ECLI:NL:RBLIM:2025:4811

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
11459966/AZ/24-137
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet en loonbetaling in arbeidszaak

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoeker], om vernietiging van een ontslag op staande voet door zijn werkgever, NLW GROEP N.V. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, waardoor het ontslag niet rechtsgeldig is. De werknemer was sinds 1 november 2021 in dienst bij NLW en werd op 4 november 2024 op staande voet ontslagen. De kantonrechter stelt vast dat NLW op 22 oktober 2024 al op de hoogte was van de redenen voor het ontslag, maar pas 14 dagen later tot ontslag overging. Dit is in strijd met de vereiste voortvarendheid. De kantonrechter wijst het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag toe en oordeelt dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. Tevens wordt NLW veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon van de werknemer, inclusief wettelijke verhogingen en rente. Het tegenverzoek van NLW om de werknemer te veroordelen tot betaling van € 6.460,00 wordt afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van NLW, omdat deze in het verzoek en tegenverzoek overwegend ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: 11459966 \ AZ VERZ 24-137
Beschikking van 20 mei 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. E.V.C. Savelkoul,
tegen
NLW GROEP N.V.,
gevestigd te Venray,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: NLW,
gemachtigde: mr. J.H. van Woudenberg .
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werknemer om vernietiging van een ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat het ontslag niet (rechts)geldig is gegeven.
Het tegenverzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot betaling van
€ 6.460,00 wordt afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 20 december 2024 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het op 14 februari 2025 ter griffie ontvangen verweerschrift, met een tegenverzoek
- de door [verzoeker] op 19 februari 2025 ingediende aanvullende producties
- de door NLW op 19 februari 2025 ingediende aanvullende producties
- het schrijven van NLW van 21 februari 2025
- het schrijven van [verzoeker] met aanvullende productie van 21 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling is ook de door NLW aanhangig gemaakte procedure met zaaknummer 11473654 AZ VERZ 25-1 behandeld. Bij die gelegenheid hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen in het geding gebracht.
1.3.
De zaak is hierna aangehouden om [verzoeker] in de gelegenheid te stellen de volledige transcriptie en geluidsopname van het gesprek tussen partijen van 30 september 2024 in het geding te brengen. Deze stukken zijn op 28 februari 2025 ter griffie ontvangen.
1.4.
Op 17 maart 2025 is naar aanleiding van deze stukken een akte van NLW ontvangen, waarop [verzoeker] bij akte van 24 maart 2025 heeft gereageerd.
1.5.
Vervolgens heeft de kantonrechter beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
NLW is het regionale sociaal werkbedrijf in de regio Noord-Limburg West.
NLW biedt als maatschappelijk werkbedrijf in deze regio werk aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Zij voert de (voormalige) Wet sociale werkvoorziening (Wsw) uit voor de gemeenten Peel en Maas, Horst aan de Maas en Venray. Daarnaast is NLW voor deze gemeenten een professionele partner bij het uitvoeren van de Participatiewet.
2.2.
De aandelen in NLW worden gehouden door Werkvoorzieningsschap Noord-Limburg West, een gemeenschappelijke regeling van de gemeenten Peel en Maas, Horst aan de Maas en Venray. Deze gemeenten vaardigen elk een wethouder af die plaatsneemt in het dagelijks bestuur van Werkvoorzieningschap Noord-Limburg West. Het dagelijks bestuur is de aanspreekpartner van de bestuurder NLW en treedt ook op in de hoedanigheid van delegatie van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders.
2.3.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1960, is op 1 november 2021 gestart als [functienaam] van NLW. De eerste twee maanden als ZZP’er en vanaf 25 december 2021 in loondienst. Zijn benoeming volgde op het vervroegde vertrek van [functienaam] [persoon 1] , nadat de Ondernemingsraad van NLW geen vertrouwen meer in hem had. [persoon 1] was in 2020 directeur [persoon 2] opgevolgd, in wie de OR in 2019 ook het vertrouwen had opgezegd.
2.4.
Op 18 november 2022 heeft de OR het vertrouwen in [verzoeker] opgezegd (productie 4 verzoekschrift). Op verzoek van [verzoeker] volgde een integriteitsonderzoek door [deskundige] . Dit bureau heeft op 10 februari 2023 aan het dagelijks bestuur over zijn bevindingen gerapporteerd.
