ECLI:NL:RBLIM:2025:576
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig; geschil over passende arbeid en billijke vergoeding
In deze zaak verzoekt de werknemer om toekenning van een billijke vergoeding na een ontslag op staande voet door de werkgeefster. De werkgeefster stelt dat het ontslag rechtsgeldig is gegeven. De procedure begon met een verzoekschrift van de werknemer op 21 oktober 2024, gevolgd door een verweerschrift van de werkgeefster op 28 november 2024. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 december 2024. De werknemer, sinds 15 januari 2019 in dienst bij de werkgeefster, had acute knieklachten en was arbeidsongeschikt. De werkgeefster heeft het loon van de werknemer stopgezet en hem opgeroepen om passende werkzaamheden te verrichten. De werknemer heeft echter geweigerd om deze werkzaamheden te verrichten, wat leidde tot zijn ontslag op staande voet op 9 september 2024. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat de werknemer niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten en de werkgeefster niet met een minder verstrekkende maatregel had kunnen volstaan. De kantonrechter kent de werknemer een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een billijke vergoeding en een eindafrekening toe, en bepaalt dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.