële) benadeling van de eigenaar of een
aantoonbareonevenredige belemmering of beperking van de gebruiks- of ontwikkelingsmogelijkheden. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
17. De rechtbank is echter van oordeel dat het motiveringsgebrek met de nadere motivering en ingediende stukken van 25 september 2024 is hersteld. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
17.1.
Het college heeft toegelicht en onderbouwd dat de mogelijkheden tot herontwikkeling van het kloostercomplex gelet op diverse kaders (zoals een veiligheidszone, geurzone, beschermingszone watergang, bestemming groen en monumentale bouwdelen) al heel beperkt zijn. Binnen die kaders en met inachtneming van de eisen van de Commissie fysieke leefomgeving en de uitkomsten van diverse omgevingsdialogen, bestaat het planvoornemen van de eigenaar nu uit:
  • 20 appartementen sociale huur en 20 vrije sector appartementen middensegment, met een mix van koop en huur;
  • 8 grondgebonden woningen aan de Briasboschweg; en
  • realisatie van het Samen Zorgen Huis in het Poortgebouw en het Kapelgebouw.
17.2.
Uit de stukken komt naar voren dat er bij behoud van de huidige middenbeuk maximaal 20 appartementen kunnen worden gerealiseerd, te weten 10 appartementen in de te renoveren middenbeuk en 10 appartementen in een nieuwbouwblok. Bij sloop van de middenbeuk en nieuwbouw is het mogelijk om 40 appartementen te realiseren. In de stukken is met een berekening weergegeven dat er bij 20 appartementen sprake is van een verkoopprijs van ongeveer € 6.549,- per vierkante meter en bij 40 appartementen ongeveer
€ 3.797,- per vierkante meter, tegenover een gemiddelde prijs per vierkante meter in Baexem van € 2.600,-. Dat verschil heeft met name te maken met de vaste grondexploitatiekosten, die over 20 of over 40 appartementen kunnen worden verdeeld. De rechtbank overweegt dat de berekening enkele variabelen kent en niet exact is, maar is van oordeel dat met deze berekening aannemelijk is gemaakt dat er bij behoud van het Oude Klooster (en dus maar 20 appartementen) sprake is van een vierkante meter prijs die zodanig hoog is dat de hele herontwikkeling van het middendeel financieel niet haalbaar is. Zeker nu een deel van de appartementen sociale huurappartementen worden, waarbij huurprijzen en dus ook verkoopprijzen begrenst zijn. Verder acht de rechtbank van belang dat in de berekening voor de vergelijking nog is uitgegaan van gelijke bouwkosten voor renovatie en voor sloop en nieuwbouw, terwijl de rechtbank niet onaannemelijk acht dat de kosten van renovatie (veel) hoger liggen. Zeker wanneer daarbij rekening wordt gehouden met de slechte bouwkundige staat van het Oude Klooster, zoals ook door het college in de stukken is weergegeven.
17.3.
Uit de stukken blijkt verder, en ter zitting is nader toegelicht, dat wanneer de ontwikkeling van de appartementen in het middeldeel van het klooster niet doorgaat, de ontwikkeling en exploitatie van het gehele plan stokt. Daarbij is van belang dat de renovatie van het Poortgebouw, dat tegen het middendeel aan ligt, mede afhankelijk is van de sloop van het middendeel. Anders gezegd: indien het middendeel niet verder wordt ontwikkeld, wordt de renovatie van het Poortgebouw veel duurder omdat dan moet worden gewerkt met de bestaande zijgevel c.q. muur tussen het Poortgebouw en het middendeel. Wanneer daardoor wordt afgezien van de renovatie van het Poortgebouw komen er minder zorgappartementen dan voorzien. De huidige huurder/zorgaanbieder heeft daarover al te kennen gegeven dat bij het huidige aantal zorgappartementen (gerealiseerd in de Kloosterkapel) de exploitatie als zorglocatie financieel niet haalbaar is en de zorgaanbieder daarom zal vertrekken. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze informatie te twijfelen.
17.4.
Tot slot is door het college gesteld en onderbouwd dat reeds sinds 2012 rekening wordt gehouden met de sloop van de gehele Middenbeuk en dat dat uitgangspunt in 2018 in de Stedenbouwkundige visie van de gemeente Leudal is opgenomen. Indachtig dat uitgangspunt is er door de eigenaren tot eind 2023 ongeveer € 2.700.000,- geïnvesteerd. Deze investering zou de eigenaar grotendeels verliezen indien de herontwikkeling ten gevolge van de aanwijzing als gemeentelijk monument niet zou doorgaan. Zelfs indien er een andere mogelijkheid zou zijn om met behoud van het Oude Klooster voldoende appartementen te realiseren tegen een vergelijkbare prijs, waarvan de rechtbank overigens niet is gebleken, dan geldt dat veel investeringskosten (zoals voor onderzoeken en architecten) opnieuw zouden moeten worden gemaakt voor een eventueel nieuw plan.
