ECLI:NL:RBLIM:2025:3816

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
ROE 23/936
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verbod activiteit varkenshouderij op basis van Wet natuurbescherming

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, waaronder de Coöperatie Mobilisation for the Environment, en het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg. Eisers verzochten om een activiteit te verbieden voor een varkenshouderij op basis van artikel 2.4, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het verzoek werd door verweerder afgewezen, omdat het Natura 2000-gebied op een afstand van ongeveer 1,5 km van de woningen van eisers ligt en derhalve geen deel uitmaakt van hun leefomgeving. De rechtbank oordeelde dat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit, omdat de betrokken normen van de Wnb niet zijn geschreven ter bescherming van de belangen van individuele burgers, maar voor het algemene natuurbelang. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet konden bereiken wat zij beoogden met hun verzoek, omdat de aanschrijvingsbevoegdheid niet bedoeld is voor het verbieden van het gebruik van een omgevingsvergunning voor toekomstige vergunningen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van het verzoek in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/936

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[eisers 1]uit [woonplaats] , hierna te noemen eisers 1 en
Coöperatie Mobilisation for the Environment, uit Nijmegen, eiseres, gezamenlijk eisers,
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 2] , [gemachtigde 3] , [gemachtigde 4] , [gemachtigde 5] en [gemachtigde 6] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij]uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. J. van Groningen).

Procesverloop

1. Eisers hebben op basis van artikel 2.4, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) verweerder verzocht om een activiteit te verbieden voor de varkenshouderij aan [adres 8] te [plaats 1] . Verweerder heeft dit verzoek met het bestreden besluit van
9 maart 2023 afgewezen.
1.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens [naam vereniging] : [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , [belanghebbende 3] , [belanghebbende 4] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van verweerder, namens vergunninghoudster: [belanghebbende 5] , [belanghebbende 6] , [belanghebbende 7] , [belanghebbende 8] , [belanghebbende 9] , [belanghebbende 10] en [belanghebbende 11] en de gemachtigde van vergunninghoudster. Tevens waren ter zitting aanwezig namens vergunninghoudster [belanghebbende 12] en [belanghebbende 13] , werkzaam bij Drieweg Advies B.V.

