ECLI:NL:RBLIM:2025:4356

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
ROE 22/3016 en ROE 22/2998
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door voormalig burgemeester van Weert

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, de voormalige burgemeester van de gemeente Weert, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert, dat op 14 juli 2022 heeft besloten tot gedeeltelijke openbaarmaking van 1.105 documenten. Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij vreesde voor zijn veiligheid bij openbaarmaking van deze documenten. De voorzieningenrechter heeft eerder, op 19 september 2022, een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, maar in deze procedure oordeelt de voorzieningenrechter dat het beroep van eiser ongegrond is. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het verzamelen en onderzoeken van de documenten en dat de openbaarmaking niet onrechtmatig is. Eiser heeft zijn bezwaren niet voldoende onderbouwd en de voorzieningenrechter volgt hem niet in zijn verzoek om gehoord te worden door een onafhankelijke adviescommissie. De voorzieningenrechter concludeert dat het college bevoegd is om de documenten openbaar te maken en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22/3016 en ROE 22/2998
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 mei 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , wonende te Stramproy, eiser

(gemachtigde: mr. J.H.A. van der Grinten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, het college

(gemachtigde: mr. T.N. Sanders).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] wonende te Thorn ( [naam] ).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser hangende beroep tegen het besluit van het college van
29 november 2022 (het bestreden besluit) waarbij het bezwaar van eiser tegen de (gedeeltelijke) verstrekking van documenten op grond van de Wet open overheid (Woo) aan [naam] , ongegrond is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.1.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep [1] van eiser daartegen. [2] Ter zitting is dit met partijen besproken.
1.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep ongegrond is.
Nu de voorzieningenrechter beslist op het beroep, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter licht dat hieronder nader toe. De relevante wet- en regelgeving is als bijlage gevoegd bij deze uitspraak.

Wat aan deze procedure voorafging

2. Eiser is de voormalige burgemeester van de gemeente Weert. Naar aanleiding van een krantenartikel in dagblad De Limburger van 11 januari 2020 – waaruit volgt dat eiser mogelijk niet integer zou hebben gehandeld bij het verstrekken van subsidies, onder meer aan een stichting waarvan hij zelf de voorzitter is en waarbij een raadslid ook werkzaam was – heeft de gemeente een integriteitsonderzoek ingesteld naar eiser. [naam] heeft in zijn hoedanigheid van journalist van dagblad De Limburger op 18 februari 2020 een eerste verzoek om openbaarmaking ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit verzoek zag – samengevat weergegeven – op het openbaar maken van informatie over de contacten tussen eiser en dit raadslid. Het college heeft beslist op dit Wob-verzoek. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het college heeft beslist op de bezwaren van eiser. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 11 november 2021 het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. [3] Dit is in hoger beroep door de hoogste bestuursrechter bevestigd. [4]

Procesverloop

3. Op 7 juli 2020 heeft [naam] een tweede (omvangrijk) verzoek om openbaarmaking op grond van de Wob ingediend. Samengevat weergegeven heeft hij verzocht om documenten of informatie in het kader van de bestuurlijke aangelegenheid ‘burgemeester’. [naam] wenst inzicht te verkrijgen in het handelen en/of functioneren van eiser in zijn hoedanigheid als (voormalig) burgemeester van Weert. Meer specifiek wenst hij inzicht te verkrijgen in de aard en inhoud van de door eiser gewiste 9.133 e-mailberichten op het moment dat hij wist dan wel kon weten dat zijn handelen en/of functioneren als burgemeester onderwerp was van onderzoek.
3.1.
Bij brief van 21 juli 2021 heeft het college eiser van dit informatieverzoek in kennis gesteld.
3.2.
Voordat het college tot gedeeltelijke inwilliging van het informatieverzoek is overgegaan, heeft het verschillende belanghebbenden, waaronder eiser, bij brief van 22 april 2022 in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding hiervan een zienswijze uit te brengen.
3.3.
Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
3.4.
Het college heeft op 14 juli 2022 met toepassing van de Woo het primaire besluit genomen en besloten tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van in totaal 1.105 documenten.
