Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden en is onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) ingetrokken. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt. Het verzoek om een besluit te nemen is op 24 april 2023 ingediend. Dit betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo, van toepassing blijft.
2. Naar aanleiding van een aanvraag van 28 november 2019 voor het bouwen van een loods op het perceel kadastraal bekend als [kadastrale gegevens] (deels), gelegen aan de [adres 1] in [plaats 1] heeft verweerder bij besluit van 14 april 2020 de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo verleend. Daarbij is overwogen dat het bouwplan voldoet aan de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Nuth’ (hierna: het bestemmingsplan) en de overige in artikel 2.10 van de Wabo vermelde toetsingsgronden. Tegen de omgevingsvergunning zijn destijds een groot aantal bezwaarschriften (81) ingediend. De bezwaren zijn op 25 augustus 2020 ongegrond (21) of niet-ontvankelijk (60) verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld, waardoor de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden.
3. Eisers hebben op 24 april 2023 verweerder verzocht om de omgevingsvergunning van 14 april 2020 in te trekken omdat die vergunning volgens eisers in strijd met het bestemmingsplan is verleend en vergunninghoudster niet binnen drie jaar na verlening een aanvang heeft gemaakt met de bouw. Volgens eisers past de bouw van een loods van 48 meter breed en 33,5 meter lang en een bouwhoogte van 12 meter niet in de omgeving omdat die het uitzicht ernstig aantast. Het gebruik van de loods gaat door onder meer geluids- en verkeershinder ten koste van de rust van de inwoners van [plaats 2] . Aardappelteelt kan ook elders plaatsvinden, bijvoorbeeld op een industrieterrein, waar geen omwonenden zijn. De verlening was om diverse redenen onrechtmatig en de gemeente zou de vergunning alsnog moeten weigeren, aldus eisers.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eisers om intrekking van de omgevingsvergunning afgewezen onder overweging dat er geen dringende of zwaarwegende redenen zijn om de onherroepelijke vergunning in te trekken. Volgens verweerder zou een intrekking succesvol door vergunninghoudster kunnen worden aangevochten en, gezien het economisch belang van vergunninghoudster, tot een grote schadeclaim kunnen leiden. Daarnaast wijst verweerder erop dat vergunninghoudster meteen weer dezelfde vergunning zou kunnen aanvragen en dat die, gelet op het onveranderde toetsingskader en het limitatief-imperatief stelsel, waarschijnlijk opnieuw verleend zou moeten worden.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren die eisers tegen het primaire besluit hebben gemaakt, ongegrond verklaard.
6. Eisers voeren aan dat vergunninghoudster niet binnen de geldende termijn van 3 jaar met de bouw is gestart. Verder herhalen eisers dat de vergunning zou moeten worden ingetrokken omdat die ten onrechte is verleend. Zij verwachten ernstige overlast als de loods wordt gebouwd en in gebruik genomen. Destijds is met belangen van omwonenden geen rekening gehouden, aldus eisers. Omdat de vergunning niet wordt gebruikt en schadelijk is voor omwonenden, milieu, verkeersveiligheid, natuur en leefbaarheid, willen zij dat de vergunning wordt ingetrokken. Zij betogen dat verweerder, door te wijzen op hetgeen het geldende bestemmingsplan/omgevingsplan mogelijk maakt en op de onherroepelijkheid van de omgevingsvergunning, blijk geeft onvoldoende met hun belangen rekening te houden. Daarbij betwisten zij het economisch belang van vergunninghoudster die nog altijd niet met de bouw is gestart.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bezwaren van eisers tegen de weigering om de vergunning in te trekken, uitgebreid aan bod zijn gekomen bij de verlening van de omgevingsvergunning. De bezwaren richten zich tegen de bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan en de op basis daarvan verleende vergunning en kunnen bij de intrekking geen rol meer spelen, aldus verweerder. Volgens verweerder heeft vergunninghoudster aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de omgevingsvergunning op korte termijn nog steeds reëel is en dat van de vertraging geen verwijt kan worden gemaakt gezien de coronapandemie en de oorlog in Oekraïne. De omgevingsvergunning is op
7 oktober 2020 onherroepelijk geworden en daarom is pas in januari 2021 een offerte gevraagd waarna de kosten door de hiervoor genoemde omstandigheden bleven stijgen. Omwille van de bezwaren en emoties van omwonenden heeft vergunninghoudster daarna alternatieve locaties onderzocht. Daarvan is er nog één in onderzoek maar realisering van dat plan vergt de nodige tijd. Ook heeft vergunninghoudster wel al concrete stappen gezet om de plannen te realiseren. Ten slotte herhaalt verweerder zijn standpunt dat een intrekking tot een grote schadeclaim kan leiden, terwijl een herhaalde aanvraag voor een omgevingsvergunning voor hetzelfde plan niet geweigerd kan worden.
