ECLI:NL:RBLIM:2025:3620

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
11583029 BM VERZ 25-1313
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status als 'andere levensgezel' in het kader van bewindvoering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en benoeming van een opvolgend bewindvoerder. Verzoeker, die zich als 'andere levensgezel' van de rechthebbende beschouwt, heeft een verzoek ingediend om betrokken te worden bij de bewindvoering van de rechthebbende. De rechthebbende is onder bewind gesteld vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2025 is vastgesteld dat de rechthebbende niet in staat was om te worden gehoord, wat de procedure bemoeilijkte. De kantonrechter heeft de relatie tussen verzoeker en rechthebbende beoordeeld aan de hand van de criteria voor 'andere levensgezel' zoals vastgelegd in artikel 1:432 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter concludeert dat verzoeker niet kan worden aangemerkt als 'andere levensgezel', omdat er onvoldoende bewijs is dat de relatie tussen hen vergelijkbaar is met een huwelijk of geregistreerd partnerschap. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen gezamenlijke huishouding is gevoerd en dat de affectieve relatie niet van dien aard is dat deze kan worden gelijkgesteld met een huwelijk. Hierdoor is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Team Toezicht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11583029 BM VERZ 25-1313
BM-nummer: 403160
Uitspraakdatum:

Beschikking wijziging bewindvoerder

op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
hierna: verzoeker

procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het machtigingsverzoek van de bewindvoerder, ingekomen op 6 maart 2025,
- het verzoekschrift, ingekomen op 7 maart 2025,
- een reactie van de huidige bewindvoerder, ingekomen op 4 april 2025,
- een telefoonnotitie van het gesprek met [naam 1] , HBO-verpleegkundige afd.
[locatie] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2025.
Verschenen zijn:
  • [verzoeker] , verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.L.H. Holthuijsen,
  • [naam bewindvoerder] , broer van rechthebbende tevens bewindvoerder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.J.M. Goltstein.
Als informant zijn gehoord:
- [naam ex-echtgenoot] , ex-echtgenoot rechthebbende,
- [naam neef] , neef van rechthebbende,
- [naam nicht] , nicht rechthebbende,
- [naam partner] , partner [naam 2] ,
- [naam partner broer] , partner van [naam bewindvoerder] .
De hierna te noemen rechthebbende is niet gehoord nu, naar aanleiding van het telefoongesprek met [naam 1] , HBO-verpleegkundige van de afdeling waar rechthebbende verblijft, duidelijk is geworden dat zij niet in staat is te worden gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

verzoek

Bij beschikking van 5 juli 2024 zijn wegens lichamelijke of geestelijke toestand
onder bewind gesteld de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende:
[rechthebbende] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945,
wonende te [woonplaats] , [adres 3] .
Tegelijkertijd is er een mentorschap uitgesproken.
De bewindvoerder is thans:
[naam bewindvoerder]
[adres 2]
[woonplaats] .
Het verzoek strekt tot ontslag van de bewindvoerder en gelijktijdige benoeming van een opvolgend bewindvoerder. Tevens wordt verzocht om bij voorlopige voorziening de bewindvoerder te schorsen.