2.5.
Op 28 maart 2023 gaf het dagelijks bestuur aan Capra advocaten te Maastricht opdracht voor het doen van een feitenonderzoek. Op 4 december 2023 is het eindrapport van Capra ontvangen. Het Capra rapport is vertrouwelijk en daarom niet in het geding gebracht.
2.6.
Op 19 december 2023 heeft er tussen [verzoeker] en het dagelijks bestuur een gesprek plaatsgevonden. Er is gesproken over de opstelling van de OR waardoor volgens het dagelijks bestuur een goede samenwerking tussen [verzoeker] en de OR onmogelijk lijkt. Het dagelijks bestuur opperde de suggestie om [verzoeker] te vervangen.
2.7.
Op 11 april 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder [verzoeker] zal terugtreden als [functienaam] van NLW. Partijen hebben een ‘Overeenkomst tot functiewijziging en beëindiging van de arbeidsovereenkomst’ getekend.
Afgesproken is onder meer dat [verzoeker] per 17 mei 2024 als [functienaam] zal terugtreden, en dat hij met ingang van 1 juli 2024 wordt benoemd tot [functienaam] . Hij zal niet meer feitelijk voor NLW werkzaam zijn, maar zal voor andere opdrachtgevers uit de regio opdrachten gaan uitvoeren en zijn elders te genereren inkomsten zullen in mindering worden gebracht op zijn salaris. De arbeidsovereenkomst zal op 30 juni 2027 van rechtswege eindigen.
2.8.
In het kader van een procedure die door de OR bij de Ondernemingskamer aanhangig was gemaakt, is [persoon 3] als bemiddelaar aangewezen om het vertrouwen tussen directie en MT van NLW aan de ene kant en de OR van NLW aan de kader kant, te herstellen. [persoon 3] heeft mr. Van Woudenberg gevraagd om de taak van [functienaam] op zich te nemen, welke functie zij heeft aanvaard.
2.9.
Op 30 september 2024 heeft er, in aanwezigheid van het dagelijks bestuur, een eerste ontmoeting tussen [verzoeker] en Van Woudenberg plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek, waarbij ook [wethouder 1] en [wethouder 2] aanwezig waren, heeft Van Woudenberg onder meer aan [verzoeker] om nadere toelichting verzocht over facturen van het bedrijf Sovix. Dit bedrijf is gespecialiseerd in online reputatiemanagement.
2.10.
In een mail van 22 oktober 2024 heeft van Woudenberg aan [verzoeker] meegedeeld dat zij inmiddels beschikte over de overeenkomst tussen NLW en Sovix. Partijen corresponderen in de dagen daarna nog diverse malen over deze opdracht, en dan met name over de vraag of de werkzaamheden van Sovix ook in het belang van NLW zijn geweest.
2.11.
Op 4 november 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen.

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, samengevat:
in de voorlopige voorziening:
NLW te veroordelen om ook per 4 november 2024 onverkort uitvoering te geven aan haar verplichtingen uit hoofde van de Functiewijzigingsovereenkomst,
NLW te veroordelen om bij wijze van voorschot het achterstallige loon te betalen van € 12.275,94 bruto vanaf 4 november 2024 totdat de Functiewijzigingsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd,
NLW te veroordelen tot betaling van de openstaande facturen van mr. Savelkoul ten bedrage van € 22.868,76,
NLW te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en de kosten van de procedure.
primair:
het ontslag op staande voet te vernietigen,
NLW te veroordelen om onverkort uitvoering te geven aan haar verplichtingen uit hoofde van de Functiewijzigingsovereenkomst, waaronder betaling van het loon aan [verzoeker] van € 12.275,94 bruto,
NLW te veroordelen om het achterstallige loon over de periode van 4 november 2024 tot de datum van deze beschikking te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging,
subsidiair: NLW te veroordelen tot betaling van:
de gefixeerde schadevergoeding van € 335.573,14 bruto,
de transitievergoeding van € 16.111,33 bruto,
een billijke vergoeding van € 569.413.78 bruto,
een correcte eindafrekening,
primair en subsidiair: NLW te veroordelen tot betaling van:
de volledige kosten van rechtsbijstand,
de wettelijke rente over de verzochte bedragen,
de kosten van de procedure, met inbegrip van de nakosten.
