Verzoeker is van mening dat hij moet worden aangemerkt als levensgezel en voert in zijn verzoek, aangevuld ter zitting -samengevat- het volgende aan.
Rechthebbende en verzoeker hebben al 13 jaar een affectieve relatie, beginnende in 2012 na de scheiding van rechthebbende. Al na drie maanden wilde rechthebbende gaan samenwonen met verzoeker. Toch hebben ze altijd apart gewoond. Tijdens de zitting verklaart verzoeker dat rechthebbende gedurende de eerste vier jaar van hun relatie in de weekenden hebben samen doorgebracht. Dat verzoeker in 2017 een kortstondige relatie had met een andere vrouw doet niets af aan de (duur van de) affectieve relatie.
Op een gegeven moment wilden rechthebbende en verzoeker twee op hetzelfde perceel gelegen bungalows op bungalowpark [naam bungalowpark] kopen, zodat zij gescheiden in twee individueel zelfstandige wooneenheden konden leven, maar toch in elkaars buurt konden zijn. Deze aankoop is mislukt. Daarop werd besloten om samen een andere bungalow op hetzelfde park te kopen. Volgens verzoeker was het de bedoeling dat deze bungalow gezamenlijk werd gekocht, maar door omstandigheden, die niet geheel duidelijk zijn geworden, is alleen op de naam van rechthebbende op de hypotheek van € 60.000,- bij de Sparkasse aangevraagd, waarna rechthebbende op 31 december 2015 de enige eigenaar van de bungalow is geworden. Verzoeker is vervolgens de bungalow van rechthebbende gaan huren onder betaling van huur. Na verkoop van de bungalow omstreeks mei 2022 is verzoeker in hetzelfde flatgebouw als rechthebbende gaan wonen. Volgens verzoeker heeft hij de verbouwing van de bungalow betaald. Ter zitting zijn hiervoor twee bedragen genoemd: de schadevergoeding van de Rooms-Katholieke kerk van € 30.000,- en een bedrag van € 42.000,-.Verzoeker heeft niet aangetoond of en, zo ja, voor welk bedrag daadwerkelijk is geïnvesteerd in het opknappen van de bungalow door verzoeker. Op de vraag of verzoeker ook heeft gedeeld in de opbrengst na verkoop van de bungalow vanwege de (mogelijke) financiering van de verbouwing, heeft verzoeker verklaard dat hiervoor een overeenkomst is gesloten met rechthebbende. Deze overeenkomst is evenmin getoond.
Aangevoerd wordt dat verzoeker en rechthebbende elkaar beschouwden als partner en levensgezel en daarnaar handelden. Zoals het zorgen voor elkaar, regelmatig samen eten, samen leuke dingen doen, samen (met anderen) op reis gaan en het doen van boodschappen samen en over en weer. Ook werden zij door vrienden gezien als partners.
Zelfs nu rechthebbende in [locatie] verblijft is zij daar weggelopen en in de nacht naar verzoeker gekomen, omdat zij hem zo mist. Ze zien elkaar nu nog dagelijks, alleen is het verzoeker door de broer verboden om rechthebbende mee op uitstapjes te nemen.
Verder geeft verzoeker aan dat hij nooit een bankpas van rechthebbende heeft gehad en hij geen toegang had tot het internetbankieren van rechthebbende. Als ze naar de Sparkasse of Holland Casino gingen nam rechthebbende zelf het geld op.