8. Vergunninghoudster heeft erop gewezen dat de coronamaatregelen die tot begin 2022 van kracht waren en de daardoor gestegen bouwkosten de bouw hebben vertraagd. Mede door de gevolgen van de oorlog in Oekraïne bedroeg de kostenstijging meer dan 25% volgens vergunninghoudster. De opstelling van de buurt en de uitingen van de buurt hebben grote impact gehad en vergunninghoudster beraadt zich sindsdien op alternatieven. Daarvan is één mogelijkheid overgebleven, de locatie aan de [adres 2] naast nr. [huisnummer] , [plaats 3] . Daarvoor is volgens het bevoegd gezag een wijziging van het omgevingsplan nodig en die procedure gaat daarom nog een tijd duren, zo stelt vergunninghoudster. Vergunninghoudster wil echter eerst zekerheid over de alternatieve mogelijkheid voordat haar vergunning wordt ingetrokken.
Het oordeel van de rechtbank.
9. In artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wabo is bepaald dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wabo bevoegd is om de voor de bouwactiviteit verleende omgevingsvergunning van 21 maart 2020 in te trekken omdat vast staat dat gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
11. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is de intrekking van een bouwvergunning geen verplichting, maar een bevoegdheid. Bij toepassing van die bevoegdheid komt het college beleidsvrijheid toe, hetgeen tot gevolg heeft dat de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Bij toepassing van voormelde bevoegdheid moeten alle relevante belangen worden geïnventariseerd en afgewogen. Daartoe behoren naast de door het college gestelde belangen ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. In dat kader dient tevens de vraag te worden beantwoord of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich bij de bestreden besluiten in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunning in te trekken. Verweerder heeft de relevante belangen geïnventariseerd en tegen elkaar afgewogen.
12.1.Daarbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de belangen van de eisers die als omwonenden vrezen voor de negatieve gevolgen als het bouwplan wordt uitgevoerd, voor relativering in aanmerking komen. Eisers zijn het niet eens met hetgeen planologisch is toegestaan op basis van de bepalingen in het destijds geldende bestemmingsplan. Op basis daarvan is aan vergunninghoudster de omgevingsvergunning verleend. Diezelfde planologische bepalingen maken nu deel uit van het omgevingsplan en gelet op het zogenoemde limitatief-imperatieve stelsel moet een omgevingsvergunning worden verleend indien een bouwplan voldoet aan de planregels en geen andere weigeringsgrond van toepassing is. Eisers hebben destijds geen beroep ingesteld tegen de besluiten op bezwaar, waarbij de verleende omgevingsvergunning in stand is gelaten. De onderhavige procedure is niet bedoeld om alsnog die omgevingsvergunning en/of het bestemmingsplan ter discussie te stellen en de rechtmatigheid daarvan via de bestuursrechter aan te vechten. Het bestemmingsplan is niet herzien en daarom is ook niet verzocht. De planologische situatie is daardoor ongewijzigd en er bestaat dan ook geen grond om aan te nemen dat een nieuwe aanvraag voor hetzelfde bouwplan zou kunnen worden geweigerd. Verweerder heeft dit alles zwaar mogen laten wegen bij zijn besluit om de omgevingsvergunning niet in te trekken.
12.2.Bij de belangenafweging die verweerder moet maken, gaat het om objectieve belangen. De omstandigheid dat eisers, zoals onder meer op zitting is toegelicht, ernstig lijden onder de onzekerheid die nu nog bestaat, betreft een subjectieve beleving. Hoe vervelend eisers dit ook ervaren. Verweerder kan dat niet als een zwaarwegend objectief belang voor een intrekking aanmerken.
12.3.Verweerder heeft verder terecht in zijn oordeelsvorming betrokken in hoeverre de vertraging aan vergunninghoudster kan worden verweten. Dat betrof in eerste instantie de gevolgen van de corona-epidemie en de oorlog in Oekraïne. Daarna heeft vergunninghoudster samen met verweerder en de provincie naar alternatieven gezocht om aan de weerstand in de buurt tegemoet te komen. De haalbaarheid van een vestiging aan de [adres 2] in [plaats 3] werd ten tijde van het bestreden besluit onderzocht en dat onderzoek en het overleg met de provincie loopt nog steeds. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder rekening mogen houden met het financiële en bedrijfsbelang van vergunninghoudster om van haar onherroepelijke vergunning gebruik te kunnen maken indien en zodra uit het onderzoek blijkt dat het alternatief geen doorgang kan vinden. Dat betekent dat eisers nog in onzekerheid worden gelaten. Maar verweerder heeft genoemd belang van vergunninghoudster vooralsnog zwaarder mogen laten wegen. Daarbij is van belang dat verweerder heeft toegelicht dat op 26 maart 2024 een zogenaamd principebesluit is genomen met betrekking tot de voorgenomen planologische medewerking aan de realisatie van een aardappelloods aan de [adres 2] te [plaats 3] . Dit onder de voorwaarde dat bij doorgang van dit plan de thans in beroep ter discussie gestelde omgevingsvergunning ingetrokken zal worden en de bouwmogelijkheden voor een aardappelloods aan de [adres 1] geamoveerd zullen worden. Als dat lukt, dan zijn de zorgen voor de omwonenden definitief voorbij.
13. De bestreden besluiten kunnen de beperkte toets die de rechtbank toekomt, doorstaan. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of veroordeling van verweerder tot vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.