17.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college met al het voorgaande voldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd dat met de aanwijzing van het Oude Klooster als gemeentelijk monument sprake zou zijn van een onevenredige (financiële) benadeling van de eigenaar en van een onevenredige belemmering of beperking van de gebruiks- of ontwikkelingsmogelijkheden. Het college heeft ook voldoende gemotiveerd dat het voorkomen van die onevenredige benadeling en belemmering zwaarder weegt dan het belang bij behoud van het Oude Klooster. Het college heeft in dat kader ook kunnen betrekken dat er een groot maatschappelijk belang is bij de realisatie van meer (zorg)woningen en dat er bij het niet doorgaan van de herontwikkeling van het kloostercomplex een groot risico is op verloedering van het gehele complex. Daarmee komen dan niet alleen het Oude Klooster maar ook de andere monumentale delen van het complex in gevaar. De conclusie is dan ook dat artikel 5, derde lid, van de Erfgoedverordening van toepassing is en het college op grond daarvan de aanvraag van Bond Heemschut heeft kunnen afwijzen. Dat het college geen waardebepaling van het Oude Klooster heeft laten verrichten aan de hand van het puntensysteem dat is opgenomen in de toepasselijke beleidsregels doet daaraan niet af.
Is de redelijke termijn overschreden?
18. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade op grond van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de recht van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
19. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
20. Voor het onderhavige geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het college op 27 januari 2021 tot de datum waarop de rechtbank deze uitspraak heeft gedaan, zijn ongeveer 4 jaren en 2 maanden verstreken. De rechtbank ziet geen aanleiding de redelijke termijn voor deze procedure op meer dan twee jaar te stellen. De redelijke termijn is dan ook overschreden met 2 jaren en 2 maanden. Deze overschrijding correspondeert met een schadevergoeding van € 2.500,- (€ 500,- per half jaar of gedeelte daarvan).
21. De rechtbank moet beoordelen in welke mate het overschrijden van de redelijke behandelingsduur moet worden toegerekend aan het college en aan de rechtbank. De periode tussen de ontvangst van het bezwaar door het college en de beslissing daarop heeft ongeveer 1 jaar en 1 maand in beslag genomen. Dat is 7 maanden meer dan de 6 maanden die daarvoor staan. Deze overschrijding wordt aan het bestuursorgaan toegerekend. De periode tussen het ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 30 maart 2022 tot de zitting waar de zogenoemde informele lus is toegepast (op 20 augustus 2024) heeft ongeveer twee jaren en 5 maanden in beslag genomen. Dat is ongeveer 13 maanden langer dan de 18 maanden die de beroepsfase mag duren. Deze overschrijding wordt aan de Staat toegerekend. Dit betekent dat 7/20 deel van de schadevergoeding (€ 875,-) wegens overschrijding van de redelijke termijn door het college moet worden betaald en dat 13/20 deel van de schadevergoeding (€ 1.625,-) door de Staat aan Bond Heemschut moet worden betaald.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is gegrond omdat het college het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu het college alsnog een nadere, en naar het oordeel van de rechtbank voldoende, motivering en onderbouwing heeft gegeven acht de rechtbank het niet zinvol om het college in de gelegenheid te stellen een nieuw, inzichtelijk gemotiveerd besluit te nemen. Dat zou immers een onnodige herhaling van zetten opleveren. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent concreet dat de afwijzing van de aanvraag van Bond Heemschut tot aanwijzing van het Oude Klooster tot gemeentelijk monument, in stand blijft.
23. Omdat het beroep gegrond is moet het college het door Bond Heemschut betaalde griffierecht aan Bond Heemschut vergoeden. Bond Heemschut heeft verder heeft gevraagd om een vergoeding van de kosten als bedoeld in het Besluit Proceskosten Bestuursrecht (Bpb). Van in het Bpb genoemde voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank echter niet gebleken. De rechtbank overweegt daarover dat Bond Heemschut zich in deze procedure heeft laten vertegenwoordigen door een van haar leden en dat niet is gebleken dat Bond Heemschut kosten heeft gemaakt voor bijstand door een professionele rechtsbijstandsverlener (zoals een advocaat of jurist).
24. Wegens overschrijding van de redelijke termijn zal aan Bond Heemschut een schadevergoeding moeten worden betaald van in totaal € 2.500,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 februari 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan Bond Heemschut te vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling aan Bond Heemschut van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 875,-;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan Bond Heemschut van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2025
griffier
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 4 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Dat volgt uit de overgangsbepaling in artikel 4.3.3 van de Algemene verordening gemeente Leudal.