3.2.
NLW voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen.
3.3.
NLW heeft een tegenverzoek gedaan. NLW verzoekt dat [verzoeker] wordt veroordeeld tot betaling van € 6.460,00, te vermeerderen met btw en met wettelijke rente.
3.4.
[verzoeker] voert verweer tegen het tegenverzoek en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of NLW moet worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon van [verzoeker] .
4.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor NLW als werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoeker] als werknemer, die tot gevolg hebben dat van NLW redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook wanneer de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.3.
Van Woudenberg heeft [verzoeker] bij mail van 4 november 2024 om 22:33 uur (gericht aan de gemachtigde van [verzoeker] ), op staande voet ontslagen. In die mail schrijft zij onder meer:
‘Zoals gezegd in mijn bericht van 24 oktober 2024, acht ik de omstandigheid dat de rapportages van Sovix alleen betrekking zouden hebben op herstel van de reputatie van uw cliënt en dat nergens uit zou blijken dat Sovix zich met de reputatie van NLW heeft beziggehouden aanleiding voor ontslag op staande voet, nu de overeenkomst met Sovix door uw client namens NLW is ondertekend en NLW van de opdracht aan Sovix de kosten draagt. Het gaat om aanzienlijke bedragen, die NLW in beginsel tot en met maart 2025 verschuldigd is. Van belang in dit verband is verder dat uw cliënt mij meerdere keren onjuist heeft geïnformeerd.’
4.4.
NLW verwijt [verzoeker] - kort gezegd - dat hij ten tijde van zijn bestuurderschap louter ten behoeve van zichzelf op kosten van NLW een online reputatiemanagementbureau (Sovix) zou hebben gecontracteerd zonder hiervoor de toestemming van het Dagelijks Bestuur te hebben verkregen, en daarover niet de waarheid te hebben gesproken tegenover de [functienaam] van NLW, Van Woudenberg .
4.5.
[verzoeker] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. In haar e-mail van 22 oktober 2024 heeft Van Woudenberg immers aan [verzoeker] laten weten dat zij inmiddels de beschikking had over de overeenkomst met Sovix, dat volgens haar daaruit zou blijken dat de opdracht aan Sovix alleen ten behoeve van [verzoeker] was verstrekt en dat [verzoeker] tijdens de bespreking op 30 september 2024 niet de waarheid hierover zou hebben gesproken. Dit zijn exact dezelfde gedragingen die NLW ook aan het ontslag op staande voet ten grondslag legt.
NLW was dus op 22 oktober 2024 reeds bekend met de beweerde dringende reden die zij ten grondslag heeft gelegd aan de opzegging op 4 november 2024. Desondanks heeft zij nog 14 dagen gewacht met het ontslag op staande voet. Zij heeft niet met de vereiste voortvarendheid gehandeld zodat er niet is voldaan aan het onverwijldheidsvereiste van artikel 7:677 lid 1 BW, aldus [verzoeker] . Het feit dat NLW na 22 oktober 2024 nog een onderzoek heeft uitgevoerd, doet aan deze conclusie niet af. Het onderzoek zag immers op de vraag of de opdracht aan Sovix al dan niet uitsluitend betrekking had op [verzoeker] en of hij daarover de waarheid had gesproken. Blijkens haar eigen e-mail van 22 oktober 2024 had Van Woudenberg op basis van de informatie waarover zij toen beschikte reeds op die dag geconcludeerd dat beide vragen bevestigend dienden te worden beantwoord. Daarvoor was dus geen nader onderzoek meer nodig. Daarnaast schrijft Van Woudenberg in haar
e-mail van 31 oktober 2024 dat zij de documenten die ze in het kader van het onderzoek had gekregen, reeds op 25 oktober 2024 in haar bezit had. Toch heeft ze tot 31 oktober 2024 gewacht met het verstrekken daarvan aan [verzoeker] met het verzoek om daarop te reageren. Ook op dit punt heeft NLW niet met de vereiste voortvarendheid gehandeld en is dus niet aan de onverwijldheidseis voldaan.
