ECLI:NL:RBLIM:2025:4880

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
03-196533-24 RK 25-001158
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen beslissing rechter-commissaris inzake inbeslagname medicijndossier en patiëntendossier

Op 20 mei 2025 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster 1 zich verzet tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 18 december 2024. Deze beslissing betrof de inbeslagname van het medicijndossier en patiëntendossier van [naam 1], die op 20 juni 2023 is overleden. De officier van justitie had op 16 september 2024 gevorderd dat de rechter-commissaris deze dossiers zou bevelen aan hem ter inbeslagneming uit te leveren. De rechter-commissaris heeft deze vordering toegewezen, maar klaagster 1 heeft zich beroepen op haar (afgeleid) verschoningsrecht. De rechtbank heeft het klaagschrift van klaagster 1 op 8 april 2025 behandeld, maar klaagster 1 was niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig was ingediend en dat klaagster 1 ontvankelijk was in haar beklag. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de rechter-commissaris terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van klaagster 1 ongegrond was. De rechtbank concludeert dat klaagster 1 onvoldoende heeft onderbouwd op welke grond zij zich op een (afgeleid) verschoningsrecht beroept. Daarom heeft de rechtbank de beslissing van de rechter-commissaris bevestigd en het klaagschrift ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
parketnummer : 03-196533-24
raadkamernummer : 25-001158
datum : 20 mei 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 98, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klaagster 1]

Statutair gevestigd te Maastricht,
domicilie kiezend op het kantoor van mr. M.M.H. Zuketto, advocaat te Maastricht (Oeverwal 2, 6221 EN Maastricht),
hierna te noemen: de klaagster en/of [klaagster 1] .

Procedure

Op 16 september 2024 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 105 Sv gevorderd dat de rechter-commissaris [klaagster 1] zal bevelen:
  • het dossier van het medicijngebruik van [naam 1] , geboren op [geboortegegevens 2] te [geboorteplaats] , overleden op 20 juni 2023, (welke medicatie, dosering, waarvoor, eventueel herhaalrecepten) van 20 juni 2018 tot en met 20 juni 2023 (hierna te noemen: het medicijndossier) en
  • het patiëntendossier van [naam 1] , geboren op [geboortegegevens 2] te [geboorteplaats] , overleden op 20 juni 2023, over het verloop van zijn [gezondheidstoestand] en correspondentie hierover met andere zorgverleners van 20 juni 2018 tot en met 20 juni 2023 (hierna te noemen: het patiëntendossier) en
  • andere informatie waarvan de verstrekker het van belang acht deze met het onderzoekteam te delen,
aan hem ter inbeslagneming uit te leveren.
Op 18 september 2024 heeft de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie voor wat betreft het medicijndossier en het patiëntendossier toegewezen en [klaagster 1] bevolen binnen een termijn van vijf dagen de gegevens aan de rechter-commissaris ter inbeslagneming uit te leveren.
Op 2 oktober 2024 heeft [klaagster 1] zich ten aanzien van het medicijndossier en het patiëntendossier beroepen op het haar toekomende (afgeleid) verschoningsrecht. [klaagster 1] heeft het medicijndossier en het patiëntendossier op 4 oktober 2024 in een afgesloten envelop aan de rechter-commissaris ter hand gesteld, opdat deze een beslissing overeenkomstig artikel 98 Sv kan geven.
Op 18 december 2024 heeft de rechter-commissaris beslist dat [klaagster 1] een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt. Vervolgens heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat op de in die beslissing genoemde gronden in dit geval de inbeslagneming daarvan niettemin is toegestaan en het bezwaar van [klaagster 1] ongegrond verklaard. Tegen deze beslissingen is door [klaagster 1] op 14 januari 2025 een klaagschrift ingediend.
Het Openbaar Ministerie heeft voorafgaand aan de behandeling in raadkamer een schriftelijk standpunt ingenomen over het klaagschrift. Als reactie hierop is er namens [klaagster 1] geen aanvullend standpunt ingenomen.
De rechtbank heeft op 8 april 2025 het klaagschrift van [klaagster 1] in openbare raadkamer behandeld en daarbij de officier van justitie gehoord. [klaagster 1] is – met bericht van afmelding – niet in raadkamer verschenen. De rechtbank heeft het klaagschrift gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met het klaagschrift van [klaagster 2] en het klaagschrift van [klaagster 3] . Na sluiting van het onderzoek is de uitspraak (voorlopig) bepaald op 6 mei 2025 om 9:00 uur. Vanwege de complexiteit van de beslissing is de uitspraak uiteindelijk bepaald op 20 mei 2025 om 09:00 uur. Beide partijen zijn hiervan op de hoogte gesteld.