3.5.
Eiser heeft tegen dit primaire besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om hangende het bezwaar een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat de informatie openbaar wordt gemaakt.
3.6.
Het college heeft de rechtbank ten aanzien van een tweetal zienswijzen verzocht dat alleen de rechtbank hiervan kennis neemt. Bij beslissing van 16 augustus 2022 heeft deze rechtbank het verzoek om beperkte kennisneming gehonoreerd. De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht kennis genomen van de door het college vertrouwelijk overgelegde documenten. Eiser en [naam] hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
3.7.
Bij uitspraak van 19 september 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen. [5] De voorzieningenrechter is tot dit oordeel gekomen omdat na een belangafweging aan de belangen van eiser doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. Niet kan worden uitgesloten dat eiser bij openbaarmaking van (een of meer van de) 1.105 documenten een risico loopt op bedreigingen aan zijn adres.
3.8.
Bij het bestreden besluit van 29 november 2022 heeft het college de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
3.9.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft hij de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat hangende het beroep de informatie (gedeeltelijk) openbaar wordt gemaakt.
3.10.
Het college heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en de rechtbank ten aanzien van de documenten 1039, 1041, 1074, 1082 en 1097 verzocht dat alleen de rechtbank hiervan kennis neemt. De voorzieningenrechter heeft van deze geheime stukken geen kennis genomen, omdat daarvoor geen aanleiding bestond. Deze stukken maken daarom ook geen onderdeel uit van deze procedure.
3.11.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3.12.
Eiser heeft naar aanleiding van het verweerschrift aanvullende gronden ingediend.
3.13.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, L.W.N. Heesen namens het college, D.J.F. Küsters namens het college en [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Procesbelang
4. Ter zitting is namens het college naar voren gebracht dat eiser geen belang meer heeft bij het voeren van deze gerechtelijke procedure. Het college wijst daarbij op het feit dat eiser als bijlage bij zijn aanvullende gronden zijn integrale zienswijze van 17 juni 2022 heeft ingebracht in deze procedure zonder daarbij een beroep te doen op artikel 8:29 van de Awb. Ook [naam] heeft van deze zienswijze kennis kunnen nemen. Eiser betoogt in deze procedure dat de documenten niet openbaar gemaakt mogen worden, omdat daarin namen van personen staan die niet openbaar gemaakt mogen worden. In de zienswijze noemt eiser echter zelf de namen van personen, waardoor hij deze gegevens nu zelf openbaar heeft gemaakt en hij dus ook geen procesbelang meer heeft, aldus het college.
5. Eiser geeft aan dat hij wel degelijk procesbelang heeft. Hij voert daartoe aan dat hij met deze zienswijze geen informatie heeft prijsgegeven. Volgens eiser zijn niet alle namen genoemd in de zienswijze en gaat het niet alleen om de namen, maar ook om wat er in de documenten staat. Volgens eiser bevat de zienswijze een opsomming van redenen waarom iets geheim moet blijven. Eiser geeft verder aan dat zijn bezwaar tegen openbaarmaking zich niet enkel beperkt tot de in 3.10 genoemde documenten maar ook tot de overige documenten die het college (gedeeltelijk) openbaar wenst te maken.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat de door eiser ingebrachte stukken, waaronder de integrale zienswijze van 17 juni 2022, enkel zijn doorgestuurd naar de procespartijen: het college en naar [naam] . Van een openbaarmaking van stukken aan eenieder op grond van de Woo, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Van de situatie dat het verzoek om een voorlopige voorziening, gelet op het inbrengen van de integrale zienswijze in deze gerechtelijke procedure, achterhaald is, zoals het college stelt, is daarom geen sprake. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser wel degelijk procesbelang bij deze gerechtelijke procedure.
