(Eind)conclusie
Ten aanzien van het beroep van zoon (ROE 22/1223)
42. Hiervoor heeft de rechtbank in rechtsoverweging 21.1 al geoordeeld dat het beroep van zoon tegen het bestreden besluit gegrond is en dat het bestreden besluit wordt vernietigd.
43. De rechtbank ziet uit het oogpunt van finale geschilbeslechting, ambtshalve, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. Nu de grondslag om handhavend op te treden jegens zoon vervalt, ziet de rechtbank aanleiding om het bezwaar van zoon gegrond te verklaren en het aan zoon gerichte dwangsombesluit te herroepen.
44. Omdat het beroep van zoon tegen het bestreden besluit gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten die zoon heeft gemaakt. De kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van in totaal € 1.814,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-, en met wegingsfactor 1). Tot slot moet verweerder het door zoon voor zijn beroep betaalde griffierecht vergoeden ter hoogte van € 184,-.
45. Omdat de rechtbank daarnaast het aan zoon gerichte dwangsombesluit van
3 mei 2021 herroept, moet verweerder ook de proceskosten voor de bezwaarfase aan zoon vergoeden. De rechtbank stelt deze kosten vast op een bedrag € 1.294,- (1 punt voor het indienen van het (gezamenlijke) bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-, en met wegingsfactor 1).
Ten aanzien van het beroep van vader (ROE 22/1222)
46. Het beroep van vader tegen het bestreden besluit is, gelet op het voorgaande (rechtsoverweging 21.2 tot en met 38.2), ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit, wat betreft last 1 (voor zover gegrond op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo) en last 2 tot en met 5, in stand blijft.
47. Ook het beroep gericht tegen de invorderingsbeschikking is gelet op het voorgaande (rechtsoverweging 39 tot en met 41) ongegrond en dat betekent dat ook de invorderingsbeschikking in stand blijft.
48. Nu het beroep van vader ongegrond is, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
Inzake het beroep van zoon geregistreerd onder zaaknummer ROE 12/1223:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- voorziet zelf in de zaak door het bezwaar van zoon gegrond te verklaren en het aan zoon gerichte dwangsombesluit te herroepen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van zoon tot een bedrag van (in totaal)
€ 3.108,-;
- bepaalt dat verweerder het door zoon voor zijn beroep betaalde griffierecht van
€ 184,- aan hem vergoedt;
Inzake het beroep van vader geregistreerd onder zaaknummer ROE 12/1222:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en de invorderingsbeschikking ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, voorzitter, en mr. R.J.G.H. Seerden en
mr. K.M.J.A. Smitsmans, leden, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 18 april 2025
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 april 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
De bestreden besluiten zijn onder meer gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Beluit omgevingsrecht (Bor). Op 1 januari 2024 zijn deze wettelijke regelingen ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat het oude recht op bestuurlijke sancties van vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
(…)
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Artikel 2.3
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op:
activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;
activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h of i;
(…)
Besluit omgevingsrecht (Bor)
1. Als categorieën activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, voor zover deze plaatsvinden binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer worden aangewezen:
(…)
de activiteit, bedoeld in categorie 18.8 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, met dien verstande dat deze aanwijzing niet van toepassing is in de gevallen waarin artikel 7.18 van de Wet milieubeheer van toepassing is;
(…)
2. Als categorieën activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, voor zover deze plaatsvinden binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer worden tevens aangewezen:
(…)
d. het demonteren van autowrakken als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, anders dan de activiteiten met autowrakken, bedoeld in artikel 4.84, derde lid, van dat besluit;
In categorie 18.8 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is de volgende activiteit vermeld: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor de opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken.
1. Indien in een inrichting een bodembedreigende activiteit wordt verricht worden bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen getroffen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd.
2. Het is verboden afvalstoffen, niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen, die binnen de inrichting zijn ontstaan, te mengen met andere categorieën van afvalstoffen, indien het gescheiden houden en gescheiden afgeven gelet op de hoeveelheden en de manier van vrijkomen van deze afvalstoffen en de kosten van het gescheiden houden en gescheiden afgeven op grond van het Landelijk afvalbeheerplan kan worden gevergd.
6. Het is verboden afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering langer dan een jaar op te slaan.
1. Een binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichte vloer of verharding of geomembraanbaksysteem is overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.