ECLI:NL:RBLIM:2025:5432

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
114555421 CV EXPL 24-6876
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot oproeping van derde partij in kort geding met betrekking tot koopovereenkomst en ontbinding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 11 juni 2025 een vonnis gewezen in een kort geding. De eiser, wonende in gemeente Echt-Susteren, heeft een verzoek ingediend om een derde partij, een autoreparatiebedrijf, op te roepen in het geding op basis van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser vorderde onder andere de ontbinding van een koopovereenkomst die op 31 oktober 2024 zou zijn gesloten, en verzocht om veroordelingen tot betaling van bedragen en het ophalen van geleverde onderdelen door de gedaagde partij. De gedaagde, vertegenwoordigd door Narecht advocaten, heeft verweer gevoerd en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de eiser. De kantonrechter heeft het verzoek tot oproeping van de derde partij afgewezen, oordelend dat het verzoek niet als een incidentele vordering kan worden gekwalificeerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding en dat de oproeping van de derde partij niet noodzakelijk is voor de afdoening van de hoofdzaak. De eiser is veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 135,00. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor conclusie van repliek op 9 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 11455421 \ CV EXPL 24-6876
Vonnis in het incident van 11 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] , gemeente Echt-Susteren,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.L.H. Hambuckers,
tegen
[gedaagde],
statutair gevestigd en zaakdoende te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: Narecht advocaten.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de akte vermeerdering van eis tevens houdende akte overlegging productie;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte verzoek tot oproeping derde partij ex artikel 118 Rv tevens houdende akte overlegging producties tevens houdende akte opgave verhinderdata;
  • de akte uitlaten oproeping derde partij ex artikel 118 Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

In de hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst tussen partijen op 31 oktober 2024 is ontbonden, dan wel de koopovereenkomst tussen partijen per 31 oktober 2024 te ontbinden;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen het bedrag van € 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2024 (datum ontbinding) tot aan de dag van volledige voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen het bedrag van € 165,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2024 tot aan de dag van volledige voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis de aan [eiser] geleverde onderdelen (achterbumper Renault ZOE (“a bumper id [nummer] ”) en linker voorportier Renault ZOE (“lv portier id [nummer] ”) voor rekening en risico van [gedaagde] bij [eiser] op te halen, zulks op straffe van een dwangsom van € 200,00 per dag of dagdeel van [gedaagde] in gebreke blijft de onderdelen op te halen met een maximum van € 10.000,00;
V. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen de kosten van deze procedure inclusief nakosten en salaris gemachtigde, en voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag van volledige voldoening,
subsidiair
VI. te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst tussen partijen op 31 oktober 2024 is ontbonden, dan wel de koopovereenkomst tussen partijen per 31 oktober 2024 te ontbinden;
VII. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen het bedrag van € 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2024 (datum ontbinding) tot aan de dag van volledige voldoening;
VIII. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen het bedrag van € 165,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2024 tot aan de dag van volledige voldoening;
IX. [gedaagde] te veroordelen in de nog door [eiser] te maken verzendkosten voor het terugsturen van de onderdelen, zijnde € 400,21 inclusief btw, te voldoen door [gedaagde] aan [eiser] binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2024 tot aan de dag van volledige voldoening;
X. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen de kosten van deze procedure inclusief nakosten en salaris gemachtigde, en voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag van volledige voldoening.
2.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, inclusief salaris advocaat en eventuele nakosten.
In het incident
2.3.
[eiser] verzoekt hem op de voet van artikel 118 Rv toe te staan [het autoreparatiebedrijf] op te roepen om in deze procedure te verschijnen.
2.4.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van dit verzoek.