Doorzoeking werkomgeving, inbeslagname documenten en bevoegdheid college om op het verzoek te beslissen
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een zorgvuldige besluitvorming, nu het college - zonder zijn toestemming - zijn digitale werkomgeving in beslag heeft genomen en heeft (laten) doorzoeken. Dit heeft tevens tot gevolg dat de daaruit voortvloeiende acties, zoals openbaarmaking van de daarin aangetroffen documenten, onrechtmatig zijn. Volgens eiser is de door het college gehanteerde werkwijze in strijd met de AVG. [6] Het had op de weg van het college gelegen om voor het uitvoeren van een zogenaamde Privacy Impact Assessment, een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (data protection impact assessment) uit te voeren. Ook had het college eiser tijdig moeten informeren over het verwerken van zijn persoonsgegevens. Naar de mening van eiser levert de onrechtmatige inbeslagname en doorzoeking tevens een schending op van het recht op bescherming van het privéleven, omdat de aangetroffen stukken niet alleen bedoeld waren voor eiser in zijn hoedanigheid van burgemeester, maar juist ook in hoge mate als privépersoon.
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de werkomgeving van de burgemeester niet berust bij het college, maar uitsluitend bij de burgemeester. Daarom was de burgemeester en niet het college bevoegd om op het informatieverzoek te beslissen. Hij ziet zich hierin in zijn standpunt gesteund door de opinie van [naam] , hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze gronden niet kunnen leiden tot het oordeel dat het college niet bevoegd is om de betreffende documenten openbaar te maken. Zij licht dit oordeel hierna toe. De voorzieningenrechter stelt daarbij vast dat op de in
zeven aangevoerde beroepsgronden van eiser al uitvoerig is ingegaan in de vorige uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 september 2022. Eiser heeft in deze procedure enkel zijn beroepsgronden herhaald zonder in te gaan op het oordeel van de voorzieningenrechter in de eerdere procedure en aan te geven waarom eiser het niet eens is met dat oordeel. De rechtbank volgt de overwegingen zoals die zijn opgenomen in de eerder genoemde uitspraak van 19 september 2022 waarbij zij de overwegingen van die uitspraak ten aanzien van die eerder beoordeelde beroepsgronden in deze uitspraak letterlijk overneemt en tot de hare maakt.
8.1.
De Woo beoogt een transparante en actief openbaar makende overheid. Met dit doel kan het belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische rechtsstaat, de burger, het bestuur en economische ontwikkeling beter worden gediend. De Woo bevat daarom een algemene zorgplicht om documenten in goede, geordende en toegankelijke staat te houden en schrijft maatregelen voor om digitale documenten duurzaam toegankelijk te maken. Om dit te realiseren is de in artikel 3 van de Archiefwet 1995 neergelegde zorgverplichting in artikel 2.4, eerste lid, van de Woo overgenomen. In dat artikel is bepaald dat een bestuursorgaan er zorg voor draagt dat de documenten die het ontvangt, vervaardigt of anderszins onder zich heeft, zich in goede, geordende en toegankelijke staat bevinden. Om een goede uitvoering te kunnen geven aan de Woo is het dus van belang dat documenten op een deugdelijke wijze bewaard worden en toegankelijk zijn en daarvoor is van belang dat een bestuursorgaan de digitale informatiehuishouding op orde heeft. Dat geldt voor een burgemeester als eenhoofdig bestuursorgaan en ook voor een college, waarvan de burgemeester deel uitmaakt.
8.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het door [naam] ingediende verzoek om informatie is gericht aan het college. Met betrekking tot de vraag of de documenten berusten of behoren te berusten bij het college in het kader van de bevoegdheid om te beslissen op het informatieverzoek stelt de voorzieningenrechter vast dat de informatie waarop het verzoek betrekking heeft, ziet op een bestuurlijke aangelegenheid die mede valt onder de bestuurlijke taak van het college. Alleen al op grond daarvan is het college bevoegd om op dit verzoek te beslissen. Ook indien de zich onder het college feitelijk bevindende documenten tot de exclusieve bevoegdheid van de burgemeester behoren en de burgemeester derhalve (gedeeltelijk of alleen) bevoegd was om te beslissen op het informatieverzoek en niet het college leidt dit, in dit geval, niet tot het oordeel dat deze documenten niet bij het college berusten in de zin van de Woo. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019 is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Woo, vanwege de controlefunctie, een ruim toepassingsbereik kent. De publiekrechtelijke (on)bevoegdheid om over bepaalde documenten te beschikken en te verwerken staat geheel los van de bevoegdheid om op een informatieverzoek over deze documenten te beschikken. Verder kan de voorzieningenrechter het college volgen in zijn standpunt dat hij in de veronderstelling is de bevoegde autoriteit te zijn omdat hij op grond van artikel 160 van de Gemeentewet belast is met het dagelijks bestuur van de gemeente, zodat geen sprake is van een situatie op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat deze documenten per toeval of per vergissing bij het college berusten.