beoordeling

Volgens verzoeker is destijds bij de indiening van het verzoek tot instelling van een bewind (en mentorschap) door de broer van rechthebbende, tevens huidige bewindvoerder, opzettelijk verzwegen dat verzoeker de levensgezel van rechthebbende is. Verzoeker is daarom van mening dat hij ten onrechte niet is betrokken bij de eerdere procedure. Hij is het er niet mee eens dat de huidige bewindvoerder is benoemd, aangezien deze niet de belangen van rechthebbende voor ogen heeft, maar de veiligstelling van zijn eigen erfenis.
Alvorens op het verzoek tot ontslag van de huidige bewindvoerder te kunnen beslissen, dient allereerst te worden bepaald of verzoeker gezien kan worden als levensgezel van rechthebbende en daarmee gerechtigd is om het onderhavige verzoek te mogen indienen.
In de wet is opgesomd door welke personen om het ontslag en de benoeming van een nieuwe bewindvoerder kan worden verzocht, waarbij onder andere worden genoemd de rechthebbende zelf, zijn echtgenoot, zijn geregistreerd partner dan wel ‘andere levensgezel’ (artikel 1:432 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
Vaststaat dat verzoeker geen huwelijkspartner of geregistreerd partner van rechthebbende is. Beoordeeld moet worden of verzoeker als ‘andere levensgezel’ moet worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis (zie Kamerstukken II, 2002/03, 28 484, nr. 5, p. 5.) over het begrip ‘andere levensgezel’ volgt dat het moet gaan om een persoon met wie de rechthebbende een relatie heeft die vergelijkbaar is met een huwelijk tussen echtgenoten. Of dit het geval is, is afhankelijk van door de rechter te beoordelen feitelijke omstandigheden.
Het begrip ‘levensgezel’ is binnen de jurisprudentie nader uitgewerkt (vgl. HR 9 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1875). Doorslaggevend in het begrip ‘levensgezel’ is de nauwe persoonlijke betrekking en een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerd partners. Deze is niet persé gegeven met het enkele feit van samenwonen en ook is niet persé vereist dat betrokkenen met elkaar samenwonen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een levensgezel zijn onder meer de volgende aspecten van belang:
- of de relatie van affectieve aard is;
- of er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, waarbij tevens sprake moet zijn
van enige vorm van economische verwevenheid, dan wel van financiële afspraken met
betrekking tot de huishouding;
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding.
Verzoeker is van mening dat hij moet worden aangemerkt als levensgezel en voert in zijn verzoek, aangevuld ter zitting -samengevat- het volgende aan.
Rechthebbende en verzoeker hebben al 13 jaar een affectieve relatie, beginnende in 2012 na de scheiding van rechthebbende. Al na drie maanden wilde rechthebbende gaan samenwonen met verzoeker. Toch hebben ze altijd apart gewoond. Tijdens de zitting verklaart verzoeker dat rechthebbende gedurende de eerste vier jaar van hun relatie in de weekenden hebben samen doorgebracht. Dat verzoeker in 2017 een kortstondige relatie had met een andere vrouw doet niets af aan de (duur van de) affectieve relatie.
Op een gegeven moment wilden rechthebbende en verzoeker twee op hetzelfde perceel gelegen bungalows op bungalowpark [naam bungalowpark] kopen, zodat zij gescheiden in twee individueel zelfstandige wooneenheden konden leven, maar toch in elkaars buurt konden zijn. Deze aankoop is mislukt. Daarop werd besloten om samen een andere bungalow op hetzelfde park te kopen. Volgens verzoeker was het de bedoeling dat deze bungalow gezamenlijk werd gekocht, maar door omstandigheden, die niet geheel duidelijk zijn geworden, is alleen op de naam van rechthebbende op de hypotheek van € 60.000,- bij de Sparkasse aangevraagd, waarna rechthebbende op 31 december 2015 de enige eigenaar van de bungalow is geworden. Verzoeker is vervolgens de bungalow van rechthebbende gaan huren onder betaling van huur. Na verkoop van de bungalow omstreeks mei 2022 is verzoeker in hetzelfde flatgebouw als rechthebbende gaan wonen. Volgens verzoeker heeft hij de verbouwing van de bungalow betaald. Ter zitting zijn hiervoor twee bedragen genoemd: de schadevergoeding van de Rooms-Katholieke kerk van € 30.000,- en een bedrag van € 42.000,-.Verzoeker heeft niet aangetoond of en, zo ja, voor welk bedrag daadwerkelijk is geïnvesteerd in het opknappen van de bungalow door verzoeker. Op de vraag of verzoeker ook heeft gedeeld in de opbrengst na verkoop van de bungalow vanwege de (mogelijke) financiering van de verbouwing, heeft verzoeker verklaard dat hiervoor een overeenkomst is gesloten met rechthebbende. Deze overeenkomst is evenmin getoond.
Aangevoerd wordt dat verzoeker en rechthebbende elkaar beschouwden als partner en levensgezel en daarnaar handelden. Zoals het zorgen voor elkaar, regelmatig samen eten, samen leuke dingen doen, samen (met anderen) op reis gaan en het doen van boodschappen samen en over en weer. Ook werden zij door vrienden gezien als partners.
Zelfs nu rechthebbende in [locatie] verblijft is zij daar weggelopen en in de nacht naar verzoeker gekomen, omdat zij hem zo mist. Ze zien elkaar nu nog dagelijks, alleen is het verzoeker door de broer verboden om rechthebbende mee op uitstapjes te nemen.
Verder geeft verzoeker aan dat hij nooit een bankpas van rechthebbende heeft gehad en hij geen toegang had tot het internetbankieren van rechthebbende. Als ze naar de Sparkasse of Holland Casino gingen nam rechthebbende zelf het geld op.