4.6.
NLW voert aan dat Van Woudenberg op 22 oktober 2024 op de hoogte raakte van de opdrachtovereenkomst die gesloten is tussen NLW en Sovix. Het werd haar duidelijk dat de overeenkomst gericht was op de reputatieschade van [verzoeker] . Zij heeft toen aan [verzoeker] kenbaar gemaakt dat daarom in elk geval de kosten voor de dienstverlening niet voor rekening van NLW dienden te komen. In haar e-mail van 23 oktober 2024 heeft Van Woudenberg duidelijk gemaakt dat zij verwacht dat [verzoeker] nadere informatie verschaft over de dienstverlening door Sovix. Het begon er steeds meer naar uit te zien dat [verzoeker] NLW belazerd had door Sovix in te schakelen ten behoeve van persoonlijk gewin en dat hij daar vervolgens op meerdere momenten niet transparant over was geweest. De reactie van [verzoeker] kwam op 24 oktober 2024. Hij trachtte Van Woudenberg ervan te overtuigen dat de werkzaamheden van Sovix ook ten behoeve van de online reputatie van NLW zijn geweest. Vervolgens heeft er nog de nodige correspondentie plaatsgevonden tussen (de advocaat van) [verzoeker] en Van Woudenberg , en tussen Van Woudenberg en Sovix, resulterend in het ontslag op staande voet van 4 november 2024. Uit deze correspondentie blijkt dat Van Woudenberg nog verder onderzoek doet. Zo stelt zij Sovix in de gelegenheid om een toelichting te geven op de werkzaamheden en te verduidelijken dat deze (ook) in het belang van NLW zijn geweest. Vervolgens geeft zij [verzoeker] nog de gelegenheid om te reageren zodat ze zijn verweer ook kan meenemen in de uiteindelijke sanctie.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat een werkgever zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet overgaan tot het ontslag op staande voet nadat hij bekend is geworden met de dringende reden. Of sprake is van een onverwijlde opzegging hangt af van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak mag enige tijd verstrijken tussen het voordoen van de feiten die aanleiding geven voor het ontslag op staande voet en de daadwerkelijke opzegging, bijvoorbeeld om feitenonderzoek te doen of om juridisch advies in te winnen, maar er moet wel voortvarend worden gehandeld.
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat de overeenkomst met Sovix reeds tijdens het kennismakingsgesprek op 30 september 2024 tussen Van Woudenberg en [verzoeker] door Van Woudenberg ter sprake is gebracht. Van Woudenberg vroeg tijdens dat gesprek aan [verzoeker] om een toelichting te geven op de facturen van Sovix. Daarna gaat zij kennelijk op verder onderzoek uit.
Vanaf medio oktober 2024 heeft Van Woudenberg om de overeenkomst met Sovix verzocht.
Op 22 oktober 2024 mailde Van Woudenberg aan [verzoeker] haar conclusies. De overeenkomst heeft zij inmiddels via Sovix ontvangen. Ze schrijft dat het haar duidelijk is geworden dat deze niet ziet op eventuele reputatieschade van NLW, maar alleen op reputatieschade van [verzoeker] . De zoekopdracht op het internet naar naamsvermeldingen betreft enkel Ward [verzoeker] , aldus Van Woudenberg . Ze schrijft verder dat NLW nooit enige rapportage of welke informatie dan ook over de werkzaamheden van Sovix ontvangen heeft en dat NLW ook niet door [verzoeker] is geïnformeerd. In diezelfde mail schrijft Van Woudenberg dat in elk geval de kosten voor de overeenkomst niet ten laste van NLW dienen te komen, want anders dan [verzoeker] eerder bij herhaling heeft laten weten, ziet de overeenkomst niet op reputatieschade voor NLW. Ze sluit af met de mededeling dat [verzoeker] , indien hij de overeenkomst wil voortzetten, daarvoor zelf de kosten moet dragen.
Op 24 oktober 2024 mailt Van Woudenberg nogmaals dat de overeenkomst met Sovix ziet op herstel van de online reputatie schade van [verzoeker] en niet van NLW.
4.9.