8.3.
Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat ook als eiser zou worden gevolgd in zijn standpunt dat een burgemeester - gelet op zijn (deels exclusieve) taken en bevoegdheden - met uitsluiting van andere binnen een gemeente opererende bestuursorganen bevoegd is althans zou moeten zijn om informatie die zich bevindt in zijn werkomgeving veilig te stellen en het college hiertoe niet - zonder zijn toestemming nu hij destijds nog burgemeester was - had kunnen besluiten, dit niet kan leiden tot het oordeel dat de besluitvorming daarmee onrechtmatig is waardoor niet tot openbaarmaking mag worden overgegaan. Het college is gelet, op het doel van de Woo, immers gehouden om te onderzoeken of de gevraagde informatie onder het college berust of zou moeten berusten en vervolgens te beslissen op dat verzoek. Dat er nog geen (intern) beleid/protocol is bij de gemeente over de wijze waarop gegevens worden verzameld en vastgelegd die binnen de gemeente worden verwerkt in het kader van de Woo, waarbij rekening is gehouden met de bijzondere positie van een burgemeester en de daarbij behorende waarborgen of dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een brief aan het Nederlands Genootschap van 18 juli 2022 haar zorgen uit over het doorzoeken van de email-account en de werktelefoon van de burgemeester zonder zijn toestemming, kan - wat daar ook van zij - niet leiden tot het oordeel dat openbaarmaking van de gevraagde informatie daardoor onrechtmatig is. Dit oordeel zou er immers op neerkomen dat het college niet meer hoeft te voldoen aan de op hem rustende verplichtingen op grond van de Woo waarmee het doel van de Woo, het inzichtelijk en controleerbaar maken van overheidshandelen voor eenieder, wordt ondermijnd. Dat volgens eiser de door het college gehanteerde werkwijze in strijd is met de AVG, wat in deze procedure niet aan de orde is, kan hoe dan ook gelet op wat hiervoor is overwogen niet leiden tot een ander oordeel.
8.4.
Ook in deze procedure (ROE 22/3016 en ROE 22/2998) voert eiser aan dat niet het college maar de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan is om de betreffende informatie veilig te stellen en op het Woo-verzoek te beslissen. Naar de mening van eiser is de juiste werkwijze dat hij persoonlijk de veiliggestelde informatie overdraagt aan de huidige burgemeester en daarbij een toelichting geeft op het belang om bepaalde documenten niet openbaar te maken. Zoals hiervoor al onder 8.3 is overwogen kan eiser niet in zijn standpunt worden gevolgd. Daarbij komt dat indien eiser – zoals hij ter zitting heeft betoogd – zaken wenst over te dragen aan de huidige burgemeester, hij dit reeds had kunnen doen nadat hij is gestopt als burgemeester. Dat hij dat niet meer kon, omdat hij zelf al zijn e-mails had gewist en daar dus niet meer over kon beschikken is een handeling die volledig aan eiser zelf is te wijten en wat hij nu niet kan gebruiken om de veiliggestelde informatie op te eisen omdat daarbij ook persoonlijke en gevoelige informatie bij zou zitten.
8.5.
