ECLI:NL:RBLIM:2025:6112

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
03.242879.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en het aanwezig hebben van hennep en lachgas

Op 25 juni 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 juli 2024 in de gemeente Sittard-Geleen een ontploffing heeft veroorzaakt door vuurwerk in een restaurant te ontsteken. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor aanwezigen. Daarnaast was de verdachte in Stein opzettelijk in het bezit van hennep en lachgas. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft een ongemaximeerde en dadelijk uitvoerbare tbs met voorwaarden opgelegd. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft rekening gehouden met de geestelijke gezondheid van de verdachte, die op het moment van de feiten 19 jaar oud was en gediagnosticeerd met een psychische stoornis. De rechtbank heeft de noodzaak van behandeling en begeleiding benadrukt, en de verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het niet plegen van strafbare feiten en meewerken aan reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.242879.24
Parketnummer : 03.130646.23 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2005,
thans gedetineerd in de [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. K. Valkeneers, advocaat te Geleen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juni 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is een medewerker van Slachtofferhulp Nederland op de zitting gehoord. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 26 juli 2024:
Feit 1:in de gemeente Sittard-Geleen vuurwerk tot ontploffing heeft gebracht in de [restaurant] , waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
In de gemeente Stein opzettelijk aanwezig heeft gehad:
Feit 2:ongeveer 230,85 gram hennep;
Feit 3:ongeveer 5,01 kilogram lachgas.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, bewezen dat de verdachte een ontploffing heeft veroorzaakt in de [restaurant] , waardoor gemeen gevaar is ontstaat voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bezoekers en medewerkers van die [restaurant] . Omdat de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • de aangifte van [naam] (supervisor bij de [restaurant] );
- de beschrijving van de camerabeelden in de [restaurant] ; [3]
- het aanvullend proces-verbaal van het forensisch onderzoek op plaats delict. [4]
Ten aanzien van feit 2 en 3:
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, bewezen dat de verdachte 230,85 gram hennep en 5,01 kilogram lachgas aanwezig heeft gehad. Omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • de doorzoeking van de woning van de verdachte, waarbij hennep en lachgascilinders zijn aangetroffen.
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 26 juli 2024 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een Cobra 6 te ontsteken en op de vloer van de [restaurant] (gelegen aan de [adres] ) te gooien, waarna die Cobra 6 tot ontploffing is gekomen, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand waarin die [restaurant] gevestigd was en/of de inboedel (van die [restaurant] ), en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een (of meer) ander(en), te weten de aldaar (in die [restaurant] ) aanwezige klant(en) en personeelsleden,
te duchten was;
Ten aanzien van feit 2:
op 26 juli 2024 in de gemeente Stein opzettelijk aanwezig heeft gehad 30,85 (219,63 + 11,22) gram (netto) hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Ten aanzien van feit 3:
op 26 juli 2024 in de gemeente Stein opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,01 (1,16 + 1,94 + 1,91) kilogram (netto) distikstofmonoxide (lachgas), zijnde lachgas een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is;
Ten aanzien van feit 2 en 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

N. van der Weegen (GZ-psycholoog) en C.J. van Gestel (psychiater) hebben over de geestvermogens van de verdachte op 17 april 2025 een pro Justitia-rapportage uitgebracht.