De kantonrechter begrijpt dat Van Woudenberg vervolgens nog verder onderzoek heeft gedaan binnen NLW, en een nadere toelichting aan Sovix heeft gevraagd over de werkzaamheden. In haar mail van 31 oktober 2024 aan (de gemachtigde van) [verzoeker] schrijft zij dat zij de stukken die het onderzoek binnen NLW heeft opgeleverd, op 25 oktober 2024 heeft ontvangen. Op 29 oktober 2024 heeft zij nog informatie van Sovix gekregen.
4.10.
In het onderhavige geval was NLW reeds op 22 oktober 2024 op de hoogte van de dringende reden die zij op 4 november 2024 aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. Op 22 oktober 2024 beschikte NLW immers over de overeenkomst tussen NLW en Sovix en had zij reeds vastgesteld dat deze overeenkomst enkel zag op herstel van de online reputatieschade van [verzoeker] . Enige twijfel of voorbehoud uit zij niet in deze mail.
Op 25 oktober 2024 en 29 oktober 2024 kreeg zij de beschikking over aanvullend bewijsmateriaal dat voor Van Woudenberg een bevestiging was voor het standpunt dat zij eerder al had ingenomen.
Het feit dat NLW vervolgens tot 4 november 2024 heeft gewacht met het verlenen van ontslag op staande voet, acht de kantonrechter niet voldoende voortvarend. Het ontslag op staande voet is dus niet onverwijld gegeven met als gevolg dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag wordt daarom toegewezen. Of er sprake was van een dringende reden kan in het midden blijven.
4.11.
[verzoeker] heeft recht op loon, omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd en de arbeidsovereenkomst dus voortduurt. De vordering van [verzoeker] tot loonbetaling zal daarom eveneens worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat NLW te laat heeft betaald.
Voorlopige voorziening
4.12.
Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen voor de duur van procedure. Deze procedure is echter al geëindigd doordat een beslissing wordt genomen op het verzoek van [verzoeker] .
Vergoeding kosten van rechtsbijstand
4.13.
[verzoeker] verzoekt om NLW te veroordelen tot betaling van de volledige kosten van rechtsbijstand. [verzoeker] wijst op artikel 6.9 van de tussen partijen gesloten Functiewijzigingsovereenkomst waarin is bepaald dat NLW gehouden zal zijn om eventuele aanvullende kosten van rechtsbijstand in verband met (de advisering over) de uitvoering van de Functiewijzigingsovereenkomst te vergoeden. Doordat NLW [verzoeker] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen, geeft zij geen correcte uitvoering aan de Functiewijzigingsovereenkomst en schiet zij daarom toerekenbaar tekort in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de Functiewijzigingsovereenkomst. [verzoeker] heeft de ondersteuning van zijn gemachtigde, mr. Savelkoul, moeten continueren om alsnog, onder andere middels deze procedure, rechtens af te dwingen dat NLW alsnog correcte uitvoering zal geven aan de functiewijzigingsovereenkomst. De door NLW te vergoeden kosten van rechtsbijstand bedragen tot de indiening van het verzoekschrift € 22.868,76.
4.14.
NLW is van mening dat de juridische kosten van de advocaat van [verzoeker] niet voor vergoeding in aanmerking komen. De werkzaamheden houden geen verband met de (uitvoering van de) Overeenkomst. Het zijn slechts werkzaamheden geweest vanwege het onrechtmatig handelen door [verzoeker] in de periode voorafgaand aan de Overeenkomst. Daar zit een wezenlijk verschil in ten opzichte van de gedachte achter artikel 6.9 van de Overeenkomst.
4.15.
De kantonrechter overweegt het volgende.
In artikel 6.9 van de Functiewijzigingsovereenkomst van 11 april 2024 (productie 7 verzoekschrift) is het volgende bepaald:
‘NLW zal de door [verzoeker] tot en met de datum van ondertekening van de Overeenkomst gemaakte kosten van rechtsbijstand alsook de eventuele aanvullende kosten van rechtsbijstand in verband met (de advisering over) de uitvoering van de Overeenkomst volledig vergoeden. NLW betaalt de vergoeding rechtstreeks aan de advocaat van [verzoeker] na ontvangst van een op naam van [verzoeker] gestelde en volledig gespecificeerde declaratie van zijn advocaat. Alle kosten verband houdende met de uitvoering van de Overeenkomst zullen door NLW worden doorbelast en gedragen door de bij de Aandeelhoudster betrokken drie gemeentes.’