Uit de besluitvorming leidt de voorzieningenrechter af dat het college voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het verzamelen en onderzoeken van de desbetreffende documenten. Op 29 januari 2020 is de digitale werkomgeving van eiser, destijds de burgemeester, veiliggesteld in het kader van een integriteitsonderzoek. Dit is een tweede maal gebeurd op 20 april 2020, maar toen is geen aanvullende informatie gevonden. De back-up is gemaakt, opgeslagen op een externe harde schijf en verzegeld en opgeslagen in een kluis bij de gemeente. Daarna is de harde schijf opgeslagen op het kantoor van de gemachtigde van het college en bewaard ten behoeve van het onderzoek. Het onderzoek is verder voorafgegaan door een Data Privacy Impact Assessment (DPIA). Daarin is door de Privacyfunctionaris van de gemeente Weert vooraf bepaald wat de reikwijdte van het onderzoek zou zijn en hoe de gevolgen voor de privacy van eiser zo beperkt mogelijk konden worden gehouden. Het onderzoek heeft vervolgens plaatsgevonden door een advocaat met een geheimhoudingsverplichting. De advocaat heeft de instructie gekregen slechts te zoeken op bepaalde termen en om louter de binnen de reikwijdte van het informatieverzoek vallende documenten met de gemeente te delen. Het betrof in totaal 3.274 documenten, waarvan 940 documenten buiten de reikwijdte van het verzoek vielen. Van de resterende 2.334 documenten, betroffen 1.229 documenten doublures waardoor er uiteindelijk 1.105 documenten overbleven. De gemeente heeft dus feitelijk enkel de documenten die onder de reikwijdte van het informatieverzoek vallen kunnen zien. Deze documenten heeft eiser ook gezien. Gelet op de zorgvuldigheid die is betracht bij het verzamelen en het verwerken van de gegevens voor het informatieverzoek, bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de conclusie dat eiser hierdoor in zijn privacy zou zijn geschaad. Dat er volgens eiser een continue vrees bestaat dat het college blijvend zijn gegevens zal doorzoeken voor toekomstige Woo-verzoeken, laat onverlet dat het college bevoegd is om op het Woo-verzoek te beslissen met inachtneming van de waarborgen zoals deze neergelegd in de Woo en de AVG.
De documenten 1039, 1041, 1074, 1082 en 1097 en het horen in de bezwaarfase
9. Eiser vreest in het algemeen bij openbaarmaking van alle 1.105 documenten, en in het bijzonder bij openbaarmaking van de documenten met nummers 1039, 1041, 1074, 1082 en 1097, voor zijn veiligheid in het licht van het recht op bescherming van zijn privéleven. Hij voert daartoe aan dat de documenten gevoelige onderwerpen bevatten. Het betreft dossiers over inwoners van Weert die overlast veroorzaken, integriteitsvraagstukken binnen de gemeente en dossiers over horecavergunningen en motorbendes. Eiser geeft aan dat hij bedreigd wordt en dat deze bedreigingen samenhangen met zijn voormalige functie van burgemeester. Hij geeft verder aan dat hij vanwege de bedreigingen aangifte heeft gedaan en melding heeft gedaan van beschadigingen. Als gevolg hiervan zijn maatregelen getroffen en afspraken gemaakt. Deze door eiser gestelde gang van zaken wordt bij e-mailbericht van
22 augustus 2022 onderschreven door [naam] , Teamchef bij de politie Basisteam Weert. Als (voormalig) burgemeester en lid van het driehoeksoverleg beschikte hij over informatie die het college niet had en ook niet behoorde te hebben. Eiser vindt dat niet van hem kan worden gevergd hierover een nadere toelichting te geven aan het college.
9.1.
