ECLI:NL:RBLIM:2025:4582

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
340841 FT RK 25-173
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot afkondigen afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet. Verzoekster, een onderneming in de sector verhuur van onroerend goed, had op 11 april 2025 een verzoekschrift ingediend voor een afkoelingsperiode van vier maanden. Dit verzoek was bedoeld om de onderneming de tijd te geven om te onderhandelen over een akkoord met haar schuldeisers, aangezien de onderneming in financiële problemen verkeerde door een vertraagd project en een aanzienlijke schuld aan [naam bv 1]. De rechtbank oordeelde echter dat er feitelijk geen voorbereiding van een akkoord was en dat verzoekster niet daadwerkelijk beoogde om een akkoord aan te bieden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot afkondigen van de afkoelingsperiode niet voldeed aan de vereisten van de wet, omdat er geen sprake was van een reëel voornemen om tot een akkoord te komen. De rechtbank wees het verzoek af, met de overweging dat de afkoelingsperiode niet de geëigende weg was voor de situatie van verzoekster. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters op dezelfde datum.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Team Insolventie – meervoudige kamer
verzoek tot afkondigen afkoelingsperiode
rekestnummer: 340841 FT RK 25-173
uitspraakdatum: 8 mei 2025
Beschikking op het ingekomen verzoekschrift ex artikel 376 Faillissementswet (Fw) in de besloten akkoordprocedure buiten faillissement van:
[verzoekster]
gevestigd te gemeente [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. G.A.M.F. Spera, kantoorhoudende te Maastricht.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 11 april 2025 een verklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd.
1.2.
Verzoekster heeft gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.3.
Verzoekster heeft op 11 april 2025 ter griffie een verzoekschrift, met bijlagen, ingediend strekkende tot het afkondigen van een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw voor een periode van vier maanden.
1.4.
[naam bv 1] , [naam bv 2] , [naam 1] , de Belastingdienst, [naam bv 3] en [naam bv 4] zijn in het verzoekschrift als belanghebbenden aangeduid.
1.5.
De door de rechtbank als zodanig aangemerkte belanghebbenden zijn door verzoekster opgeroepen voor de zitting.
1.6.
Het verzoek is op 23 april 2025 in raadkamer behandeld en nader toegelicht. Ter zitting zijn, door middel van een online video-verbinding, verschenen:
  • de heer [naam bestuurder] , bestuurder van verzoekster, bijgestaan door mr. T.J. Wittendorp, kantoorgenoot van mr. G.A.M.F. Spera;
  • mr. M. van Ingen en mr. I. Reinke, namens [naam bv 1] ;
  • mr. M. Koria, namens [naam bv 2] ;
  • de heer [naam 2] , namens [naam 1] .
1.7.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek

2.1.
Verzoekster doet een verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw voor de duur van vier maanden. Verzoekster exploiteert een onderneming in de sector verhuur van onroerend goed en het ontwikkelen van projecten. In mei 2021 heeft verzoekster een Groninger akte ondertekend met [naam bv 1] (hierna: [naam bv 1] ) voor de aankoop van commerciële winkels aan het centrale plein in Vaals (hierna: de Winkels). Als gevolg van de coronapandemie, lokale verkiezingen in de gemeente Vaals en een verlengd gemeentelijk goedkeuringsproces werd de start van het project met drie jaar vertraagd, tot oktober 2024. Daarmee week het project aanzienlijk af van de oorspronkelijke tijd- en budgetprognose.
Op grond van de Groninger akte dient verzoekster, inclusief rente, nog circa € 1.350.000,- te betalen aan [naam bv 1] . Laatstgenoemde heeft kenbaar gemaakt dat het niet overmaken van de betaling voor 15 april 2025 zal leiden tot beëindiging van de overeenkomst op grond van de Groninger akte. Door de beëindiging van de overeenkomst zal [naam bv 1] eigenaar worden van de Winkels, komt er een einde aan het project in Vaals en zal verzoekster een uitstaande lening aan [naam 1] niet (volledig) terug kunnen betalen. Dit zal leiden tot het faillissement van verzoekster.
Indien de invordering van de vordering van [naam bv 1] kan worden afgewacht, dan kan
een faillissement worden voorkomen. Bijgevolg verzoekt verzoekster een afkoelingsperiode van vier maanden om de onderhavige kwestie op te lossen. Samengevat heeft verzoekster slechts meer tijd nodig teneinde onderhandelingen te kunnen voeren met de betrokken partijen teneinde haar schulden volledig en tijdig af te lossen, een faillissement te voorkomen en het project in Vaals voort te zetten, aldus verzoekster.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en bevoegdheid
3.1.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek een afkoelingsperiode af te kondigen het eerste verzoek is in deze procedure. Dit betekent dat de rechtbank dient vast te stellen voor welk soort procedure, zoals bedoeld in artikel 369 lid 6 Fw, is gekozen bij de voorbereiding van het akkoord. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of aan haar rechtsmacht en relatieve bevoegdheid toekomen om van het verzoek kennis te nemen.