De rechtbank komt op basis van de in deze rapportage vervatte bevindingen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. Wel is aan de hand van de bevindingen in dit rapport in combinatie met hetgeen naar voren is gekomen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden dat het tenlastegelegde in verminderde mate kan worden toegerekend aan de verdachte.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid in zijn geheel uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, en een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden. De officier van justitie heeft hierbij de oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden gevorderd. De voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Daarnaast heeft hij gevorderd aan de verdachte op te leggen een gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de pro Justitia-rapportage en het reclasseringsrapport, waaruit volgt dat het tenlastegelegde niet ten volle kan worden toegerekend aan de verdachte, hetgeen een matigend effect dient te hebben op de strafoplegging. De rapporteurs adviseren een tbs met voorwaarden. De verdachte is bereid zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden en ziet zelf inmiddels ook in dat hij hulp nodig heeft. De raadsvrouw heeft daarnaast gevraagd om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd, jeugdige karakter en de bij hem vastgestelde schizofrenie- of andere psychotische stoornis. Op het strafblad van de verdachte staan geen vergelijkbare zaken van deze orde of omvang. Hij zit al geruime tijd in voorarrest. De raadsvrouw heeft voorts naar voren gebracht dat het wenselijk zou zijn als de verdachte aansluitend aan zijn detentie, meteen naar de kliniek kan om met de ambulante behandeling te starten, waarbij rekening dient te worden gehouden met een wachttijd van ongeveer 6 maanden. Zij heeft de rechtbank dan ook verzocht om de strafeis van de officier van justitie te matigen en zodoende de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf te beperken. Zij heeft verzocht om hiernaast geen gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel meer op te leggen, nu de verdachte al een intensief traject moet gaan doorlopen in het kader van de tbs met voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf of maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich op 26 juli 2024 schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten. Eerst heeft de verdachte in de [restaurant] te Geleen een ontploffing veroorzaakt, door hier een stuk aangestoken vuurwerk op de grond te gooien. Hij heeft hierbij gebruik gemaakt van een zwaar explosief, te weten een Cobra 6. De bezoekers (waaronder ook kinderen) en de medewerkers van de [restaurant] zijn in blinde paniek weggerend om zichzelf in veiligheid te brengen. Dat hierbij wonderbaarlijk genoeg niemand gewond is geraakt, is niet te danken aan de gedragingen van de verdachte. Door zijn handelen heeft de verdachte juist een gevaarlijke situatie in het leven geroepen, waardoor niet alleen gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, maar ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Wat het opzettelijk teweegbrengen van de ontploffing zo ernstig maakt, is dat de gevolgen ervan tevoren volstrekt niet te overzien zijn. Het risico dat de schade groter zou zijn dan nu het geval was, heeft de verdachte op de koop toe genomen.
Toen de politie later die dag de woning van de verdachte nog heeft doorzocht, hebben zij daar 230,85 gram hennep en 5,01 kilogram lachgas aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (zware) criminaliteit, waardoor de samenleving in ernstige mate schade wordt berokkend. De verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd en dat rekent de rechtbank hem aan.
Gezien het voorgaande en met inachtneming van de straffen die doorgaans worden opgelegd voor vergelijkbare feiten, is de rechtbank van oordeel dat enkel een vrijheidsbenemende straf passend is.
De reclassering heeft in haar rapport van 4 maart 2025 geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen bij de verdachte, ondanks dat er indicaties zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht, nu in het verleden vanuit de jeugdreclassering al veel inzet is geweest en de verdachte deze trajecten niet positief heeft beëindigd. Hij zou in dit stadium onvoldoende baat hebben bij een pedagogisch klimaat. De rechtbank neemt dit advies over.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 4 juni 2025 en de dubbelrapportage van de gedragsdeskundigen, waaruit naar voren komt dat de verdachte is gediagnostiseerd met een ongespecificeerde schizofrenie- of andere psychotische stoornis, een lichte verstandelijke ontwikkelingsstoornis, ernstige stoornissen in het gebruik van cannabis en lachgas en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De deskundigen (alsook de reclassering) zien de noodzaak van interventies die zich richten op de (onbehandelbare) verstandelijke beperking. De verdachte heeft een externe structuur, begeleiding en begrenzing nodig omdat hij zelf onvoldoende vaardigheden heeft en heeft kunnen leren om zichzelf adequaat te sturen. Daarnaast zal er aandacht moeten zijn voor de psychotische kwetsbaarheid die gezien is, waarbij medicatiegebruik en de abstinentie van drugs met name relevant zullen zijn. De reclassering en beide deskundigen schatten het recidive risico hoog in zonder interventies. De verdachte lijkt hierbij gemotiveerd om zich te laten behandelen. Ook neemt de rechtbank het advies over dat het tenlastegelegde aan de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Daarnaast neemt de rechtbank mee in haar afweging dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten pas 19 jaar oud was en op dat moment nog niet (de juiste) medicatie had voor zijn psychische stoornis.