Eiser voert verder aan dat hij tijdens de hoorzitting in bezwaar ernstig in zijn belangen is geschaad, nu het horen heeft plaatsgevonden door een kantoorgenoot van de gemachtigde van het college in de persoon van voorzitter en een medewerker van het kantoor als secretaris. Het kantoor van de gemachtigde van het college heeft de stukken onder zich en eiser is van mening dat het college en dus ook de gemachtigde van het college, onrechtmatig over deze stukken beschikt. Daarom kan niet van hem worden gevergd dat hij ten overstaan van deze personen een deugdelijke toelichting geeft op de gestelde bedreigingen aan zijn kant. Onder verwijzing naar artikel 7:5 van de Awb stelt eiser dat het horen moet gebeuren door een persoon die niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest. Daarin ligt het verbod van vooringenomenheid besloten. Van een kantoorgenoot van de gemachtigde van het college kan dat niet gesteld worden. Het kantoor van de gemachtigde heeft een eigen belang bij de uitkomst van deze procedure waardoor de positie van zijn kantoorgenoten in de hoorcommissie onhoudbaar is. Eiser heeft ook een klacht ingediend tegen deze advocaat. Het heeft eisers voorkeur om gehoord te worden door een onafhankelijke adviescommissie omdat hij in die setting duidelijker kan toelichten wat zijn belang is bij het niet openbaar maken van de documenten. Nu dit niet is gebeurd, komt het bestreden besluit daarom voor vernietiging in aanmerking en moet hij alsnog door een onafhankelijke persoon worden gehoord. Hij verwijst daartoe naar rechtspraak [7] van de Afdeling.
10. In de uitspraak van 19 september 2022 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het op de weg van eiser ligt om zijn bezwaren tegen de openbaarmaking – al dan niet onder geheimhouding – op een zodanige wijze toe te lichten en te concretiseren dat het college in staat moet worden geacht om op het bezwaar van eiser te beslissen. Eiser heeft hieraan geen gevolg gegeven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft college voldoende inspanningen verricht om eiser om een zorgvuldige en deugdelijke wijze te horen en mocht van eiser verwacht worden dat hij zijn bezwaren – al dan niet onder geheimhouding – nader zou toelichten en concretiseren. Nu eiser dit tot op heden heeft nagelaten en hij in de bijlage van zijn aanvullende gronden persoonlijke namen heeft genoemd en deze nu ook bekend zijn bij [naam] , ziet de rechtbank niet in waarom eiser zijn bezwaren niet nader heeft toegelicht of geconcretiseerd.
10.1.
Bij dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter allereerst dat de gemeente Weert niet de beschikking heeft over een adviescommissie [8] , maar gebruikt maakt van een ambtelijke commissie. [9] Om eiser in de gelegenheid te stellen om de gestelde bedreigingen nader te onderbouwen, buiten de aanwezigheid van ambtenaren van de gemeente waar eiser als burgemeester werkzaam is geweest, heeft het college de nodige maatregelen getroffen om een veilige setting te creëren. Zo is ambtshalve besloten dat eiser apart (dus niet in het bijzijn van [naam] ) gehoord zou worden. Ook had eiser veel inbreng bij het vaststellen van een datum waarop hij gehoord zou worden. Eiser is verder, als extra waarborg, gehoord door een advocaat met geheimhoudingsplicht. Dat deze advocaat vooringenomen zou zijn, omdat zij bij hetzelfde kantoor werkt als de gemachtigde van het college, volgt de voorzieningenrechter niet. De advocaat in deze zaak is niet betrokken geweest bij de voorbereiding van de Woo-zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze situatie vergelijkbaar met de situatie dat er ambtelijk gehoord wordt. In die situatie neemt een andere gemeenteambtenaar (dan degene die bij de voorbereiding van het desbetreffende besluit betrokken was) deel aan de ambtelijke commissie en dat is toegestaan op grond van artikel 7:5 van de Awb. De voorzieningenrechter begrijpt uit de toelichting van eiser ter zitting dat eiser geen prettige ervaring had bij de advocaat die hem heeft gehoord en dat volgens eiser gemaakte afspraken (onder andere over het opstellen van een integraal verslag) niet zijn nagekomen, maar als dat al zo is, dan maakt dat nog niet dat eiser daardoor in zijn belangen is geschaad ten aanzien van het horen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad. Ter zitting is eiser gevraagd wat hij anders had verklaard bij een gemeenteambtenaar of andere advocaat. Eiser heeft daarop geantwoord dat hij inhoudelijk niet anders had verklaard en hij niet meer informatie had gegeven over de gestelde bedreigingen, maar dat hij wellicht wel beter zijn belang had kunnen uitleggen over de redenen waarom hij niet inhoudelijk kon verklaren. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van eiser, gelet op al het voorgaande, niet.