4.16.
De kosten van rechtsbijstand waarvan betaling wordt verzocht bestaan uit twee declaraties van mr. Savelkoul: een declaratie gedateerd 26 september 2024 over de periode van 1 juli 2024 tot en met 4 september 2024 ten bedrage van € 2.060,50, en een declaratie gedateerd 19 december 2024 over de periode van 30 september 2024 tot en met 18 december 2024 ten bedrage van € 20.808,26. [verzoeker] heeft niet bestreden dat deze declaraties feitelijk zien op de werkzaamheden van mr. Savelkoul in het kader van het ontslag op staande voet.
De vraag die daarom beantwoord moet worden is of deze kosten ook te beschouwen zijn als kosten in verband met de uitvoering van de overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.9 van de Functiewijzigingsovereenkomst. Nu de betreffende overeenkomst daar geen eenduidig antwoord op geeft, behoeft de overeenkomst uitleg aan de hand van de “Haviltex maatstaf” waarbij het, naast de tekst van de regeling, van belang is wat partijen op grond van de gevoerde gesprekken over en weer van elkaar mochten begrijpen en verwachten.
4.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter ziet artikel 6.9 op de kosten die gemoeid zijn met het
opstellenvan de Functiewijzigingsovereenkomst en eventuele vragen met betrekking tot de
uitlegdaarvan. Dat wordt bedoeld met “de uitvoering van de overeenkomst”.
De kantonrechter heeft geen enkel aanknopingspunt gevonden voor de impliciete stelling van [verzoeker] dat (de kosten met betrekking tot) een geschil over zijn gedrag als statutair directeur - nota bene gelegen vóór het tot stand komen van deze overeenkomst - ook zouden vallen onder deze bepaling. Het ligt ook niet voor de hand dat NLW dat zo bedoeld zou hebben, dat zij de kosten als gevolg van een geschil over een vermeend “lijk in de kast” ook onder deze regeling zou hebben willen brengen.
Het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand zal dan ook worden afgewezen.

5.De beoordeling van het tegenverzoek

5.1.
NLW verzoekt om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van € 6.460,00, te vermeerderen met btw en te vermeerderen met wettelijke rente. Dit zijn de kosten voor de periode waarin uitsluitend werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van [verzoeker] . Het betreft de facturen voor de maanden maart tot en met oktober 2024: 8 x € 570,00 =
€ 4.560,00, te vermeerderen met btw. Sovix heeft eveneens opstartkosten van € 1.900,00 exclusief btw in rekening gebracht. Deze dient [verzoeker] volledig te vergoeden, nu NLW de overeenkomst met Sovix niet zou zijn aangegaan om alleen haar eigen online reputatie te herstellen. Sovix is pas vanaf november werkzaamheden gaan verrichten voor NLW. Dit zijn de resterende vier maanden van de contractduur.
5.2.
[verzoeker] verweert zich als volgt. De opdracht aan Sovix betrof de online reputatie van NLW en haar bestuurder. De daaraan verbonden kosten dienen dus voor rekening van NLW te blijven.
Dit geldt ook als zou worden geoordeeld dat de opdracht wel uitsluitend betrekking heeft gehad op de persoon [verzoeker] . Door NLW c.q. het Dagelijks Bestuur wordt erkend dat [verzoeker] reputatieschade heeft geleden als gevolg van de handelwijze van de OR. Het Capra rapport heeft aangetoond dat [verzoeker] geen verwijt treft. Voorts heeft het Dagelijks Bestuur [verzoeker] niet de gevraagde en toegezegde rugdekking gegeven en daarmee niet aan haar zorgplicht jegens hem voldaan. Gelet hierop is NLW op de voet van de artikel 7:658 en 7:611 BW gehouden de door [verzoeker] geleden schade te vergoeden en maatregelen te nemen ter beperking van verdere schade. Ook daarom komen de kosten van Sovix voor rekening van NLW, aldus [verzoeker] .
