7.1.De beroepsgronden van eisers die resteren zijn, zo heeft de rechtbank dat opgevat, gericht tegen (1) de weigeringsgrond strijd met het Bouwbesluit 2012 en (2) de weigeringsgrond strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank zal hierna voor deze twee beroepsgronden motiveren of deze slagen of niet.
Strijd met het Bouwbesluit 2012
8. Volgens eisers is op voorhand duidelijk dat de biomeiler niet kan worden gebouwd en gebruikt zoals voorzien in het bestreden besluit. Dit omdat voorzieningen voor ventilatie niet in de bouwtekening zijn meegenomen en volgens eisers sowieso nog geluidwerende voorzieningen moeten worden toegepast. Ook is volgens eisers bij de toetsing van de sterkte van de constructie het gewicht van de biofilter en luchtwasser niet meegenomen. Het bestreden besluit had daarom geweigerd moeten worden.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen strijd met het
Bouwbesluit 2012 heeft aangenomen en overweegt daarover als volgt.
10. De toets die verweerder moet uitvoeren als het gaat om het Bouwbesluit 2012 is een aannemelijkheidstoets. Zoals de Afdeling eerder meermaals heeft overwogen, komt verweerder bij de beantwoording van de vraag of op basis van de aanvraag aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Dat die aannemelijkheidstoets in dit geval tot het weigeren van de omgevingsvergunning had moeten leiden, is niet gebleken. De door eisers gestelde voorzieningen voor ventilatie, geluidwerende voorzieningen en afgasreinigingsinstallaties zijn namelijk geen vereisten die het Bouwbesluit 2012 stelt. Het gaat hier naar het oordeel van de rechtbank om milieutechnische aspecten die volgens eisers noodzakelijk zijn in dat kader, maar dat levert op zichzelf geen grond op om strijd met het Bouwbesluit 2012 aan te nemen. Ook als het gaat om de gestelde zwaardere constructie is de rechtbank van oordeel dat eisers hun standpunt niet nader hebben onderbouwd, terwijl in de statische berekening van D&C Bouwkundig Adviesburo, wijziging 12 mei 2021, de aan te houden permanente en veranderlijke belastingen zijn opgenomen.
11. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat mochten in de toekomst aanpassingen aan het bouwplan nodig blijken, artikel 2.5, zesde lid, van de Wabo de mogelijkheid kent om de beschikking voor de eerste fase bij de beschikking voor de tweede fase te wijzigen als dat nodig is met het oog op het verlenen van de omgevingsvergunning. Dan zal er ook opnieuw naar mogelijke strijdigheid met het Bouwbesluit 2012 moeten worden gekeken.
Strijd met het bestemmingsplan
12. Volgens eisers is de biomeiler in strijd met het bestemmingsplan, omdat de biomeiler niet of hoogstens beperkt zal worden gebruikt voor de glastuinbouw. Volgens eisers is sprake van een opzichzelfstaande industriële activiteit met een eigenstandige functie, namelijk grootschalige (mest)compostering in een IPPC-installatie waarbij warmte slechts een bijproduct is. Tevens vinden eisers dat wegens een gebrek aan directe samenhang tussen de activiteiten geen sprake is van een ondergeschikte activiteit, omdat de verwerking van afval tot compost geen agrarische activiteit is, maar een industriële en nieuwe economische activiteit, die niet direct samenhangt met het glastuinbouwbedrijf. Eisers verwijzen ter onderbouwing naar een uitspraak van de Afdeling. De biomeiler kan de huidige warmtekrachtkoppeling (WKK) volgens eiser ook niet geheel vervangen wat een indicatie is dat warmtewinning niet het primaire doel van de biomeiler is. Het primaire doel van de biomeiler is volgens eisers de verwerking van afval, waarbij de ontstane compost kan worden geëxporteerd. Eisers voeren ook nog aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat niet zou zijn ingegaan op het advies van de gemeente Venlo van 29 november 2021, waarin zou zijn aangegeven dat een deel van de activiteiten in strijd is met het bestemmingsplan.
13 . Verweerder op zijn beurt stelt dat de biomeiler past binnen de planregels van het bestemmingsplan. De biomeiler is volgens verweerder in feite niet meer dan een bedrijfsgebouw voor de verwarming van de kassen. De biomeiler is daarmee een ondersteunende voorziening voor het glastuinbouwbedrijf. De biomeiler heeft geen opzichzelfstaande functie en betreft een bouwwerk dat geacht moet worden te zijn opgegaan in de agrarische activiteit. Immers de biomeiler functioneert straks als de enige energievoorziening voor de verwarming van de tuinbouwkassen en de naastgelegen bedrijfsondersteunende kantoor- en bijeenkomstfunctie. Verweerder verwijst voor onderbouwing nog naar een uitspraak van de Afdeling. Er is bovendien geen sprake van verkoop van elektriciteit. Er is daarom geen sprake van een opzichzelfstaande industriële activiteit. De goothoogte van de biomeiler is zes meter, zodat voldaan wordt aan het bouwvoorschrift van artikel 15 , derde lid, onder e, van het bestemmingsplan en voor de bouwhoogte zijn geen restricties opgenomen in het bestemmingsplan. De biomeiler wordt bovendien gerealiseerd binnen het bestemmingsvlak (tevens bouwvlak).
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de biomeiler gebruikt zal worden in lijn met de planregels uit het bestemmingsplan, meer in bijzonder of de biomeiler (in hoofdzaak) gebruikt zal worden voor de glastuinbouw. Dat betekent dat in het bestreden besluit onvoldoende is onderbouwd dat het bestreden besluit niet geweigerd had moeten worden wegens strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
15 . De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het gebouw waarin de biomeiler staat gelegen is binnen het bouwvlak en de goothoogte niet meer dan 6 meter is. Evenmin is in geschil dat in het bestemmingsplan geen maximale oppervlakte is voorgeschreven die mag worden gebruikt voor de ‘overige bedrijfsgebouwen’. Ook is in het bestemmingsplan geen maximum toegestane nokhoogte opgenomen. Dat, als door eisers gesteld, dit alleen zou gelden voor kassen, volgt de rechtbank met verweerder niet, omdat in artikel 15 , tweede lid, onder d tot en met f, van het bestemmingsplan expliciet is opgenomen dat naast kassen toegelaten zijn: overige bedrijfsgebouwen, één bedrijfswoning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Dit betekent dat het gebouw met de biomeiler in zoverre niet in strijd is met het bestemmingsplan.
16. De vraag die de rechtbank, gelet op artikel 15 , tweede lid, onder d, van het bestemmingsplan, vervolgens dient te beantwoorden is of de biomeiler, als ‘overig bedrijfsgebouw’, in verband staat met de uitoefening van het glastuinbouwbedrijf. Immers, slechts als hiervan sprake is, is een biomeiler niet in strijd met artikel 15 , tweede lid, onder d, van het bestemmingsplan.
17 . De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit en bijbehorende aanvraag onvoldoende blijkt dat de biomeiler in verband staat met de uitoefening van het glastuinbouwbedrijf van vergunninghoudster. Onduidelijk en soms tegenstrijdig is namelijk wat er in de biomeiler wordt gecomposteerd, wat er met de hoogwaardige compost na compostering gebeurt en of er na inwerkingtreding van de biomeiler nog gebruik zal worden gemaakt van WKK’s. Hierna zal de rechtbank op deze drie onduidelijkheden/tegenstrijdigheden nader ingaan.