In de uitspraak van de Afdeling waarnaar eiser verwijst was de advocaat betrokken bij de zaak waarop de gevraagde openbaar te maken documenten betrekking hadden. Dat is in deze zaak niet het geval, zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
Herhaalde en ingelaste stukken
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan de stukken die naar zijn mening als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, zoals de zienswijze van 17 juni 2022 en het hoger beroepschrift in de andere Wob-procedure. Naar de mening van eiser levert dit een motiveringsgebrek op.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het college worden gevolgd in zijn standpunt dat de zienswijze al beoordeeld is in het primaire besluit van 14 juli 2022 en dat het hoger beroepschrift ziet op de andere Woo-procedure waarbij geen gelijkluidende beroepsgronden zijn ingediend. Gelet hierop had het college niet op alle door eiser als herhaald en ingelaste stukken aangehaalde stukken hoeven ingaan in het bestreden besluit.
Van een motiveringsgebrek is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van de gevraagde documenten mag overgaan. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 6 mei 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:5
1. Tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door:
a. een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of
b. meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.
2. Voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, besluit het bestuursorgaan of het horen in het openbaar plaatsvindt.
Artikel 7:6
1. Belanghebbenden worden in elkaars aanwezigheid gehoord.
2. Ambtshalve of op verzoek kunnen belanghebbenden afzonderlijk worden gehoord, indien aannemelijk is dat gezamenlijk horen een zorgvuldige behandeling zal belemmeren of dat tijdens het horen feiten of omstandigheden bekend zullen worden waarvan geheimhouding om gewichtige redenen is geboden.
3. Wanneer belanghebbenden afzonderlijk zijn gehoord, wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid.
4. Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het derde lid achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Artikel 7:4, zesde lid, tweede volzin, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Wet open overheid
Artikel 2.4
1. Een bestuursorgaan draagt er zorg voor dat de documenten die het ontvangt, vervaardigt of anderszins onder zich heeft, zich in goede, geordende en toegankelijke staat bevinden.
2. Een bestuursorgaan draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat de informatie die het overeenkomstig deze wet verstrekt, actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is.
3. Indien een bestuursorgaan overeenkomstig deze wet informatie openbaar maakt, geschiedt dat op zodanige wijze dat de belanghebbende en belangstellende burger zoveel mogelijk wordt bereikt en op de volgende algemeen toegankelijke wijze:
a.in elektronische vorm, in een machinaal leesbaar open formaat, samen met de
metadata, overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PbEG 2003 L 345), zoals deze is gewijzigd bij Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PbEU 2013 L 175);
b. of, indien verstrekking in een machinaal leesbaar open formaat redelijkerwijs niet
gevergd kan worden, in andere elektronisch doorzoekbare vorm;
c. of, indien elektronische verschaffing redelijkerwijs niet gevergd kan worden, door
verstrekking van een kopie van de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken;
d. of, indien verstrekking van een kopie of de letterlijke inhoud redelijkerwijs niet
gevergd kan worden, door een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, inlichtingen daaruit te verschaffen of door terinzagelegging.
4. Een bestuursorgaan is niet verantwoordelijk voor de juistheid of de volledigheid van door derden opgestelde informatie.
5. Indien het bestuursorgaan kennis draagt van de onjuistheid of onvolledigheid van de verstrekte informatie, doet het hiervan mededeling.
6. Indien het bestuursorgaan informatie verstrekt, verstrekt het zo nodig, en voor zover deze informatie voorhanden is, tevens informatie over de methoden die zijn gebruikt bij het samenstellen van de informatie.
Artikel 4.1
1. Eenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
(…)
5. Indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, wordt de informatie verstrekt tegelijk met de bekendmaking van het besluit, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daartegen heeft, in welk geval de informatie wordt verstrekt twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan of het verzoek is ingetrokken.

Voetnoten

1.ROE 22/2998.
2.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
5.ECLI:NL:RBLIM:2022:7087; ROE 22/1575.
6.Algemene Verordening Gegevensbescherming.
7.Zie de uitspraak van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2561.
8.Zie artikel 7:13 van de Awb.
9.Zie artikel 7:5 van de Awb