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de overeenkomst met Sovix is aangegaan door [verzoeker] in de tijd dat hij statutair directeur van NLW was. NLW heeft niet betoogd dat [verzoeker] niet formeel bevoegd zou zijn geweest om deze overeenkomst aan te gaan, zodat de kantonrechter er van uitgaat dat de overeenkomst rechtsgeldig door [verzoeker] is gesloten.
5.4.
Sovix is een onderneming die zich onder andere bezig houdt met herstel van reputatieschade op het internet. De kantonrechter begrijpt dat zij, door het plaatsen van positieve content over een persoon of organisatie, eerdere negatieve content “naar achteren” probeert te duwen, zodat deze niet meer gelezen wordt. Hoe dat het beste bereikt kan worden, over welke boeg het gegooid wordt, is een strategische keuze die bepaald wordt in overleg met de opdrachtgever.
Zowel Sovix als [verzoeker] hebben aangegeven dat een plan, dat primair gericht is op [verzoeker] , ook tot gevolg heeft dat NLW in een beter licht komt te staan. Immers, de negatieve berichtgeving over [verzoeker] stond in verband met NLW en straalde dus (ook) op haar af. Zou deze “verdwijnen” dan verdween dus ook de negatieve berichtgeving over NLW. Op zich is dat een redenering die de kantonrechter kan volgen.
NLW stelt nu dat een strategie die primair gericht zou zijn op NLW zelf
betergewerkt zou hebben. Misschien is dat zo, maar inherent aan strategische keuzes is nu eenmaal dat men een “educated guess” maakt met betrekking tot de beste marsroute en dat verschillende personen vaak tot verschillende keuzes komen. Daarom gaat het er niet om of [verzoeker] de beste keuze heeft gemaakt maar of evident is dat zijn keuze, met de informatie waarover hij ten tijde van zijn keuze beschikte, het doel – herstel van reputatieschade bij NLW - nooit dichterbij zou hebben kunnen brengen. Dat laatste is niet gebleken.
5.5.
Daar komt bij dat de grens voor het met succes aansprakelijk houden van een werknemer voor door de werkgever geleden schade zeer hoog ligt. Artikel 7:661 BW vereist opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van de werknemer bij het veroorzaken van schade bij de werkgever. Dat [verzoeker] opzet heeft gehad op het veroorzaken van schade bij NLW is in het geheel niet aannemelijk geworden. Dat zijn keuze zo ongefundeerd is geweest dat deze wellicht als roekeloos moet worden gekwalificeerd is op grond van wat hiervoor is overwogen niet vast komen te staan.
5.6.
De vordering van NLW tot vergoeding van de kosten van Sovix zal daarom worden afgewezen.

6.De beoordeling van de proceskosten in het verzoek en het tegenverzoek

6.1.
De proceskosten komen voor rekening van NLW, omdat NLW in zowel het verzoek als het tegenverzoek overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.655,00 (€ 706,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
6.2.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

7.De beslissing

De kantonrechter
op het verzoek
7.1.
vernietigt de opzegging van de Functiewijzigingsovereenkomst van 4 november 2024,
7.2.
veroordeelt NLW om onverkort uitvoering te geven aan haar verplichtingen uit hoofde van de Functiewijzigingsovereenkomst tot het moment waarop de Functiewijzigingsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, waaronder de betaling aan [verzoeker] van het loon van € 12.275,94 bruto (inclusief arbeidsmarkttoelage en IKB), te vermeerderen met overige emolumenten (waaronder pensioenopbouw, de kosten van de bedrijfsauto en de lidmaatschappen van netwerkverenigingen), steeds op de datum van opeisbaarheid daarvan,
7.3.
veroordeelt NLW om binnen 2 dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoeker] te betalen het achterstallige loon over de periode vanaf 4 november 2024 tot de datum van deze beschikking te voldoen, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW,
7.4.
veroordeelt NLW tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot de dag van algehele voldoening,
7.5.
wijst af het meer of anders verzochte,
op het tegenverzoek
7.6.
wijst het verzoek om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van € 6.406,00 af,
op het verzoek en het tegenverzoek
7.7.
veroordeelt NLW in de proceskosten van € 1.655,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als NLW niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
7.8.
veroordeelt NLW tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
7.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 20
mei 2025.
em