Beklag

Het klaagschrift richt zich tegen de beslissingen van de rechter-commissaris van 18 december 2024. [klaagster 1] stelt zich – samengevat – op het standpunt dat de rechter-commissaris ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat het (afgeleid) verschoningsrecht doorbroken mag worden.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn die de doorbreking van het beroepsgeheim c.q. verschoningsrecht rechtvaardigen, zodat de klacht tegen de beslissing van de rechter-commissaris ongegrond moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de verdenking jegens [naam 2] van (poging tot) moord op zijn broer [naam 1] . Het medicijndossier en het patiëntendossier bevatten naar verwachting cruciale informatie over de periode voorafgaand en rond het overlijden van [naam 1] .

Beoordeling

Het klaagschrift is binnen de termijn van 14 dagen na betekening van de beslissing van de rechter-commissaris bij de griffie van deze rechtbank ingediend. De rechtbank stelt vast dat [klaagster 1] daarmee aan het vereiste van artikel 98, vierde lid, Sv heeft voldaan en derhalve ontvankelijk is in haar beklag.
De rechtbank ziet zich bij de beoordeling van het klaagschrift voor de vraag gesteld of de rechter-commissaris, op basis van het aan de wet en aan de rechtspraak van de Hoge Raad ontleende toetsingskader, in samenhang met het haar ter beschikking staande dossier terecht heeft kunnen komen tot de beslissing van 18 december 2024, dat het bezwaar van [klaagster 1] tegen de inbeslagneming van het medicijndossier en het patiëntendossier ongegrond is.
Voordat aan de inhoudelijke beoordeling van het klaagschrift kan worden toegekomen, dient de rechtbank vast te stellen of aan [klaagster 1] een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt als geregeld in artikel 218 Sv. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 218 Sv volgt dat een verschoningsrecht toekomt aan hen die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, voor zover het betrekking heeft op hetgeen hen als zodanig is toevertrouwd. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een advocaat, geestelijke, geneeskundige en notaris. Onder het beroep van geneeskundige wordt naast de arts in ieder geval ook verstaan de apotheker, de verloskundige en de verpleegkundige. Het is echter niet zo dat eenieder die vanwege zijn beroep tot geheimhouding verplicht is – bijvoorbeeld op grond van de Wet BIG – zich ook op het verschoningsrecht mag beroepen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205, rechtsoverweging 2.5.2.). Een te ruime erkenning van het verschoningsrecht kan de waarheidsvinding in strafzaken ernstig verstoren.
Dat aan [klaagster 1] zonder meer een verschoningsrecht toekomt, ligt tegen de achtergrond van de hierboven aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad niet in de rede. Indien [klaagster 1] geen zelfstandig verschoningsrecht toekomt maar [klaagster 1] een beroep doet op een afgeleid verschoningsrecht is het aan [klaagster 1] om deugdelijk te onderbouwen van wie haar verschoningsrecht in dat geval is afgeleid.
[klaagster 1] heeft op verzoek van de rechter-commissaris haar beroep op het (afgeleide) verschoningsrecht als volgt onderbouwd:
“Gelet op de relevantie van hetgeen gewaarborgd wordt met het medisch beroepsgeheim en de omstandigheid dat [klaagster 1] het opsporingsbelang niet kent en kan wegen, ligt het voor de hand dat [klaagster 1] een beroep doet op haar verschoningsrecht.” [1]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [klaagster 1] hiermee onvoldoende onderbouwd op grond waarvan zij een (afgeleid) verschoningsrecht kan inroepen, terwijl dit van haar, als degene die zich op het verschoningsrecht beroept, wel mag worden verlangd. Nu het niet is komen vast te staan dat aan [klaagster 1] een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt, kan de rechtbank zich – zij het op andere gronden – verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris. Het klaagschrift zal ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de meervoudige raadkamer, mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. K.G. Witteman en mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.V. Haring en F.N.D. Bemer, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de klaagster beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.Email van mr. Van Essen aan de rechter-commissaris van 22 november 2024