3.De beoordeling

In het incident

3.1.
Het verzoek ex artikel 118 Rv zoals door [eiser] is gedaan is in de wet niet opgenomen als incidentele vordering. Er is echter geen sprake van een gesloten systeem van incidentele vorderingen, zodat in het geval sprake is van een processuele verwikkeling die een rechterlijke beslissing vereist alvorens een beslissing in de hoofdzaak kan worden genomen, ter beslechting van deze kwestie een incidentele vordering kan worden ingediend. De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek van [eiser] als zodanig moet worden gekwalificeerd. De kantonrechter zal dit verzoek dan ook als incidentele vordering behandelen.
3.2.
Artikel 118 Rv biedt de mogelijkheid van de zogenoemde “gedwongen tussenkomst” van een derde, als die derde zodanig bij de materiële rechtsverhouding tussen de procespartijen betrokken is, dat de partij die de derde oproept belang erbij heeft dat een vordering mede of alleen tegen deze derde wordt toegewezen, althans dat beslissingen die in de procedure worden genomen (ook) deze derde binden. Hiervoor kan een specifieke wettelijke grondslag zijn, of er kan sprake zijn van een processueel ondeelbare rechtsverhouding die het oproepen van een derde rechtvaardigt. Van dit laatste is volgens de Hoge Raad sprake wanneer het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing over die rechtsverhouding in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen (zie o.a. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411). Daarnaast kan oproeping op de voet van artikel 118 Rv aan de orde zijn als sprake is van een situatie zoals door de Hoge Raad in zijn arrest van 20 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:485) in r.o. 3.1.3. verwoord. De Hoge Raad heeft het volgende overwogen:
“Opmerking verdient dat een gedaagde jegens wie een vof uitsluitend op eigen naam een vordering heeft ingesteld en die een eis in reconventie wenst in te stellen (mede) tegen een of meer afzonderlijke vennoten van die vof, de rechter kan verzoeken de gelegenheid te geven op de voet van art. 118 Rv die vennoot of vennoten in het geding te betrekken. Voor het geven van die gelegenheid zal aanleiding kunnen bestaan indien sprake is van samenhangende vorderingen in conventie en reconventie en de proceseconomie gediend is met afdoening van die vorderingen in dezelfde procedure. De rechter kan ook ambtshalve overgaan tot het bieden van die gelegenheid indien een zodanige vordering in reconventie is ingesteld. (…)”.
3.3.
In deze zaak is geen sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Ook is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad. Verder is geen sprake van samenhangende vorderingen in conventie en reconventie waarbij de proceseconomie gediend is met afdoening van die vorderingen in dezelfde procedure, zoals aan de orde in de uitspraak van rechtbank Den Haag waar [eiser] naar verwijst en waarin die rechtbank het hiervoor genoemde en een ander arrest van de Hoge Raad (HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:810) aanhaalt.
3.4.
Het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland waarop [eiser] zich beroept leidt niet tot een ander oordeel. In dat vonnis is geoordeeld:
“Uit de jurisprudentie is echter niet af te leiden dat het de bedoeling van de Hoge Raad is om de toepassing van artikel 118 Rv tot zulke specifieke gevallen te beperken. Integendeel: uit de jurisprudentie volgt dat de rechter moet letten op wat doelmatig en efficiënt is – met andere woorden: de proceseconomie. Een beperkte toepassing van artikel 118 Rv zou daarmee niet in lijn zijn. Daarbij is ook van belang dat het burgerlijk procesrecht in zijn algemeenheid steeds flexibeler en minder formeel wordt.”
3.5.
De kantonrechter constateert dat de overweging in het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad een overweging ten overvloede betreft, die qua formulering expliciet is toegespitst op de merites van de zaak die tot dat arrest heeft geleid. Anders dan de rechtbank Midden-Nederland, is de kantonrechter van oordeel dat hierin geen aanknopingspunt kan worden gevonden voor het oordeel dat deze overweging ten overvloede ook toepassing vindt in gevallen die wezenlijk anders zijn. In ieder geval kan uit de overweging van de Hoge Raad niet worden afgeleid dat 118 Rv ervoor is bedoeld om, in het geval (mogelijk) een verkeerde partij is gedagvaard, alsnog de (mogelijk) juiste partij te dagvaarden.
3.6.
Het beroep van [eiser] op de proceseconomie die volgens hem gebaat is bij het toestaan van de oproeping van [het autoreparatiebedrijf] , leidt evenmin tot een ander oordeel. In het geval de vordering in incident zou worden toegewezen, zou de zaak in de hoofdzaak eerst moeten worden verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van [het autoreparatiebedrijf] . Dat zou juist leiden tot een vertraging van deze procedure.
3.7.
[eiser] zal als de in het incident in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op € 135,00.
In de hoofdzaak
3.8.
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie van repliek door [eiser] . Hoewel bij brief van 26 februari 2025 de verhinderdata van partijen zijn opgevraagd, is de kantonrechter gelet op de ontwikkelingen die zich nadien hebben voorgedaan, van oordeel dat de procedure schriftelijk kan worden voortgezet.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident :
4.1.
wijst het verzoek tot oproeping van [het autoreparatiebedrijf] in het geding af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van dit incident aan de zijde van [gedaagde] gevallen en begroot op € 135,00,
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak naar de rol van 9 juli 2025 voor conclusie van repliek.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.H.J. Lafghani en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.