Verzoekster heeft blijkens de startverklaring gekozen voor een besloten akkoordprocedure. Verzoekster is statutair gevestigd in gemeente Vaals en houdt kantoor in Vaals. Gezien het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw juncto artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om het verzoek in behandeling te nemen. Uit artikel 262 Rv volgt verder dat deze rechtbank bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
Afkoelingsperiode
3.2.
Op grond van artikel 376 Fw kan, nadat een verklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw is gedeponeerd, door de schuldenaar of (zo die is aangewezen) door de herstructureringsdeskundige aan de rechtbank het verzoek worden gedaan om een afkoelingsperiode af te kondigen. Indien (nog) geen herstructureringsdeskundige is aangewezen en het verzoek door de schuldenaar is gedaan, dient het akkoord reeds te zijn aangeboden of dient de schuldenaar toe te zeggen dat binnen ten hoogste twee maanden een akkoord zal worden aangeboden.
3.3.
Op grond van artikel 376 lid 4 Fw wordt het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode toegewezen indien summierlijk blijkt dat aan drie vereisten wordt voldaan, namelijk (1) dat dit noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten of om de door schuldenaar gedreven onderneming door middel van een akkoord gecontroleerd af te kunnen wikkelen, (2) dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers hierbij gediend zijn en (3) dat de door de afkoelingsperiode getroffen derden niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.
3.4.
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift aangegeven dat zij in voorbereiding is van nadere onderhandelingen alsmede van het voorstellen van een akkoord. Verzoekster overweegt ook in haar verzoekschrift dat een akkoord binnen twee maanden zal worden aangeboden. De rechtbank is echter van oordeel dat van de voorbereiding van een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw feitelijk geen sprake is. Verzoekster beoogt immers door het zelf verkopen van de Winkels of door het verkopen van onroerend goed dat eigendom is van een gelieerde onderneming van verzoekster of het aantrekken van een nieuwe investeringspartner te komen tot een integrale betaling van al haar schuldeisers binnen een periode van vier maanden. Van een akkoord dat voorziet in een wijziging van rechten van schuldeisers en/of een herstructurering van haar schulden is derhalve geen sprake.
3.5.
De rechtbank heeft ter zitting nadere toelichting gevraagd over het voornemen om al dan niet een akkoord aan te bieden. Uit die toelichting door de advocaat en de bestuurder van verzoekster blijkt dat bij verzoekster geen concreet voornemen bestaat om te komen tot een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw. De bestuurder van verzoekster heeft immers meermaals verklaard dat vier opties op tafel liggen om tot een oplossing van de ontstane financiële situatie te komen. Geen van die opties betreft het aanbieden van een akkoord. Ook blijkt uit de beantwoording van de vragen ter zitting dat geen voorbereidende handelingen worden verricht voor het aanbieden van een akkoord, dat er geen peildatum is vastgesteld en dat ook niet met de schuldeisers wordt onderhandeld over een mogelijk akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw. Hetgeen verzoekster beoogt is enkel een uitstel van betaling. De rechtbank is van oordeel dat een afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 376 Fw daarvoor niet de geëigende weg is.
3.6.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat [naam bv 1] tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat zij de ontbindende voorwaarde uit de Groninger akte heeft ingeroepen en een notaris heeft opgedragen de (retro) eigendomsoverdracht in het kadaster in te schrijven. De rechtbank kan de juistheid van die stelling vanwege het ontbreken van enige onderbouwing niet toetsen, doch indien de stelling van [naam bv 1] juist is, is de verkoop door verzoekster zelf van de Winkels en de (uitgestelde) betaling van de schuld aan [naam bv 1] niet langer een optie. De verzochte afkoeling heeft immers geen invloed op de ontbinding van de koopovereenkomst. Daarmee zou in zoverre de bodem uit het voorgenomen uitstel van betaling/akkoord zijn geslagen. Daarnaast zou daardoor een afkoelingsperiode niet (meer) in het belang van de schuldeisers zijn, want ook zonder afkoeling kan verzoekster de overige opties voorleggen. Een meerwaarde voor de schuldeisers bestaat in die situatie niet.
3.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om een afkoelingsperiode af te kondigen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, voorzitter, mr. J.C.A.T. Frima en mr. M. Aukema, rechters, en in aanwezigheid van mr. G. de Keijzer, griffier, in het openbaar uitgesproken door mr. J. Schreurs-van de Langemheen op 8 mei 2025.