Beoordeling door de rechtbank

(Totstandkoming van) het bestreden besluit
2. Vergunninghoudster is een biologisch glastuinbouwbedrijf. Zij heeft een inrichting gelegen aan de [adres 1] , [adres 2] [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] en [adres 6] en [adres 7] te [plaats 2] . Vergunninghoudster is vanaf
13 december 2019 eigenaar van de locatie [adres 8] in [plaats 1] . Op deze locatie was een varkenshouderij gevestigd. De oprichtingsvergunning voor de varkenshouderij is op
19 mei 1976 verleend en op 28 september 2010 en 10 april 2013 gedeeltelijk ingetrokken. Thans resteert in de geldende omgevingsvergunning ruimte voor het houden van 576 vleesvarkens. Voor de locatie is geen vergunning op grond van de Wnb verleend. Sinds 2019 worden er geen varkens meer gehouden. De varkenshouderij deed mee aan de stoppersregeling uit het Actieplan ammoniak en veehouderij om de varkenshouderij uiterlijk op 1 januari 2020 te beëindigen. Vergunninghoudster heeft bij brief van 10 december 2019 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo aangegeven niet langer deel te nemen aan de stoppersregeling en dat de locatie zal worden geïntegreerd in haar biologisch tuinbouwbedrijf.
3. Bij brief van 30 november 2021 hebben eisers verweerder, voor zover van belang, verzocht om het houden van varkens aan [adres 8] te verbieden op basis van artikel 2.4 van de Wnb.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, dit verzoek afgewezen, omdat er andere passende maatregelen zijn of worden genomen. Immers, onder andere de Wet stikstofreductie en natuurverbeteringen legt concrete resultaatsverplichtingen op en een deel van deze maatregelen zijn reeds uitgevoerd. Dit betekent volgens verweerder dat in de betrokken Natura 2000-gebieden reeds maatregelen, gericht op behoud en herstelopgave van de voor stikstofgevoelige habitattypen, zijn of (versneld) worden genomen, andere passende maatregelen van kracht zijn of binnen afzienbare termijn worden genomen, afgezet tegen het zeer beperkte effect dat in dit geval uitgaat van toepassing van artikel 2.4, eerste lid, van de Wnb.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Op een aanvraag om een besluit op grond van de Wnb, die is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold op het moment van de aanvraag van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Eisers hebben het verzoek gedaan op
30 november 2021. Dit betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Relativiteit
6. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of het relativiteitsvereiste aan eisers 1 moet worden tegengeworpen. In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van diegene die zich daarop beroept.
7. De rechtbank overweegt dat de instrumenten waarmee verweerder maatregelen kan treffen in de Wnb, zijn opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. De bepalingen uit de Wnb zijn in beginsel dan ook niet geschreven om de belangen van de individuele burgers te beschermen maar geschreven voor bescherming van het meer algemene natuurbelang. In zoverre staat de relativiteit aan gegrondverklaring van het beroep van eisers 1 in de weg. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt echter dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Die uitzondering doet zich in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank echter niet voor gelet op het navolgende.
7.1.
Het betrokken Natura 2000-gebied Maasduinen is gelegen op ongeveer 1,5 kilometer van de woningen van eisers 1. Gelet op deze afstand maakt dit
Natura 2000-gebied naar het oordeel van de rechtbank geen deel uit van de leefomgeving van eisers 1. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen duidelijke verwevenheid bestaat tussen het individuele belang van eisers 1 bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Artikel 8:69a van de Awb staat er dan ook aan in de weg dat het bestreden besluit als gevolg van het door hen ingestelde beroep wordt vernietigd. Daarom zal het beroep, voor zover dat is ingesteld door eisers 1, reeds hierom ongegrond worden verklaard. De rechtbank zal hierna het beroep van eiseres verder wel inhoudelijk beoordelen.
Aanschrijvingsbevoegdheid
8. In artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb is bepaald dat gedeputeerde staten, indien dat nodig is voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, aan degene die in hun provincie een handeling verricht of het voornemen daartoe heeft, een verplichting op leggen om de handeling niet uit te voeren of te staken.
9. In het verzoek van 30 november 2021 is verzocht om naast het intrekken van de vigerende natuurvergunning ook het houden van varkens aan [adres 8] te verbieden op grond van artikel 2.4, eerste lid, van de Wnb. Niet betwist is, en de rechtbank stelt vast, dat voor de varkenshouderij op de locatie [adres 8] nooit een natuurvergunning is verleend. Evenmin is in geschil dat er sinds 2019 geen varkens meer worden gehouden en vergunninghoudster dit ook niet van plan is. Vergunninghoudster exploiteert namelijk een tuinbouwbedrijf en geen varkenshouderij. Het gaat eiseres dan ook niet om het stoppen met het houden van varkens, want er waren (al een tijd) geen varkens ten tijde van het verzoek. Na hierover op zitting te zijn bevraagd, is komen vast te staan dat eiseres met haar verzoek van 30 november 2021 om van de aanschrijvingsbevoegdheid gebruik te maken wil bereiken dat vergunninghoudster de resterende stikstofrechten uit de milieuvergunning niet kan inzetten voor intern of extern salderen ten behoeve van voorgenomen ontwikkelingen door vergunninghoudster. Hierover zegt eiseres in het beroepschrift het volgende:
“Om grip te krijgen op de situatie en om te garanderen dat de resterende stikstofdepositieruimte niet middels salderen leidt tot een toename van de daadwerkelijke stikstofdepositie op het betrokken gebied Maasduinen hebben cliënten zicht met een verzoek tot het college gericht.”
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres wat zij beoogt - het voorkomen dat vergunninghoudster door saldering gebruik zal maken van de omgevingsvergunning milieu voor het houden van 576 vleesvarkens - niet bereiken met de aanschrijvingsbevoegdheid van artikel 2.4 van de Wnb alleen al omdat die bevoegdheid hiervoor niet is bedoeld. Dat artikel ziet op feitelijke handelingen die moeten worden gestaakt of niet uitgevoerd. Het verbieden van het gebruik van de eerder verleende omgevingsvergunning milieu voor een toekomstige vergunning is geen feitelijke handeling die moet worden gestaakt of niet kan worden uitgevoerd.
9.2.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in deze zaak geen bevoegdheid toekomt om überhaupt van artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb gebruik te maken. Dit betekent dat ook het beroep van eiseres reeds hierom ongegrond is. Wat partijen verder naar voren hebben gebracht hoeft dan ook niet te worden besproken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het verzoek om van de aanschrijvingsbevoegdheid gebruik te maken in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzitter,
en mr. M.B.L. van der Weele en mr. J.R.N. Crombaghs, leden, in aanwezigheid van
mr. P.M. van den Brekel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 23 april 2025
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.