Volgens de broer (tevens bewindvoerder) is slechts gedurende de periode 2013 - 2015 sprake geweest van een affectieve relatie. Ten tijde van die periode heeft rechthebbende bij herhaling aangegeven dat zij een hoop stress had als gevolg van de relatie met verzoeker en dat zij de relatie met verzoeker wilde verbreken. Na de verbreking van de affectieve relatie bleef er alleen een vriendschappelijke relatie over. Er werd geen gezamenlijke huishouding gevoerd. Ieder betaalde zijn eigen boodschappen. Wel deden ze veel dingen samen en ging verzoeker ook mee op arts bezoek, maar meer als chauffeur. Verzoeker kookte weleens voor rechthebbende, maar dat was niet dagelijks.
De informanten zijn unaniem van mening dat op dit moment geen sprake (meer) is van een affectieve relatie. Er wordt zelfs door enkelen aangegeven dat er zelfs nooit sprake is geweest van een affectieve relatie. Rechthebbende en verzoeker sliepen in al die jaren nooit samen. Rechthebbende was gecharmeerd van de aandacht en verzoeker speelde daarop in. Verder nam rechthebbende verzoeker mee naar festiviteiten, omdat ze zelf niet wilde rijden. Er waren ook momenten dat verzoeker onaardig deed tegen rechthebbende, zoals tijdens een communie zeven jaar geleden. De informanten geven ook aan dat rechthebbende hen zelf heeft verteld dat de relatie altijd vriendschappelijk is geweest. Dat geen sprake is van een affectieve relatie wordt ook bevestigd door de HBO-verpleegkundige werkzaam bij [locatie] op de afdeling waar rechthebbende verblijft. Zij geeft aan dat rechthebbende ook bij haar meermaals heeft aangegeven dat de relatie vriendschappelijk was. Volgens de ex-echtgenoot van rechthebbende klopt de toedracht van het nachtelijke bezoek van rechthebbende aan verzoeker niet. Rechthebbende is vanuit [locatie] naar een kroeg gegaan en van daar hebben mensen haar naar verzoeker gebracht.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er tussen hem en rechthebbende sprake is van een zodanige relatie dat die vergelijkbaar is met een huwelijk of geregistreerd partnerschap.
Rechthebbende en verzoeker hebben elkaar 13 jaar geleden leren kennen. Sindsdien is er mogelijk een affectieve relatie geweest in de periode 2013 - 2015. Het is niet weersproken dat verzoeker in 2017 een affectieve relatie heeft gehad met een andere vrouw. In al die jaren is er nooit een gezamenlijke huishouding gevoerd. Dit blijkt uit het feit dat beiden steeds op aparte adressen hebben gewoond, verzoeker huur aan rechthebbende betaalde in de periode 2016-2022 en ieder zijn eigen boodschappen betaalde. Er was evenmin sprake van financiële verwevenheid, zoals het hebben van een gemeenschappelijke bankrekening of gemeenschappelijke uitgaven. Het is ook niet aannemelijk geworden dat rechthebbende samen met verzoeker een woning heeft willen kopen.
Volgens verzoeker beschouwden rechthebbende en hij elkaar als partner en levensgezel en handelden ze daarnaar. Op basis van de informatie van derden, waaronder de verpleegkundige, blijkt nu dat rechthebbende dit helemaal niet zo heeft ervaren. Rechthebbende zag het slechts als een vriendschappelijke relatie. Daarnaast hebben derden verklaard dat volgens rechthebbende ook nooit met elkaar is geslapen. Onder vriendschap vallen ook het zorgen voor elkaar, het regelmatig samen eten, samen leuke dingen doen, samen (met anderen) op reis gaan, het doen van boodschappen samen en over en weer, klusjes opknappen en fungeren als chauffeur naar festiviteiten. Het is daarom niet aannemelijk geworden dat in de afgelopen 13 jaar een relatie is ontstaan die dusdanig hecht en persoonlijk was dat deze kan worden gelijkgesteld met een huwelijk of geregistreerd partnerschap.
Gelet op alle feiten en omstandigheden tezamen en in onderlinge samenhang bezien is niet aannemelijk geworden dat verzoeker kan worden gezien als ‘andere levensgezel’ van rechthebbende zoals bedoeld in de wet. Het voorgaande leidt ertoe dat verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek.
Verzoeker heeft de kantonrechter subsidiair verzocht om ambtshalve te beslissen of de bewindvoerder ontslagen dient te worden. Zoals is toegelicht is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoeken. De kantonrechter ziet geen aanleiding om ambtshalve tot ontslag van de bewindvoerder over te gaan.
Ten overvloede voegt de kantonrechter het volgende nog toe. Het is de taak van een bewindvoerder om de financiële positie van een rechthebbende te onderzoeken en indien blijkt dat er (mogelijk) onzuiverheden zijn daartoe de nodige stappen te ondernemen. Het is niet de kantonrechter die in deze kwestie een beslissing neemt en daarom laat de kantonrechter al het daartoe aangevoerde buiten beschouwing. Het is immers aan een andere rechter om hierover te oordelen.

beslissing

De kantonrechter:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoeken,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.M. van Wesel, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, N.W.M. Clement. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze beschikking kan – door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Den Bosch, door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking (digitaal) is verstrekt of verzonden binnen drie maanden vanaf de uitspraakdatum en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.