In de hiervoor reeds genoemde dubbelrapportage beschrijven de deskundigen voorts dat het ter beperking van het recidivegevaar noodzakelijk is dat de verdachte een langdurige behandeling krijgt. Deze behandeling dient klinisch te beginnen in een instelling met expertise op het gebied van verstandelijke ontwikkelingsstoornissen, forensische problematiek, psychotische stoornissen en stoornissen in middelengebruik. Hierbij moet worden gedacht aan een FPK of FPA. Deze klinische behandeling zal moeten worden vervolgd door een verblijf in een passende woonvorm en een ambulante behandeling. Volgens de deskundigen is de enige manier waarop het recidiverisico kan worden gewaarborgd, door deze behandeling binnen het kader van een tbs-maatregel te laten plaatsvinden. De deskundigen geven daarbij aan dat een tbs met voorwaarden is te verkiezen boven een tbs met dwangverpleging, aangezien op deze manier spoediger met de resocialisatie van de verdachte kan worden gestart. De rechtbank sluit zich aan bij deze adviezen en neemt de conclusies over. De rechtbank ziet in de tbs met voorwaarden het grote voordeel dat de verdachte daarbij ten opzichte van de verpleging van overheidswege nog iets te verliezen heeft. Daardoor voelt hij zich wellicht meer gemotiveerd om aan de behandeling, die ongetwijfeld zwaar en langdurig zal zijn, mee te werken. Mocht de verdachte onvoldoende meewerken, dan verwacht de rechtbank dat daar zodanig tijdig signalen vanuit zullen gaan dat de tbs met voorwaarden zal worden omgezet in tbs met dwangverpleging voordat de verdachte ernstig in de fout kan gaan.
In het reeds besproken reclasseringsadvies van 4 juni 2025, heeft de reclassering een positief advies gegeven over de oplegging van een tbs met voorwaarden aan de verdachte. De rechtbank sluit zich aan bij de voorwaarden die de reclassering heeft geformuleerd. Ter terechtzitting heeft de verdachte zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden. Hoewel de duur van de behandeling hem in eerste instantie afschrikte, heeft hij aangegeven inmiddels in te zien dat hij deze tijd nodig zal hebben. De rechtbank zal de reclassering opdracht geven de verdachte bij de naleving van de voorwaarden te begeleiden.
De rechtbank acht een tbs met voorwaarden een noodzakelijke en proportionele maatregel om de verdachte te helpen met zijn problemen door middel van een klinische behandeling, maar tevens de maatschappij te beschermen en het recidivegevaar in te perken. Ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde bestond er immers een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte. Er is bovendien sprake van een misdrijf waarop meer dan vier jaar gevangenisstraf staat en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van die maatregel. De rechtbank stelt hiermee vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan.
De rechtbank beperkt de totale duur van de terbeschikkingstelling niet, omdat er sprake is van een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de op grond van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar moet zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder de juiste behandeling en begeleiding opnieuw een strafbaar feit zal plegen.
Gelet op de ongemaximeerde tbs maatregel die zal worden opgelegd, waarmee reeds een langdurig toezicht op de verdachte gewaarborgd is, acht de rechtbank het niet noodzakelijk hiernaast nog een gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht, op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarbij de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering dient te worden gebracht. Daarnaast zal aan de verdachte een ongemaximeerde en dadelijk uitvoerbare tbs met voorwaarden worden opgelegd. De voorwaarden worden hierna in de beslissing nader gespecificeerd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000 aan immateriële schade ter zake van feit 1. De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, aangezien hij gelet op de jurisprudentie de hoogte van de gevorderde immateriële schade redelijk acht.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde onvoldoende is onderbouwd, waardoor deze niet voor toewijzing in aanmerking komt en de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Zo zijn er geen objectieve medische stukken overlegd van bijvoorbeeld een huisarts, waaruit zou kunnen worden vastgesteld dat [benadeelde partij] last heeft van geestelijk letsel als gevolg van het tenlastegelegde feit 1. Daarbij rechtvaardigen niet alle gevoelens van onbehagen een vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank onder verwijzing naar jurisprudentie verzocht om de hoogte van het gevorderde bedrag te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft haar vordering tot vergoeding van immateriële schade primair gegrond op de ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
Van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de
aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De benadeelde partij heeft geen stukken in het geding gebracht om het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven te kunnen vaststellen, noch heeft zij de aantasting in de persoon anderszins met concrete gegevens onderbouwd.
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij zeer is geschrokken door het ten laste gelegde. Hoewel de namens de benadeelde ter terechtzitting naar voren gebrachte gevoelens van angst en de door haar ervaren gevolgen zeer invoelbaar en begrijpelijk zijn,
maakt dit nog niet dat er sprake is van een situatie waarin de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat reeds op die grond een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de benadeelde ook geen aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade op basis van artikel 6:106 sub a van het Burgerlijk Wetboek, waarin wordt gesproken over ‘het oogmerk zodanig nadeel toebrengen’.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikel volgt dat onder het hier bedoelde ‘oogmerk’ moet worden verstaan de bedoeling om een ander immateriële schade toe te brengen. Daartoe volstaat volgens bestendige rechtspraak niet dat de verdachte opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor aan de benadeelde partij immateriële schade is toegebracht (vgl. HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:868).
Niet is gebleken dat verdachte met zijn handelen het oogmerk had om een [benadeelde partij] immateriële schade toe te brengen, zodat ook artikel 6:106 sub a van het Burgerlijk Wetboek geen grondslag kan vormen voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, zodat de benadeelde de vordering daarom slechts bij de civiele rechter kan aanbrengen.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Limburg van 18 september 2023 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden.
8.1
Het oordeel van de rechtbank
Nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op zijn plaats is. De verdediging heeft hiertegen geen verweer gevoerd en de rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot een andere beslissing te komen. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie toewijzen en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelasten, te weten een jeugddetentie voor de duur van 2 maanden.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
Maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden, waaraan de verdachte zich gedurende de duur van de maatregel dient te houden:
a.
Geen strafbaar feit plegen
Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
• Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
• Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
• Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
• Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
• Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
• Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
• Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
• Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
Meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en veroordeelde daarmee instemt, kan veroordeelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), FPK, FPA of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in FPA Stevig of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door een forensisch psychiatrische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan het klinisch behandeltraject en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een (forensische) instelling voor beschermd/ begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan het klinisch behandeltraject en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
Drugsverbod
Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
Alcoholverbod
Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht, dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht

Vordering tenuitvoerlegging

- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te limburg van 18 september 2023, gewezen onder parketnummer 03-130646-23, te weten:
een
jeugddetentievoor de duur van
2 maanden;
Benadeelde partij
  • bepaalt dat de
  • bepaalt dat de benadeelde de vordering daarom slechts bij de civiele rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. Brands, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M.A. Curfs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van feit 1:
hij, op of omstreeks 26 juli 2024 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een Cobra 6, althans een stuk (professioneel en/of zwaar) knalvuurwerk, te ontsteken en/of op de vloer van de [restaurant] (gelegen aan de [adres] ) te gooien, waarna die Cobra 6, althans een stuk (professioneel en/of zwaar) knalvuurwerk, tot ontploffing is gekomen en/of gebracht, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand waarin die [restaurant] gevestigd was en/of de inboedel (van die [restaurant] ), en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een (of meer) ander(en), te weten de aldaar (in die [restaurant] ) aanwezige klant(en) en/of persoonsleden,
te duchten was;
Ten aanzien van feit 2:
hij, op of omstreeks 26 juli 2024 in de gemeente Stein opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 230,85 (219,63 + 11,22) gram (netto) hennep, in elk geval een (of meer) hoeveelhe(i)d(en) van (in totaal) meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van feit 3:
hij, op of omstreeks 26 juli 2024 in de gemeente Stein opzettelijk aanwezig heeft gehad een (of meer) hoeveelhe(i)d(en) van (in totaal) ongeveer 5,01 (1,16 + 1,94 + 1,91) kilogram (netto) distikstofmonoxide (lachgas), in elk geval een (of meer) hoeveelhe(i)d(en) distikstofmonoxide (lachgas), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024124530, gesloten d.d. 30 augustus 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 197.
2.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juli 2024, pg. 18-19.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2024, pg. 109-112.
4.Het aanvullend proces-verbaal van het forensisch onderzoek op plaats delict d.d. 2 september 2024, pg. 179-180.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2024, pg. 80-81.